26

Stelen van een blinde was zo ongeveer het laagste wat je kon doen.

Een blinde bestelen van zijn witte stok maakte je tot een verdoemde die thuishoorde in de diepste en pijnlijkste streken van de hel, ervan uitgaande dat de hel bestond, hield Adam zichzelf voor, wat natuurlijk niet het geval was. Maar deze keiharde wereldlijke redenering deed niets af aan zijn schuldgevoel telkens als hij op pad ging met de blindenstok. Maar nood breekt wet, nood zoekt list en zo, hield hij zichzelf voor: er was geen enkele twijfel dat het verkrijgen van de stok – zijn aha-erlebnis – en het toepassen van de truc-met-de-stok zijn leven als bedelaar, en zijn levenslot drastisch hadden veranderd. Op twee dagen had hij ruim honderd pond verdiend, meestal bedelde hij met gemak zestig tot zeventig pond bij elkaar. Al ver voor het einde van de maand zou hij de magische grens van duizend pond hebben bereikt.

Hij had de blinde – de visueel gehandicapte – man gezien in een koffiebar, en had de bijna zichtbare bezorgdheid die vanuit de mensen om hem heen naar hem toestroomde gadegeslagen. Het was alsof hij een soort zorgmagneet was: stoelen werden discreet opzijgeschoven, echtparen gingen uiteen om hem door te laten, een hand werd op zijn elleboog gelegd om hem naar het begin van de lange rij te leiden. Adam zag hoe hij cappuccino en een muffin bestelde (een personeelslid kwam achter de toonbank vandaan en zette zijn consumptie op een tafeltje vlakbij), en de blinde liep er aarzelend heen en nam plaats. Gesprekken vielen eerbiedig stil als hij langsliep. Hij vouwde zijn stok op (er zat een plastic bolletje aan het uiteinde) en stopte die in de linnen tas die hij altijd bij zich had en naast zijn stoel op de grond had gezet. Hij at zijn muffin op en dronk van zijn koffie, en terwijl hij dat deed kreeg Adam zijn openbaring – zijn bedelopenbaring – en hij zag zijn toekomst als bedelaar voor zich.

Hij redde zich prima met zijn verzoek om ‘alleen koperen munten’ – hij ving vijf tot zes pond per dag –, wat een slim idee was, maar wel een beperkt slim idee. Hij wilde het bedelen naar een hoger niveau tillen, wat hij nodig had, was een doorbraak in zijn bedelactiviteiten, en in die blinde met zijn witte stok zag hij welke weg hij daarvoor moest gaan.

En dus stal Adam de witte blindenstok. Hij liep langs het tafeltje van de blinde, liet zijn krant vallen, bukte zich om hem op te rapen, griste de stok uit de linnen tas, schoof hem in zijn mouw en wandelde de koffiebar uit.

De volgende dag ging Adam naar Paddington Station, gekleed in zijn krijtstreeppak, overhemd en stropdas en een goedkope zonnebril die hij gekocht had in een kringloopwinkel bij The Shaft.

Met de uitgeklapte blindenstok zigzaggende bewegingen makend over de stenen vloer van de stationshal, naderde hij het grote, hoge bord met vertrektijden. Hij koos een oudere vrouw uit en sprak haar aan.

‘Pardon,’ zei hij met zijn beleefdste middle class stem. ‘Ben ik hier in Waterloo Station?’

‘O nee. Nee hoor. U bent in Paddington.’

‘Paddington? Mijn god, nee toch. Dank u, dank u zeer. Mijn god. Sorry dat ik u lastigval. Dank u wel.’ Hij draaide zich om.

‘Kan ik u soms helpen? Is er iets niet in orde?’

‘Ze hebben me bij het verkeerde station afgezet. Nu is al mijn geld op.’

De vrouw gaf hem tien pond en ze betaalde ook nog zijn kaartje voor de ondergrondse terug naar Waterloo.

