12

Ivo, lord Redcastle stond in de deuropening van zijn huis met een T-shirt aan waarop de tekst stond: gediplomeerd seksleraar – eerste les gratis. Ingram zweeg en deed alsof er niets aan de hand was.

‘Ingram, schatje,’ zei Ivo, ‘je hebt het gered.’

‘Is Meredith hier?’

‘Ze is inderdaad hier; mi casa, su casa.’ Ivo bewoog zich niet, hij bleef stokstijf in de deuropening staan en verwachtte duidelijk, dacht Ingram, dat ik iets zeg over dat stomme T-shirt van hem.

Dan kon hij lang wachten.

‘Moet ik je opzijduwen? Is dat de bedoeling?’ vroeg Ingram. ‘Je omverduwen? Op de grond gooien?’

‘Wat koddig. Kom binnen, ouwe rukker.’

Ingram betrad de brede hal van Ivo’s woning in Notting Hill: houten vloer, in de hoek een reusachtige opgezette grizzlybeer met een platte hoed op, tegen de wand een aantal erotische viltstifttekeningen van Ivo’s nieuwe vrouw Smika. Ingram wierp er een blik op en zag borsten, vulva’s en diverse soorten penissen, zowel slap als opgericht. Ingram ging de trap op naar de salon en passeerde een serie zwart-witfoto’s – de gebruikelijke types, stelde Ingram vast: Bill Brandt, Cartier-Bresson, Mapplethorpe, Avedon – wonderbaarlijk hoe ze erin waren geslaagd om in het hoofd van types als Ivo het idee overeind te houden dat deze geslaagde maar inmiddels volstrekt overbekende afbeeldingen nog steeds ‘revolutionair’ zouden zijn. Zijn humeur werd nog slechter toen hij het luide gekwaak hoorde dat uit de doorgetrokken kamers op de eerste verdieping kwam. Zes was het ideale aantal voor een etentje – hooguit acht – maar meer gasten betekende voor alle aanwezigen een tragische tijdsverspilling. Bij de deur stond een jongeman in een kort Nehru-jasje die een dienblad met drankjes van diverse kleuren aanbood.

‘Wat denk je, behoort een glas witte wijn tot de mogelijkheden?’

vroeg Ingram.

‘Nee,’ zei Ivo. ‘Je mag kiezen: rood, geel, blauw, groen of paars.’

‘Wat zit erin? Ik ben allergisch.’

‘Dat is voor jouw allergie een vraag en voor mij een weet.’

Ingram koos een paars drankje en volgde Ivo naar de lawaaiige kamer, waar hij, eenmaal binnengekomen, zijn vrouw Meredith zag zitten en onmiddellijk haar kant op ging. Om de een of andere absurde reden was hij ongewoon en belachelijk blij haar te zien – hij had nu al een gruwelijke en intense hekel aan dit feestje – hoewel hij, naarmate hij dichterbij kwam, de roze gloed op haar wangen zag, die iets verried over haar alcoholconsumptie.

‘Hallo, liefje,’ zei hij terwijl hij haar kuste. ‘We kunnen niet lang blijven, weet je nog?’

‘Doe niet zo raar, Ivo is jarig.’ Ze kneep hem knipogend in zijn achterste, en Ingram dacht, godzijdank is er pro-Vyril, een van de meest succesvolle geneesmiddelen van Calenture-Deutz. Het bestreed erectiestoornissen met als slogan: ‘ongeëvenaarde prestatieduur’, niet zo beroemd als Cialis, Viagra of Foldynon, maar evengoed een leuk melkkoetje voor het bedrijf. Hij had er ook baat bij, moest Ingram toegeven, er ontstond een soort metabolische samenwerking met de chemicaliën, vermoedde hij. Na een paar pro-Vyrils kon hij alles en iedereen een paar uur lang de baas. Hij en Meredith hadden nog regelmatig seks voor een ouder stel met volwassen kinderen, mijmerde hij, hoewel het initiatief altijd van haar uitging. Hij had nooit kunnen ontdekken wat haar geil maakte – er zat geen duidelijk patroon in, maar ze waarschuwde hem altijd een paar uur van tevoren als ze in de stemming was. Zoiets als de schijngestalten van de maan, dacht hij: ergens was er iets dat haar triggerde. Ze sliepen in afzonderlijke slaapkamers, die van elkaar gescheiden waren door hun garderobes en badkamers, maar wel met elkaar verbonden waren. Ingram genoot oprecht van hun samenzijn, hoewel het dankzij de pro-Vyril eerder een kwestie was van techniek dan van hartstocht, en in niets leek op zijn ontmoetingen met Phyllis.

