44

De paars met donkergrijze, overal achtige ‘actiepakken’ met rits, zoals ze in St. Bot’s werden genoemd, vormden een hele verbetering ten opzichte van de jaren-tachtig bodelook, compleet met epauletten en bijpassende stropdas van het Bethnal & Bow, vond Adam. In zijn actiepak voelde Adam zich een paramedicus, iemand met autoriteit, die zó uit een helikopter in een slippende four-wheeldrive had kunnen springen om eerste hulp te verlenen en levens te redden. Het feit dat hij onderweg was naar de De Vere-vleugel om een dossier met facturen op te halen dat hij moest afleveren bij de medisch secretaresses op de financiële administratie, deed niets af aan het vage gevoel dat hij van zichzelf had als een belangrijke, hoewel ondergeschikte, schakel in die geweldige machine – de medische Leviathan – die St. Botolph’s was. Het hele personeel was stiekem dol op hun funky jumpsuits, ongeacht de kleur. De designgoeroe die het kleurenschema had bedacht, begreep de menselijke psyche kennelijk beter dan de meeste psychologen. Zelfs de schoonmakers voelden zich verantwoordelijker voor hun werk dankzij hun gifgroene overalls, terwijl ze hun rechtvaardige strijd streden, het eindeloze gevecht tegen mrsa, C. difficile en andere bacteriële infecties.

Terwijl de lift de verdieping waarop de De Vere-vleugel zich bevond naderde, dwong Adam zichzelf geconcentreerd te zijn. Dit was zijn zesde of zevende bezoek aan De Vere in de twee weken dat hij nu werkte in St. Bot’s – het domein van Philip Wang –, het personeel begon hem te herkennen en hij ontwikkelde een gemoedelijke verstandhouding met hen, ook al waren er op ieder moment van de dag ruim honderd bodes werkzaam in St. Bot’s: OK, afdeling en ambulant. ‘Hé, Primo,’ begonnen mensen te zeggen;

‘Primo is er.’ Bij zijn laatste bezoekje kreeg hij een kop thee aangeboden. Het was zijn streven een vertrouwde verschijning te worden, onderdeel van het tijdelijke meubilair, iemand wiens verschijning door iedereen als vanzelfsprekend werd beschouwd.

De overgang van Bethnal & Bow was verrassend gemakkelijk te realiseren geweest. Rizal, een van de oudere bodes, had een broer, Jejomar, die bij St. Bot’s werkte. Een van de vaststaande feiten in de Britse medische wereld was dat de bodediensten in alle ziekenhuizen onderbezet waren, vandaar de afhankelijkheid van uitzendbureaus om dat tekort aan te vullen. Primo Belem was met open armen ontvangen: als ervaren ziekenhuisbode met goede referenties en een ‘Verklaring omtrent het gedrag’ kreeg hij al een geringe salarisverhoging van nog eens tweehonderd pond per jaar, en er was door de directie gesuggereerd dat er een duidelijke mogelijkheid tot promotie voor hem was als hij dat zou willen. Een paar avondcursussen, wat elementaire theoretische bijscholing in human resources, en hij zou gemakkelijk een paar schalen kunnen stijgen; de wereld van de bodes was zijn oester.

Toen hij in de De Vere-vleugel aankwam om de documenten op te halen, heerste er een ongebruikelijke en opvallend opgewonden sfeer: verpleegsters lachten, praatten luid met elkaar en lieten elkaar tijdschriften zien. Een van hen knipte een bladzijde uit, die op het prikbord van de afdeling werd bevestigd, naast de beterschapskaarten, veiligheidsvoorschriften, vakantiekiekjes en ansichtkaarten van dankbare ex-patiënten.

‘Hoi, Corazon,’ zei hij tegen een verpleegster die hij kende. ‘Wat is er aan de hand?’

Ze liet hem een advertorial over twee pagina’s uit Nursing Monthly zien, met als kop: een geneesmiddel tegen astma? en gevolgd door een vaag, gloedvol missionstatement over de zoektocht naar een geneesmiddel dat een einde moest maken aan de hedendaagse vloek op het leven van zovelen.

‘Wij doen hier de klinische tests,’ zei Corazon geëmotioneerd.

‘Al drie jaar. Eindelijk is het zo ver.’

‘Wat voor klinische tests?’

‘Voor Zembla-4.’

Ze wees op de passages in de advertorial.

‘Hier? Zembla-4? Gefeliciteerd,’ zei Adam gemaakt verrast.