Op Waterloo Station vroeg Adam aan een jong stel of hij in Liverpool Street Station was. Ze gaven hem vijf pond voor een kaartje. Adam wachtte een halfuur en benaderde een man van middelbare leeftijd, eveneens gekleed in een krijtstreeppak, en vroeg hem of de treinen naar Schotland hier vertrokken.

‘Kanker op,’ zei de man en draaide zich om.

Maar dat kwam zelden voor. Adam ervoer dat hij voor elke ‘kanker op’, elke afwijzing of lege, kille blik vier keer een aanbod voor financiële steun kreeg. Mensen bedolven hem onder het geld, sommigen waren belachelijk vrijgevig, boden aan hem te begeleiden, eten voor hem te kopen, zeiden dat hij ‘voorzichtig moest zijn’, en drukten hem nog meer geld in de hand.

Op zijn eerste dag als blinde bedelaar scoorde hij drieënvijftig pond. Op zijn tweede dag negenenzeventig pond.

Al snel ontstond er een zekere routine: een dagelijkse tocht langs de Londense spoorwegstations en grotere metrostations: King’s Cross, Paddington, Waterloo, Victoria, London Bridge. Piccadilly, Liverpool Street, Earls Court, Angel, Notting Hill Gate, Bank, Oxford Circus. Hij ging ook naar Oxford Street en naar winkel-centra, boerenmarkten en musea, overal waar veel mensen kwamen en hij niet zou opvallen. Waar hij kwam, vroeg hij simpelweg of hij ergens anders was. De mensen waren aardig en voorkomend, en zijn geloof in de van nature goede inborst van zijn medemensen werd enorm versterkt. Hij bedelde nooit vaker dan één keer per dag op dezelfde plaats, en langzaam maar zeker groeide de stapel bankbiljetten in zijn zak. Hij betaalde de huur aan Mhouse een week van tevoren, hij ging naar de supermarkt en kwam thuis met plastic draagtassen vol eten en wijn voor zichzelf en Mhouse en verrassingen voor Ly-on. Hij kocht een luxe-uitvoering van een leescursus en begon Ly-on lezen en schrijven te leren (en zo verminderde hij zijn schuldgevoel een beetje). In de tweede week van zijn bestaan als bedelende blinde kocht hij in de uitverkoop een nieuw donker pak, drie witte overhemden, een namaakclubdas en een paar zwarte loafers.

Dus toen Mhouse die avond met haar nagels op zijn deur krabde en hem huurderskorting aanbood voor een robbertje seks met de hospita, was hij zowel blij als bereidwillig, en geld speelde geen rol. Ze kroop vijf dagen achter elkaar bij hem in bed. De derde nacht vroeg hij of ze wilde blijven, hij verlangde ernaar in elkaars armen te liggen slapen, maar ze zei dat een hele nacht honderd pond kostte, en dus aarzelde hij. Na vijf nachten bleef ze plotseling weg. Hij miste haar, haar lenige, kwikzilverachtige lichaam en haar omhoogwijzende borstjes met de donkere tepels. Hij had geen seks meer gehad na die noodlottige avond met Fairfield op de inspectiebrug in de wolkenkamer. En daarvoor was er de steeds vager wordende herinnering aan de seks met Alexa: haar gebruinde lichaam, haar witte bikinilijn, haar schitterende blonde haar en volmaakte gebit. Als hij Mhouse in zijn armen had, als hij op haar lag, in haar was gedrongen, een orgasme kreeg, was hij gelukkiger dan hij de laatste tijd geweest was. Voor het eerst na de moord op Philip Wang had hij weer een gevoel van ontspanning, van een normaal leven, het begin van menselijke genegenheid, van behoefte.

Na een paar dagen onthouding zei hij tegen haar: ‘Ik wil je wel honderd pond geven, voor een hele nacht.’

‘Dat dacht ik niet, Johannes. Het is niet zoals het hoort, weet je. Straks merkt Ly-on er nog iets van.’

‘En waarom “hoorde” het die andere vijf nachten wel?’