Hij hield een paar seconden lang de hand van Meredith vast en voelde zich gerustgesteld. Ze was een klein, mager vrouwtje met goed geknipt, witblond haar en een hoofd dat iets te groot was voor haar lichaam. Daardoor, en door haar wipneus en ver uit elkaar staande ogen, had ze iets popperigs, en als resultaat van die uitstraling nam ze in gezelschap vaak de uitgelaten houding aan van iemand die niets kan gebeuren en die nergens bang voor is. Maar Ingram wist dat ze veel taaier en sluwer was dan het beeld dat ze van zichzelf opriep. Op dit soort momenten – te midden van Ivo’s rumoerige verjaardagsfeest – was hij blij dat hij met haar getrouwd was.

‘Het was een lange, vermoeiende dag, lieve schat,’ zei hij zacht.

‘Dus hoe eerder we weggaan, hoe beter…’

‘Bericht ontvangen, over en uit,’ zei ze met een warme glimlach.

‘Lady Meredith Fryzer!’ schreeuwde een man met een zwart Tshirt (en daarop dezelfde idiote tekst als bij Ivo) haar in het oor, waarna hij haar in zijn armen nam. Ingram wendde zich af, zette het paarse drankje dat hij niet had aangeraakt op een tafel, liep naar de jonge ober bij de deur en herhaalde zijn verzoek om een glas witte wijn, als dat zou kunnen, heel graag, ja.

Hij liet zijn blik door het vertrek gaan – niemand was geïnteresseerd in hem, een grijze man van bijna negenenvijftig met een donker pak en een stropdas – en vroeg zich af wie al die vrienden van Ivo waren. Sommige mannen waren zichtbaar ouder dan hij (grijzend, kaal, met pluizige baardjes) maar gingen gekleed als pubers in gebleekte en gescheurde T-shirts, laaghangende broeken en gympen zonder veters – het zou hem niet verbaasd hebben als ze met een skateboard onder de arm hadden gelopen – maar terwijl hij rondkeek, merkte hij dat er ook een aantal knappe, slanke vrouwen aanwezig waren, maar allemaal met lange, chagrijnige gezichten, alsof ze verwachtten dat er harde grappen over hen zouden worden gemaakt of dat ze op een andere manier zouden worden bespot.

Hij kreeg zijn witte wijn en hij nipte er dankbaar aan, leunend tegen de muur naast de deur, terwijl hij de vermoeidheid enigszins uit hem weg voelde vloeien. In de krioelende menigte meende hij een acteur te herkennen en iemand anders van de tv, en er liep ook een modeontwerper rond. Ja? Nee? Hij had geen idee. Tegenwoordig keek hij nauwelijks tv en hij las ook geen tijdschriften. Hij pakte nonchalant een bronzen beeldje van een tafel en meende dat het een Henry Moore was – hij was tevreden dat de naam hem te binnen schoot – en vroeg zich opnieuw af hoe Ivo er een dergelijke leefstijl op na kon houden, voor iemand zonder zichtbare bron van inkomsten behalve de tachtigduizend pond die Ingram hem jaarlijks betaalde als niet-leidinggevend lid van de directie van Calenture-Deutz. De vader van Ivo en Meredith, de graaf – de graaf van Concannon – had geen cent meer en woonde in een grote moderne bungalow buiten Dublin. Het familiekasteel, Cloonlaghan Castle, was een bouwval, en het zou miljoenen kosten om het weer bewoonbaar te maken. Hij vermoedde dat Meredith Ivo geld gaf, stiekem, in de veronderstelling dat hij het niet merkte. Om de een of andere reden was ze dol op haar jongere broer, en ze vergaf hem iedere belediging en scheve schaats. Smika, Ivo’s derde vrouw, had ook geen geld (tenzij er iets te verdienen viel met erotische tekeningen). Wat was er gebeurd met Ludovine, de tweede, Franse echtgenote? Ze was klein van stuk, uitbundig, en had oranjegeel piekhaar. Ja, Ingram mocht Ludovine graag (hij herinnerde zich plotseling dat hij had betaald voor de kostbare Franse echtscheiding). Aha, Ivo kwam op hem af gelopen.