‘Fantastisch. Mijn nichtje heeft afschuwelijk last van astma. Soms krijgt ze bijna geen adem.’

‘Dit medicijn kan haar redding zijn,’ zei Corazon oprecht enthousiast. ‘Ik heb gezien hoe het werkt. Ongelooflijk. Zeg maar dat ze er bij haar dokter om moet vragen.’

‘Misschien kan ze wel hierheen komen,’ zei Adam. Hij kende de vleugel inmiddels goed: twintig comfortabele kamers met eigen badkamer aan een brede gang met vaste vloerbedekking en aan het einde een speelkamer barstensvol speelgoed.

Corazon trok meewarig haar schouders op, alsof ze wilde zeggen: reken er maar niet te zeer op. ‘Het is een privéproject, weet je. Erg duur.’

‘Bedoel je dat er alleen maar rijkeluiskinderen op deze vleugel liggen?’

‘Nee, nee,’ zei Corazon. ‘Het zijn gewone kinderen. De De Vere Stichting betaalt alles. Maar ze selecteren wel. Als je nichtje heel erg ziek is, mag ze er misschien in.’ Ze ging zachter praten, op vertrouwelijke toon. ‘Ga maar naar de dokter, zeg dat je nichtje heel erg ziek is van de astma. Zeg dan: kan ze niet naar St. Bot’s? Dan stuurt hij haar hierheen, naar de De Vere-vleugel, gratis.’

‘Gratis?’

‘Ja. Dokters sturen ons hun zieke kinderen. Fantastisch gewoon.

Ze krijgen hier Zembla-4. Kan alleen maar hier.’

‘Ja, verbazingwekkend. Misschien probeer ik het wel… Wie heeft hier eigenlijk de leiding?’

‘We hebben veel artsen. Dokter Zeigler is de laatste. Hij is nu in Amerika, voor de vergunning van de vwa.’

‘Ja, natuurlijk. Dus hij werkt voor Calenture-Deutz.’

‘Ja. Al onze artsen worden betaald door Calenture-Deutz. Wij krijgen allemaal een bonus van Calenture-Deutz. Daarom zijn we zo blij.’

Adam vertrok weer met zijn dossier met klinische gegevens en facturen, en bezorgde het bij de financiële administratie op de tweede verdieping van het hoofdgebouw.

Na zijn dienst haalde Adam in de bodekamer het document met de namenlijst van Wang tevoorschijn. Hij had diverse kopieën gemaakt en het origineel teruggestopt in de begraven geldkist in de driehoek bij de Chelsea Bridge. Onder het kopje ‘St. Botolph’s’

stonden vijf namen: Lee Moore, Charles Vandela, Latifah Gray, Brianna Dumont-Cole en Erin Kosteckova. Vijf kinderen die opgenomen waren geweest in de De Vere-vleugel in de drie jaar voorafgaand aan de dood van Philip Wang.

Hij liep naar de telefoon in de gang, stopte er een paar munten in en belde de administratie.

‘Hallo,’ zei hij toen er eindelijk werd opgenomen. ‘Ik hoop dat u me kunt helpen. Ik ben net terug uit Zuid-Afrika. Mijn peet-dochtertje ligt bij u in het ziekenhuis. Ik zou graag willen weten op welke afdeling. Ze heet’ – hij las een naam op van de lijst –

‘Brianna Dumont-Cole.’

‘Een ogenblikje, alstublieft.’

Het bleef vrij lang stil. Hij werd gevraagd de naam te herhalen.

Op de achtergrond hoorde hij het droge klikken van een computertoetsenbord.

‘Er is waarschijnlijk een vergissing in het spel, meneer.’

‘Nee, nee. Ik wil haar verrassen. Ik ben maandenlang in het buitenland geweest. Ik heb haar bijna een jaar niet gezien… Hallo?’

‘Brianna is overleden, meneer. Vier maanden geleden. Het spijt me heel erg. Haar familie kan u alles vertellen.’

Adam hing op zonder nog een woord te zeggen.