‘Nou, dat waren meer vluggertjes, weet je, voor het geld. Volgens mij heeft hij al iets in de gaten.’

Dat was waar. Na de vierde nacht was Adam achter Mhouse komen staan bij het aanrecht, had zijn armen om haar heen geslagen, haar in haar nek gekust en in haar borsten geknepen. Ze draaide zich om en sloeg hem in het gezicht, en hard ook. Adam deinsde terug en terwijl hij zich afwendde, zag hij de geschrokken en bezorgde blik op Ly-ons gezicht, die opkeek uit zijn boek.

‘Flik me dat godverdomme nooit meer,’ beet Mhouse hem toe.

‘Het is gewoon werk, niet meer en niet minder.’

Maar was dat zo? vroeg Adam zich af. Die eerste nacht toen ze bij hem was gekomen, had ze gezegd dat ze ‘eenzaam’ was. Hij was ook eenzaam, soms dacht hij dat hij de eenzaamste man op aarde was. En hij vond het prettig om haar kleine, ranke lijf in zijn armen te houden, haar warme adem te voelen in zijn hals en op zijn wang, en hoe ze zich tegen hem aan schurkte. De dagen verstreken en er gebeurde verder niets, en Adam – die steeds rijker werd – begon het leven in de flat steeds ondraaglijker en frustrerender te vinden. Hij hervatte zijn bezoekjes aan de Kerk van Johannes Christus, at daar ’s avonds in het gezelschap van Vladimir, Turpin en Gavin Thrale, en onderging met genoegen de eindeloze preken van bisschop Yemi. Maar hij kwam altijd weer terug naar The Shaft, ging op de matras in zijn kamer liggen en hoorde door de muur hoe Ly-on inmiddels in staat was eenvoudige verhaaltjes voor te lezen aan zijn moeder. Als het stil werd lag hij in het donker vurig te hopen dat Mhouse uit haar bed zou glippen en op zijn deur kwam kloppen, maar dat gebeurde niet meer.

Adam overwoog halfhartig om weg te gaan: waarom zou hij zichzelf op deze manier kwellen? Maar iets hield hem daar. De flat in The Shaft was tenslotte een soort thuis voor hem, en eindelijk voelde hij zich ergens veilig. En Ly-on was dol op hem – die vreemde, futloze Ly-on bleek een snelle leerling te zijn – en als hij wegging, zou hij Mhouse nooit meer zien, zou hij nooit meer samen met haar tv kunnen kijken, slechte maaltijden kunnen eten, lachen en praten. Hij vroeg zich af of hij op een ongezonde manier geobsedeerd door haar begon te raken…

Adam zat in zijn kamer, telde vijfhonderd pond aan papiergeld uit en deed een elastiek om de dikke stapel bankbiljetten. Hij hield nog een bedrag van driehonderd pond over, en het gaf hem een onbehaaglijk gevoel om met zoveel geld op zak rond te lopen. Gelukkig had hij een veilige plek bedacht om het op te bergen.

Toen hij The Shaft uit liep, hoorde hij iemand roepen.

‘Hé, Zestien-nul-drie.’

Hij keek om en zag Mister Quality met uitgestoken hand op hem af komen lopen. Ze hadden elkaar een paar keer eerder ontmoet als hij op bezoek kwam in de flat om een pakje te bezorgen voor Mhouse: pillen voor haar problemen, had Mhouse gezegd. Ze sloegen hun handen tegen elkaar en grepen elkaars duim vast.

‘Ben je hier nog steeds, man?’ vroeg Mister Quality.

‘Ja, van alles te doen.’

‘Je mag Mhouse wel, hè?’

‘We kunnen het prima vinden. En die kleine Ly-on is een leuk ventje.’

‘Als je blijft, moet je mij huur betalen. Honderd pond per maand.’

‘Ik betaal al huur aan Mhouse.’

‘Het is haar flat niet, man. Het is mijn flat.’