Ivo stond voor hem en Ingram was opnieuw onder de indruk van de verpletterende schoonheid van zijn zwager. Hij had een beetje gel in zijn blauwzwarte haar gesmeerd, en zijn T-shirt zat zo strak dat zijn slanke, veertigjarige torso voordelig uitkwam.

‘Vermaak je je een beetje?’ vroeg Ivo. ‘Best wel cool, hè?’

‘Geweldig,’ zei Ingram. ‘Is er wat te eten, dacht je? Ik sterf van de honger.’

‘Wat vind je van mijn T-shirt?’

‘Ik vind het ontzettend geestig. Je zou het eigenlijk altijd moeten dragen. De mensen komen niet meer bij van het lachen.’

‘Je snapt het niet, ouwe lul.’

‘Het is net zo oud als ik, idioot. Ik heb er al zo één gezien tijdens het festival op het eiland Wight in 1968. Het is ontzettend oubollig.’

‘Dat lieg je.’

‘Waarom heb je het eigenlijk aan?’ vroeg Ingram. ‘Ben je eigenlijk niet veel te oud voor dat soort dingen?’

‘Ik heb er honderdduizend laten bedrukken. We gaan ze deze zomer verkopen bij iedere club aan de Middellandse Zee. Van Lissabon tot Tel Aviv. Voor tien euro per stuk.’

‘Droom maar lekker door, Ivo.’

Ivo wierp hem een blik vol pure haat toe, maar barstte toen in een holle, gemaakte lach uit, sloeg hem op zijn schouder en liep weg. Ingram ontdekte wat harde, glanzende crackers in een schaaltje en kauwde er een poosje op, totdat een kok in vol ornaat aankondigde dat het diner geserveerd werd.

Er zaten vierentwintig mensen op de begane grond rond de grote eettafel voor in het huis. Ze zaten erg dicht op elkaar, vond Ingram, maar dat maakte hem niets meer uit, omdat hij inmiddels zijn vierde glas witte wijn achter de kiezen had, terwijl ze eindeloos zaten te wachten op het hoofdgerecht. Deze afschuwelijke avond was eindig, hield hij zichzelf voor, er zou een eind aan komen, hij zou weggaan en de rest van zijn leven nooit meer een uitnodiging aannemen om bij Ivo te komen eten. Die gedachte gaf hem troost en steun, terwijl hij samen met de andere gasten wachtte op het eten.

Hij merkte dat hij zo ver mogelijk van Ivo af zat (Meredith zat rechts van Ivo), tussen een vrouw die nauwelijks een woord Engels sprak en een van die knappe, chagrijnige vrouwen. Nadat ze aan tafel waren gegaan, had ze al drie sigaretten gerookt, en het enige wat er tot dusver geserveerd was, was een onvoldoende gekoelde gazpacho met te veel knoflook. Ingram keek op zijn horloge – het was tien over elf – er heerste vast en zeker crisis in de keuken. Hij merkte op dat hij de enige man aan tafel was die een das droeg. Toen zag hij tot zijn verbazing dat Ivo naast zijn pakje sigaretten zijn mobiele telefoon op tafel had liggen. En nog wel in zijn eigen huis, dacht Ingram, dat is pas echt sneu. Tragisch. Hij wendde zich tot de knappe, chagrijnige vrouw, die haar vierde sigaret had opgestoken.