Het kostte hem twee dagen en vele ponden om Wangs lijst af te werken en de vier ziekenhuizen in het land te bellen: Aberdeen, Manchester, Southampton en St. Botolph’s. Alle namen op de lijst van Philip Wang bleken van overleden kinderen te zijn. Nadat hij de dood van de eerste vijf had vastgesteld, veranderde hij van tactiek: als hij nu belde liet hij vanaf het begin merken dat hij op de hoogte was van de dood van het kind. Hij had een ruime keus aan excuses voorhanden voor zijn verzoek om nadere informatie: het plan voor een herdenkingsparkje, een grafsteen, een liefdadigheidsveiling, een viering op de lagere school ter ere van het kind in kwestie. Zou u mij de precieze datum en het tijdstip van overlijden kunnen geven? Geen probleem. Wij willen geld schenken aan een door het ziekenhuis te bepalen goed doel. Heel erg bedankt. Mijn oom zou graag een gesprek willen met de behandelend arts van destijds. Ik vrees dat dat niet mogelijk is, meneer.

Wat het excuus, de smoes of de sentimentele leugen ook was, de antwoorden die hij kreeg bevestigden allemaal dat de veertien namen die Philip Wang op zijn lijst had genoteerd, toebehoorden aan de kinderen die waren overleden in de De Vere-vleugels van de vier ziekenhuizen in Groot-Brittannië, waar in de loop van diverse jaren peperdure en gedegen klinische tests werden gedaan om de doeltreffendheid te testen van een nieuw astmamedicijn: Zembla-4.

Zembla-4…

Adam bezocht een internetcafé. Hij tikte ‘Zembla-4’ in in een zoekmachine, en in een wip verscheen alle relevante informatie op het scherm. Zembla-4. Calenture-Deutz nv. De website van Calenture-Deutz was nog niet geüpdatet; er verscheen een foto van een stralende Philip Wang, hoofd Onderzoek en Ontwikkeling, zonder vermelding van zijn plotselinge dood. Adam staarde naar de foto en kreeg een vreemd gevoel toen hij terugdacht aan hun laatste ontmoeting. Er was ook een foto van de ceo van Calenture-Deutz, ene Ingram Fryzer – gladde gelaatstrekken, grijs haar –, boven een tendentieuze verklaring namens de directie en de staf waarin in detail werd ingegaan op de ambities en volstrekte integriteit van het bedrijf. Er volgde een lijst van de andere directieleden en een aantal verheven teksten – door middel van moderne grafische middelen afgedrukt over een raster van reageerbuizen, computers, gladde mannen in witte jassen, lachende kinderen in grazige weiden, en ondersteund door een sfeervol muziekje: een elektronische ostinato in majeur – over de hooggegrepen idealen die Calenture-Deutz nastreefde in hun niet aflatende zoektocht naar steeds effectievere farmaceutische producten.

Adam sloot de site af. Theoretisch was hij wijzer geworden, meende hij, maar eigenlijk ook weer niet. Hij besloot zich te concentreren op de vijf sterfgevallen in St. Botolph’s. Hij moest nu toegang zien te krijgen tot enkele van de computers van het ziekenhuis.

Hij liep de pub in Battersea, The White Duchess, binnen en zag Rita aan de bar zitten met een flesje bier in haar hand. Hij kuste haar op de wang. Ze konden elkaar inmiddels op de wang kussen nadat ze hun eerste afspraakje (na een maaltijd bij een Chinees) op diezelfde beleefde manier hadden beëindigd. Ze droeg een spijkerbroek en blijkbaar drie losse T-shirts over elkaar, en ze had haar haar in een paardenstaart. Zonder uniform leek ze zich te kleden met een bestudeerde ongedwongenheid, bijna als een van zijn studentes op de campus van McVay, vond Adam. Adam vond haar kledingstijl charmant, hij kon zich niet voorstellen dat iemand achter haar een politieagente zou zoeken.

In de hoek bereidde een klein combo zich voor om op te treden; het zou zorgen voor de live muziek waar op de ramen van de pub reclame voor werd gemaakt.

‘Heb je een vergadering gehad?’ vroeg ze. ‘Chic, hoor.’ Adam droeg zijn andere pak. Hij had maar twee pakken, en hij besefte dat hij zijn garderobe moest uitbreiden nu hij omging met Rita.

‘Ze willen me bevorderen,’ zei hij. ‘Maar ik verzet me nog.’