‘Ik betaal je morgen,’ zei Adam. ‘Oké?’ De stapel papiergeld voelde als een baksteen in zijn zak.

‘Daar word ik blij van, Zestien-nul-drie.’

Adam begon aan de lange busrit naar Chelsea, blij om even rustig te kunnen nadenken. Hij dacht aan Mhouse en Ly-on en aan het vreemde nieuwe leven dat hij met hen leidde. Hij stond versteld van zijn vermogen zich aan te passen, bijna te gedijen in deze keiharde, vijandige wereld. Hij vroeg zich af wat Alexa zou denken van deze nieuwe Adam, en hij vroeg zich af wat zijn vader en zijn zus zouden denken. Als het even kon, probeerde hij bewust niet aan zijn familie te denken, het was beter om hen voorlopig aan de rand van zijn bewustzijn te houden. Hij wist zeker dat zíj altijd aan hem dachten; wat zou er volgens hen van hem geworden zijn? Zoon en broer, voorgoed verloren. Hij kon daar rustig aan denken omdat hij naar zijn idee op een raadselachtige manier veranderd was: de oude Adam werd verdreven en overgenomen door de nieuwe, die sluwer en wereldser was en in staat te overleven. Het was als de homo sapiens die de Neanderthalers verdreef… Dat idee bracht hem aan het twijfelen; misschien was hij uiteindelijk toch niet zo blij om afscheid te nemen van de oude Adam.

Hij had nooit aan Alexa moeten denken, besefte hij, terwijl de ene na de andere herinnering aan haar ongevraagd zijn hoofd binnendreef, en hij haar hese stem weer hoorde. In feite was het haar stem geweest die hem als eerste had aangetrokken – een stem alsof ze pas keelontsteking had gehad – en het was het eerste wat hem aan haar opviel toen hij haar kantoor had gebeld om te informeren naar een koopflat in de buurt van de universiteit van Phoenix.

Toen hij de flat uiteindelijk kocht, was zij de makelaar geweest.

Alexa’s fysieke verschijning – het dikke blonde haar, de gebronsde huid, de frisheid, de tanden, de glimmende lippen – waren bijna in tegenspraak met wat haar stembanden over leken te brengen.

Hij had bijna een gezette, zwaar rokende nachtclubzangeres verwacht, en in plaats daarvan stond hij oog in oog met dit stralende prototype van Amerikaanse schoonheid. Maar de tegenstelling tussen stem en persoon vormde een geheel eigen aantrekkingskracht.

Er waren problemen gerezen bij de verkoop die nadere bijeenkomsten noodzakelijk maakten, ze wisselden de nummers van hun mobiele telefoons uit, en toen de koop alsnog beklonken werd, waren ze samen iets gaan drinken in een café om het te vieren. Ze hadden een fles champagne gedeeld, en toen Adam haar naar haar auto bracht, hadden ze gezoend. Dat was het begin, gevolgd door een korte verlovingstijd, een societyhuwelijk, een nieuw huis geschonken door haar vader de weduwnaar, hét gesprek van de familie.

Het einde kwam twee jaar later even plotseling en onverwacht, toen Fairfield twee dagen na het seksavontuurtje in de wolkenkamer Alexa belde en haar snikkend haar eeuwige liefde voor Adam bezwoer en Alexa smeekte haar echtgenoot los te laten. Alexa had stiekem de niet gewiste sms’jes op Adams telefoon gelezen en uitgeprint. Brookman Maybury stond in eigen persoon naast de advocaat toen de echtscheidingsprocedure in gang werd gezet, en Adam te horen kreeg hoe de noodlottige gebeurtenissen zich hadden voltrokken. Alexa was zelf niet aanwezig, haar vader trad op als kille, strenge gevolmachtigde voor zijn ontredderde, zieke, onder doktershanden verkerende dochter, terwijl hij Adam dreigend aankeek van onder zijn dichte gefronste wenkbrauwen. Adam probeerde zijn gedachten stop te zetten, maar de herinnering aan zijn laatste maaltijd met Fairfield drong zich meedogenloos aan hem op.