‘Ben jij een vriendin van Smika?’ vroeg hij.

‘Nee.’

‘Aha, een vriendin van Ivo dus.’

‘Ivo en ik hebben een tijdje iets gehad…’

Ingram merkte dat ze geïrriteerd was omdat hij haar niet herkende.

‘Ivo en ik hebben bij jou en Meredith gelogeerd in jullie huis in Deya.’

‘O ja? Juist… ja…’

‘Ik ben Gill John.’

‘O ja. Gill John, ja, natuurlijk…’

‘We hebben elkaar… ruim tien keer ontmoet, denk ik.’

Ingram overstelpte haar met verontschuldigingen, weet zijn vergeetachtigheid aan zijn leeftijd, naderende Alzheimer, oververmoeidheid, afschuwelijke werkdruk. Hij herinnerde zich haar vaag: Gill John, natuurlijk, een van Ivo’s ex-vriendinnen, tussen Ludovine en Smika in. Hij ging uitsluitend om met mooie vrouwen, Ivo, en Ingram besefte dat dat een van de automatische voordelen was als je een belachelijk knappe man was. En Gill John was inderdaad mooi, hoewel haar gelaatsuitdrukking, houding en manier van doen op de een of andere manier verbittering uitstraalden, alsof het leven haar steeds weer had teleurgesteld en ze de hoop op verbetering had opgegeven.

‘O ja, die goeie ouwe Ivo,’ zei Ingram, die geen idee had wat hij tegen deze vrouw moest zeggen, die leek te zwelgen in haar woede en verbittering. Fantastische vent, prima kerel, Ivo.’

‘Ivo is een lul,’ zei ze. ‘Helemaal geen “fantastische vent” of “prima kerel”. Dat weet jij net zo goed als ik.’

Ingram wilde zeggen: waarom kom je dan naar zijn verjaardagsfeestje? Maar hij beperkte zich tot de opmerking: ‘Nou, geen eersterangs lul, toch? Hooguit een derderangs lul, misschien. Maar als zijn zwager ben ik misschien een beetje vooringenomen.’

‘Dat is dus precies wat ik bedoel,’ zei ze.

‘Ik volg je even niet.’

‘Wat alle mannen gemeen hebben.’ Ze lachte in zichzelf, cynisch en veelbetekenend.

‘Ik zou een paar gemeenschappelijke factoren kunnen bedenken,’

zei Ingram, en hij vroeg zich af hoe het gesprek plotseling deze wending had kunnen nemen. ‘Maar naar ik aanneem andere dan jij in gedachten hebt.’

‘Internetporno.’

‘Pardon?’

‘Wat alle mannen gemeen hebben is internetporno.’

Ingram liet zich door een passerende ober nog een witte wijn inschenken.

‘Ik denk dat de gemiddelde bosjesman uit de Kalahari het niet met je eens is,’ zei hij.

‘Goed. Alle westerse mannen met computers.’

‘Maar als je geen computer hebt? Dat “wat alle mannen gemeen hebben” van jou heeft al aan universele zeggingskracht ingeboet. Je kunt net zo goed beweren…’ Hij dacht even na. ‘Wat hebben alle mannen gemeen die golfclubs hebben? Liefde voor golf? Dat dacht ik niet. Sommige mannen met golfclubs vinden golf ronduit saai.’

Gill John stak haar vijfde sigaret op. ‘Doe even normaal,’ zei ze.

‘Of,’ vervolgde Ingram nogal zelfgenoegzaam zijn analogie, ‘je zou ook kunnen zeggen: wat alle mannen gemeen hebben die een paraplu hebben, angst voor regen?’

‘Ach, sodemieter toch op,’ zei Gill John.

‘Porno is in feite ook saai; dat is het fundamentele probleem van porno. Daar zouden vrouwen eigenlijk troost uit moeten putten.’

Gill John gaf hem een klap – niet hard – gewoon een venijnig tikje met haar vingers op zijn kin en onderlip. Ze draaide zich om en Ingram bleef verbouwereerd zitten, met een tintelende lip. Tot zijn verbazing leek niemand iets te hebben gemerkt. Ivo was van tafel gegaan om te zien wat er aan de hand was in de keuken, en alle hongerige blikken waren op hem gericht. Ingram wendde zich tot zijn andere tafeldame, die hem een stralende glimlach schonk.