Wat was er anders aan een tweede afspraakje, vroeg Adam zich af. Het verschil was dat alle onzekerheid verdwenen was, veronderstelde hij… Zo’n eerste afspraakje was altijd een kwestie van aftasten, op je hoede zijn; hoezeer je het ook naar je zin leek te hebben, dat was het voornaamste doel van de eerste date: alle deuren stonden nog op een kier voor het geval er een afschuwelijke vergissing in het spel bleek te zijn. Bij hun eerste afspraakje hadden ze in vage bewoordingen verteld over hun werk. Adam had vage toespelingen gemaakt op een periode van geestelijke instabiliteit, naar een redelijk lang verblijf in het ziekenhuis, als verklaring voor zijn huidige lage status in de medische voedselketen. ‘Mezelf terugvinden,’ zei hij. Rita was even vaag geweest over haar eigen achtergrond en ze had bepaalde vragen handig ontweken. Zo had Adam bijvoorbeeld geen flauw idee waar ze woonde. Maar nadat er een tweede afspraakje was voorgesteld (door Adam) en geaccepteerd, leek alle aarzeling en omzichtigheid weg te vallen. Terwijl ze aan de bar zaten te praten en het jazz-trio begon te spelen, voelde Adam duidelijk de veranderde sfeer tussen hen. De onderliggende bedoeling was voor hen allebei glashelder: totale seksuele aantrekkingskracht. Terwijl hij nog een rondje bestelde en zich omdraaide om de aandacht van de barkeeper te trekken, raakte hij met zijn knie haar dij aan, en daarna liet hij die daar. Ze proostten met hun flesjes.

‘Primo,’ zei ze. ‘Ik vind dat een leuke naam. Maar je hebt geen Italiaans accent.’

‘Dat komt omdat ik geboren en getogen ben in Bristol,’ zei hij.

‘Ik spreek geen woord Italiaans. Nou ja, een paar misschien.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik ben derdegeneratie-immigrant.’

‘Waar komt je familie oorspronkelijk vandaan?’ vroeg ze, en Adam dacht: dit moet de laatste vraag over mijn achtergrond zijn, dat is beter voor ons allebei.

‘Uit Brescia,’ zei hij, en hij plukte de naam van de kaart van Italië in zijn hoofd. ‘En voordat je het vraagt, ik ben er nog nooit geweest.’

‘Wil je iets eten?’

‘Graag,’ zei hij. ‘Ik rammel.’

Ze verlieten de pub en stapten de zachte nacht in. Het was donker maar niet pikdonker, de hemel was nog enigszins verlicht waardoor alles merkwaardig maar nevelachtig zichtbaar was.

‘Wacht even,’ zei Rita. Ze rommelde in haar tas, haalde haar mobiele telefoon tevoorschijn en tikte een kort sms-bericht in.

Adam deed een stap opzij en hoorde hoe het trio zijn set beëindigde met een roffel op de drums en een hengst op de bekkens. Hij was aangeschoten, maar voelde nog een andere reden voor zijn lichthoofdigheid, zijn opwinding, en die had meer te maken met emotie dan met alcohol; hij had het gevoel dat de avond nog lang niet afgelopen was.

‘Heb je zin om bij mij thuis nog een kop koffie of zo te drinken?’ vroeg ze.

‘Dat lijkt me geweldig.’

‘Ik woon hier twee minuten vandaan,’ zei ze. ‘Daarom heb ik je meegelokt naar het zonovergoten Battersea.’

Adam zweeg.

‘We gaan hierlangs,’ zei ze. Ze gebaarde in de richting van de rivier en ze gingen op pad. Na een paar passen pakte ze zijn hand vast.

‘Ik vond het leuk vanavond,’ zei ze.

‘Dat was het ook.’

‘Beter dan bij die Chinees.’

‘Dat is het probleem met een eerste afspraakje, weet je: er staat te veel op het spel, er is nog te veel onbekend. Bij het tweede afspraakje is alles anders… Althans dat is mijn ervaring, mijn theorie.’

Ze keek hem aan. ‘Je moet me een andere keer maar eens meer vertellen over die theorie van jou.’

Hij vroeg zich af of dat het goede moment was om haar te kussen, maar ze ging hem voor en stak de straat over naar de rivier.

‘Ik woon op een woonboot,’ zei ze.

‘Geweldig,’ zei Adam, die moest toegeven dat hij inderdaad aangeschoten was; hij dacht: een woonboot, seks op een woonboot.

‘Ik woon op een woonboot met mijn vader.’

Adam zweeg.

‘En toen was het stil.’

‘Nee, prima. Ik vind het… Cool, weet je.’

‘Ik wil hem graag aan je voorstellen, daarom sms’te ik hem.’

‘Aha. Prima.’

Ze ontsloot een metalen hek en ze liepen een metalen brug af naar een uitgebreide ligplaats voor schepen. In het donker leken er allerlei soorten boten te liggen, op sommige brandde licht achter de raampjes, en Adam veronderstelde dat het een soort drijvend dorp was. Ze liepen over allerlei verschillende loopplanken tussen de boten door.