Drie dagen na het incident in de wolkenkamer kwamen ze elkaar tegen op de campus en besloten ze te gaan eten in een groot, anoniem, niet te duur restaurant in het centrum van Phoenix. Het restaurant had een open binnenplaats en was daarom populair onder rokers. Ze serveerden een uitgebreide surf and turf, zoveel garnalen als je op kunt of een hele kip met gratis frietjes, en na de maaltijd (Adam had geen trek en raakte zijn eten nauwelijks aan) had hij geprobeerd stap één van zijn Plan Schadebeperking te effectueren. ‘Je moet mij niet meer van die sms’jes sturen, Fairfield,’ zei hij. ‘Ik wis ze steeds, maar jij blijft ze maar sturen.’

‘Waarom zou ik daarmee ophouden? Ik hou van je, Adam. Ik wil je voortdurend, op ieder moment van de dag mijn liefde verklaren.’ Ze stak een sigaret op en blies de rook heel attent over haar rechterschouder naar achteren.

‘Waarom? Omdat… Omdat ze kunnen worden achterhaald…

Omdat, omdat ze, nou ja, tegen me kunnen worden gebruikt door Alexa.’

‘Maar ik heb al gesproken met Alexa.’

Op dat moment besefte Adam dat het allemaal voorbij was, en hij voelde in zijn binnenste iets kleiner worden, het krimpen van de geest. Eén domme fout – één uitglijer, één keer half onbewust toegeven aan een atavistisch seksueel instinct – was voldoende om een definitief einde te maken aan een volmaakt zeker, een redelijk gelukkig en welvarend leven. Ik heb het verkloot, dacht hij verbitterd en vol zelfverwijt. Hij wist zeker dat de wraakgodinnen om de hoek op hem zouden staan wachten, dat was slechts een kwestie van tijd. En dus probeerde hij nergens aan te denken terwijl Fairfield ijs bestelde en hij toekeek hoe ze haar toetje opat, hoe ze uitdagend haar lepel aflikte en glimlachend praatte over hun volgende afspraak – een motel? De hele nacht? –, hun toekomst. Totdat enige beroering bij de ingang van het restaurant hem deed omkijken en hij Brookman Maybury in gezelschap van een politieagent de binnenplaats zag oversteken en recht op zijn tafel zag af stormen. Adam kreeg een bezoekverbod uitgereikt, en hem werd te verstaan gegeven dat hij zijn vrouw nooit meer zou zien: Alexa vroeg per direct echtscheiding aan.

Hij stapte op Sloane Square uit de bus en liep kalm Chelsea Bridge Road af naar de rivier, zijn hoofd vol sombere gedachten.

De scheiding en het dreigende schandaal hadden hem gedwongen zijn professoraat te beëindigen (Brookman Maybury was hoofd-sponsor van de mmu, de studiebeurs voor de atletiekopleiding was naar zijn overleden vrouw genoemd). Brookman was glashelder geweest: neem ontslag, of je zult nooit meer kunnen werken in welke onderwijskundige instelling dan ook, laat staat een Amerikaanse universiteit, waar je opnieuw op rooftocht kunt onder jonge studentes. En dus had Adam zijn professoraat opgegeven en gedacht: ga terug naar Engeland, begin een nieuw leven, en hij had gesolliciteerd op de baan aan het Imperial College. En zie eens waar hij nu terecht was gekomen, dacht hij met opnieuw oplaaiende verbittering…

Het was een bewolkte, winderige dag, de rivier stond laag en het water begon zich weer stroomopwaarts te bewegen. Vanaf het midden van de brug had Adam een goed uitzicht op de driehoek; het lange smalle strandje was drooggevallen en hij zag de vijgenboom en alle vertrouwde onderdelen van wat ooit zijn driehoekige wereldje was geweest. Hij controleerde of niemand de plek in de gaten hield, wachtte een paar minuten, liep terug naar het Embankment, klom snel over de balustrade en baande zich een weg tussen de takken door naar de open plek. Iemand had de banden in het rond gegooid en zijn slaapzak en grondzeil waren verdwenen. Misschien had de politie ze meegenomen?