Wat kon hier nog misgaan, vroeg Ingram zich af.

‘O Rio de Janeiro me encanta,’ zei hij zonder veel overtuigingskracht. Op dat moment begon Ivo’s mobiel te rinkelen, met een irritante beltoon die bestond uit een of andere heavy metal gitaar-riff, en hij kwam terug uit de keuken.

‘Sorry jongens,’ zei hij tegen het hele gezelschap, ‘maar de tajine is gebarsten. Nog een minuut of tien geduld graag.’ Hij pakte zijn telefoon. ‘Ivo Redcastle…’ Hij luisterde. ‘Ja, goed.’ Hij keek Ingram geïrriteerd aan. ‘Voor jou.’

Ingram stond op, liep om de tafel heen en dacht: wie belt mij godverdomme op Ivo’s telefoon? Meredith wierp hem een wazige, aangeschoten blik toe. Alle anderen waren in gesprek verwikkeld en besteedden er geen aandacht aan.

Ivo gaf hem zijn telefoon. ‘Wil je hier geen gewoonte van maken, Ingram?’

Ingram bracht het toestel naar zijn oor. ‘Met Ingram Fryzer.’

‘Ingram. Met Alfredo Rilke.’

Ingram kreeg het plotseling koud. Hij verliet snel de eetkamer en liep de gang op.

‘Alfredo. Hoe kom je aan dit nummer?’

‘Ik heb je gebeld op je mobiel. Degene die opnam zei dat je bij je zwager was.’

‘Natuurlijk.’ Ingram had zijn telefoon in zijn diplomatenkoffer buiten in de auto, bij Luigi.

‘Ik kom naar Londen,’ zei Rilke.

‘Uitstekend. Goed. We…’

‘Nee, dat is helemaal niet goed. Wij hebben een serieus probleem, Ingram.’

‘Ik weet het. De dood van Philip Wang heeft ons allemaal…’

‘Heb je die Adam Kindred al gevonden?’

‘Nee. Nog niet. De politie heeft nog geen…’

‘We móéten hem vinden. Ik bel wel zodra ik er ben.’

Ze namen afscheid en Ingram klikte Ivo’s telefoon dicht. Hij voelde zich plotseling klein en nietig, en net zo ongerust als toen hij nog een kind was, toen de gebeurtenissen te groot en te volwassen waren om te bevatten. Het feit dat Alfredo Rilke hem belde op Ivo’s feestje betekende inderdaad dat er serieuze problemen waren. Dat Alfredo Rilke naar Londen kwam benadrukte hoe ernstig die problemen waren. Hij pijnigde zijn hersenen maar kon geen verklaring bedenken, alleen maar meer zorgen, die samenklonterden. Voor het eerst had hij het gevoel dat hij niet langer de volledige controle over zijn leven had; het leek alsof de gebeurtenissen werden aangestuurd door een kracht van buiten die hij niet in de hand had. Onzin, stel je niet aan, hield hij zichzelf voor. Het leven is een aaneenschakeling van crises – dat is normaal – dit is er gewoon ook een. Hij keek door de open deur de keuken in en, als om zijn analyse te onderstrepen, beschouwde hij Ivo’s huidige crisis terwijl de kok de stoofpot uit de gebarsten tajine in een oranje ovenschotel schepte. Hij betrad met ferme pas de eetkamer en gaf de telefoon terug aan Ivo.

‘Tot je dienst, mate,’ zei Ivo op lompe toon.

‘Meredith, we moeten weg,’ zei Ingram zacht, en Meredith stond direct op.

‘Ach, de spelbrekers,’ zei Ivo met een slecht Amerikaans accent.

‘Hou je kop, Ivo,’ zei Ingram, en hij kneep zijn zwager hard in zijn schouder. ‘Geniet jij maar lekker van je fijne feestje.’