Hij verkende de omgeving en vond de juiste plek, trok de zoden op – het gras was weer aan het wortelen – zodat zijn begraven geldkist tevoorschijn kwam. Daarin bevonden zich het dossier van Philip Wang, de aanwijzingen die hij had ontvangen om de sollicitatieruimte in Imperial College te kunnen vinden, een taxibonnetje, zijn stratengids van Londen, een notitieblokje van Grafton Lodge met een paar telefoonnummers, een lijst met koopflats van een makelaar die hij bezocht had: het enige dat was overgebleven van de oude Adam, besefte hij, de schamele restanten van zijn vorige leven die hij op die fatale avond in de zakken van zijn jas en colbertje had gehad… Hij deponeerde zijn vijfhonderd pond in het kistje, sloot het af en trapte de zoden weer plat. Zo was ooit het hele bankwezen begonnen, vermoedde hij, een simpele bewaarplaats voor geld dat over was. En kijk eens hoever we gekomen zijn…

De preek van bisschop Yemi had die avond toevallig als uitgangspunt een citaat uit de Openbaring van Johannes, hoofdstuk 14, vers 15 – ‘Zend uwe sikkel uit en maai, want de oogst der aarde is geheel rijp geworden’ – dat hij gebruikte als metafoor om langdurig enkele voordelen van de globalisering te bespreken.

Mevrouw Darling diende die avond het eten op – een verrassend goede Lancashire hotpot – en ze begroette hem bijzonder hartelijk.

‘Wat fijn om je weer te zien, Johannes,’ zei ze. ‘Bisschop Yemi wil graag even met je praten na het eten.’

Wat had dat te betekenen? vroeg Adam zich achterdochtig af, terwijl hij met zijn bord naar de tafel liep en zich bij Vladimir, Thrale en Turpin voegde. Turpin was ruim een week afwezig geweest en antwoordde vaag op vragen. Hij was ‘naar het westen’ geweest om een vrouw van hem te bezoeken in Bristol. Het was niet bepaald een opbeurende ervaring geweest – een van zijn dochters was aan lager wal geraakt – en hij was dan ook chagrijnig en zwijgzaam.

Vladimir daarentegen was zeer vrolijk en opgewonden, omdat hij eindelijk zijn paspoort had, dat omzichtig werd doorgegeven aan tafel. Turpin toonde geen belangstelling. Het was Italiaans, zag Adam, en hij las dat Vladimirs nieuwe naam nu ‘Primo Belem’ luidde. De overbelichte en ietwat wazige foto vertoonde een opvallende gelijkenis met Vladimir: de oorspronkelijke Primo Belem – wijlen Primo Belem – had ook een kaalgeschoren hoofd en een sik, waardoor ze veel op elkaar leken. Alle mannen met kale koppen en sikken lijken vaag familie van elkaar, broers zelfs, besefte Adam.

Thrale toonde echter opvallend veel belangstelling, en hij vroeg of dat soort paspoorten te koop waren voor onder de duizend pond – Adam zag dat hij een plannetje uitbroedde – en Vladimir beloofde dat hij het aan zijn contactpersoon zou vragen. Er heerste een verwarrend soort afscheidsstemming tijdens die laatste maaltijd. Vladimir/Primo stond op het punt de echte wereld te betreden als legitiem lid van de samenleving. Hij had een klein eenkamerflatje gevonden in Stepney; hij had gesolliciteerd als bode in een ziekenhuis, hij had een bankrekening geopend en een creditcard aangevraagd. Toen hij vertrok gaf hij iedereen een hand, accepteerde hun lege gelukswensen en reageerde met de even lege belofte dat hij contact zou blijven houden.

Maar voordat hij vertrok, nam hij Adam apart en gaf hem een stukje papier waarop zijn mobiele telefoonnummer stond. Adam vond dat deprimerend: hij vroeg zich af of zijn persoonlijke omstandigheden ooit nog zo zouden veranderen dat hij weer een mobiele telefoon had. Het was een pijnlijke herinnering aan hoe basaal en beperkt zijn leven was geworden.

‘Bel me, Adam,’ drong Vladimir aan. ‘Jij komt mijn flat en wij roken monkey, ja?’

‘Dat zou fantastisch zijn,’ zei Adam. ‘Pas goed op jezelf.’

Hun afscheid werd onderbroken door mevrouw Darling, die Adam voorging een trap op achter in de zaal, die leidde naar het kantoor van bisschop Yemi. De bisschop droeg een donker driedelig pak met een das van feloranje zijde en een korenbloemblauw overhemd met contrasterende witte kraag. Het effect was verwarrend: hij zag eruit als een welvarende, ietwat patserige zakenman.

In zijn knoopsgat zag Adam een kleine gouden speld waarop johannes 2 stond: de priester had zijn insigne opgehouden.

‘Johannes 1603,’ zei bisschop Yemi, en hij nam Adams hand in zijn beide handen. ‘Ga zitten, broeder.’ Adam ging zitten, en zag dat je vanuit het raam uitzicht op de rivier had, hij zag het tij opkomen en aan de overkant van het bruine water het panorama van de dure appartementen in Wapping High Street.

‘Ik heb jou gekozen, Johannes,’ zei bisschop Yemi. ‘Jij bent mijn uitverkorene.’

‘Ik?’ zei Adam. ‘Waarvoor?’

Bisschop Yemi verklaarde zich nader. De Kerk van Johannes Christus had onlangs de officiële status van goed doel bereikt –

ze stonden nu als zodanig geregistreerd, met alle belastingvoordelen die daarmee samenhingen. Bovendien hadden ze een enorme toelage gekregen van het gemeentelijke programma voor dienstverlening aan kinderen, gesteund door de burgemeester van Londen zelf. De Kerk van Johannes Christus opende een crèche, een peuterschool, een kantoor dat gratis medische en juridische hulp verschafte, een agentschap voor pleegzorg aan kansarme jongeren en als kers op de taart een weeshuis voor kinderen van onder de twaalf.

‘Gefeliciteerd,’ zei Adam, ‘maar wat heeft dat met mij te maken?’

‘Ik zoek een directeur, een rechterhand, iemand die de kerk kent, die op de hoogte is van de dogmatische kant van de instelling.’ Bisschop Yemi glimlachte bescheiden.

‘Geen kruisbeelden,’ zei Adam.

‘Precies. Onze Heer is niet gestorven aan een houten kruis. De stralende zon van Patmos is ons nieuwe logo.’

‘Ik vrees dat ik…’

‘Ik kan mijn pastorale taken hier niet helemaal verzaken.’ Bisschop Yemi negeerde hem. ‘Ik zoek iemand die de kerk vertegenwoordigt – mijn gevolmachtigde – voor al die nieuwe administratieve instellingen. En mijn keus valt op jou, Johannes 1603.’

Adam herhaalde dat het hem heel erg speet – dat hij zich gevleid, ja zelfs vereerd voelde – maar dat het antwoord helaas nee moest zijn. Hij weet zijn beslissing aan zijn labiele geestelijke gezondheid, aan de recente zenuwinzinkingen, enzovoort. Het was onmogelijk, hij moest de kerk helaas teleurstellen.

‘Nooit overhaaste beslissingen nemen, Johannes,’ zei bisschop Yemi. ‘Ik weiger “nee” als antwoord, dat is het leidmotief in mijn leven. Denk erover na, neem de tijd, broeder. Wij twee zouden een geweldig team vormen, en de beloning – zowel geestelijk als financieel – zal aanzienlijk zijn.’ Bij de deur omhelsde hij Adam allerhartelijkst.

‘Ik zoek intelligentie, Johannes, en die heb jij in hoge mate. Ik heb gezocht onder de andere broeders en ik weet zeker dat jij de juiste bent. Het beginsalaris is vijfentwintigduizend pond per jaar.

Plus onkosten en een auto van de zaak, natuurlijk.’ Hij glimlachte. ‘Zend uwe sikkel, Johannes.’

‘Pardon?’

‘Zend uwe sikkel uit en maai, want de oogst der aarde is geheel rijp geworden.’

Toen hij die avond terugkeerde in de flat, stond Mhouse hem op te wachten. Ze kuste hem op zijn mond, een klein zoentje maar.

Ze had hem niet meer gekust na de eerste keer dat ze bij hem in bed was gekropen.

‘Wat is er?’ zei hij.

‘Heb je zin in een hele nacht?’

Nadat ze hadden gevreeën hadden ze allebei trek; Mhouse vond een zakje chips met garnalensmaak en Adam trok een van zijn flessen wijn open, een Cabernet Sauvignon uit Californië.

Mhouse zat in kleermakerszit tegenover hem op de matras, ze kauwde op de chips en dronk uit de fles. Het leek wel een midnight feast, dacht Adam, maar even later besloot hij dat de vergelijking met zo’n schoolfeest niet opging. Op schoolfeesten kwamen jonge vrouwen niet naakt en in kleermakerszit tegenover je zitten.

Hij legde zijn vinger op haar mhouse ly-on-tatoeage.

‘Wanneer heb je die laten zetten?’ vroeg hij.

Ze had nog meer, conventionelere tatoeages: een rafelige dubbele bliksemschicht op haar stuitbeen, een veelbladige bloem op haar linkerschouder, een sterrenbeeld (Orion) op de wreef van haar rechtervoet, allemaal gezet in professionele tatoeagesalons; mhouse ly-on was haar eigen werk.

‘Toen Ly-on geboren was. Om te laten zien dat we één zijn, weet je… Hij heeft ook een kleine, op zijn been, toen hij nog een baby was. Man, wat huilde hij. Maar,’ zei ze breed lachend, vol vertrouwen, ‘niemand kan ons scheiden. Nooit niet.’

‘Waarom heet je Mhouse?’

‘Mijn echte naam is Suri,’ zei ze, en ze spelde het langzaam uit.

‘Maar ik vond het nooit leuk om Suri te zijn; zoveel nare dingen gebeurd met Suri. Dus ik heb mijn naam veranderd.’

‘In Mhouse.’

‘Suri betekent “muis” in het Frans, heeft iemand me ooit verteld.’

‘Natuurlijk. Maar waarom schrijf je het zo?’

‘Ik kan een beetje schrijven. Ik kan “house” schrijven, ja? Heb ik geleerd. Dus,’ zei ze glimlachend. ‘House – Mhouse. Makkelijk zat.’

Adam raakte haar borsten aan, kuste ze, ging met zijn knokkels langs haar tepels, voelde met zijn vingers over haar platte buik.

‘Ik heb vandaag een baan aangeboden gekregen,’ zei hij, ‘vijfentwintigduizend pond per jaar, auto van de zaak.’

Mhouse begon hard te lachen, het klonk gemeend.

‘Jij bent een mooie, Johannes,’ zei ze. ‘Jij brengt me echt aan het lachen.’ Ze zette de wijnfles neer, duwde hem zacht achterover en ging schrijlings op hem zitten. Ze leunde voorover, bewoog haar lichaam zo dat haar borsten zijn lippen en kin aanraakten – eerst de ene tepel, daarna de andere – kuste hem, nam zijn onderlip tussen haar tanden en beet er zachtjes in.

‘Dit kusje is gratis,’ zei ze.

‘Dank je,’ zei Adam.

Adam liet zijn handen over haar rug glijden en greep haar strakke billen vast. Honderd pond voor Mhouse, dacht hij, en honderd voor Mister Quality, het was iedere gebedelde penny waard.