‘Waar zijn we?’ vroeg hij.

‘Nine Elms Pier,’ zei ze. ‘Blijkbaar heeft er hier in de zeventiende eeuw ooit een rij van negen iepen gestaan.’

‘O ja? Stel je voor…’

‘Vandaar die naam.’

‘Dat snap ik, ja.’

‘Dus niet alleen een knappe toet.’

Adam zei niets. Hij merkte dat ze een beetje gespannen was.

Ze liepen naar een kleine inham en aan het einde lag een aantal grotere schepen. Een leek op een diepzeetreiler, een ander op een omgebouwde aak, en helemaal achteraan lag een aangepast marineschip, nog steeds met de grijze verf van een oorlogsschip.

‘We zijn er,’ zei ze en ze stond stil. ‘Het goede schip Bellerophon.

Home sweet home.’

Ze ontsloot nog een hek en ze klommen langs een steile ladder aan dek. Best groot nog, dacht Adam terwijl hij om zich heen keek, een soort mijnenveger of een groot patrouilleschip misschien. Rita opende een waterdichte deur en er stroomde licht naar buiten.

Een steile ladder leidde naar beneden.

‘Achterstevoren naar beneden,’ zei. ‘Net als bij de marine.’

Adam deed wat hem gevraagd werd en hij hoorde een diepe stem: ‘Welkom aan boord, maatje.’

Hij bevond zich in een donkere zitkamer waar een paar lampjes zacht brandden, smal en met een laag plafond maar uitgerust met een verzameling leunstoelen op een ruigbehaard bruin vloerkleed.

Een wand was bedekt met boeken. Er hing een flauwe lucht van wierook en in een hoek stond een tv met het geluid uit.

Een man van in de zestig met een mager gezicht en dun grijs haar dat hij in een paardenstaart droeg kwam omhoog uit zijn stoel, greep een kruk en kwam hen begroeten. Adam zag een rolstoel in een hoek van het vertrek staan. De man bewoog zich met zichtbare moeite in hun richting, bijna alsof hij op kunstbenen liep.

‘Pap, dit is Primo. Primo, dit is mijn vader, Jeff Nashe.’

‘Aangename kennismaking, Primo,’ zei hij en bood hem zijn linkerhand aan. Adam greep de hand en schudde die onhandig, maar Nashe hield hem vast. ‘Eerste vraag: je bent toch geen fucking smeris, hè?’

‘Ik ben ziekenhuisbode.’

Jeff Nashe keek zijn dochter ongelovig aan. ‘Is dat waar?’

‘Ja.’

‘Eindelijk,’ zei Nashe. ‘Eentje met een echte baan.’

Adam stelde vast dat Nashe een beetje stoned was toen hij eindelijk Adams hand losliet. Het was een man met een krachtig gezicht, hoge jukbeenderen en een scherpe haakneus, maar hij zag er verlopen uit: hij had wallen onder zijn ogen, zijn haar in het jaren-zestig staartje was grijs en sliertig. Maar Adam zag ook van wie Rita haar botstructuur had.

‘Koffie, thee of een glas wijn?’ vroeg Rita.

‘Ik zeg geen nee tegen een glaasje wijn,’ zei Adam.

‘Ik ook niet,’ zei Nashe. ‘Breng de fles maar mee, schat.’

Ze gingen zitten voor de geluidloze tv – die stond afgesteld op een vierentwintiguursnieuwszender, zag Adam – waar Nashe zo nu en dan een blik op wierp terwijl hij een sigaret rolde, alsof hij wachtte op een bepaald nieuwsitem. Hij bood Adam zijn tabak en vloeitjes aan, waarvoor Adam bedankte.

‘Je ziet wel dat ik half invalide ben,’ zei Nashe. ‘Slachtoffer van een bedrijfsongeval. Zeventien jaar lang geprocedeerd.’

‘Wat naar.’

‘Dat meen je niet. Het kan je geen zak schelen.’

Hij kwam opnieuw overeind uit zijn stoel, stak de kamer over naar de boekenkast, zonder kruk en redelijk snel, vond Adam, en kwam terug met een boek dat hij in Adams schoot liet vallen.

‘Dat was vóór het ongeval,’ zei hij.

Adam bekeek het boek, een grote paperback met de titel Civic Culture in Late Modernity: the Latin American Challenge, geschreven door Jeff Nashe.

‘Fascinerend,’ zei Adam.

‘Bij tweeënveertig universiteiten, technische hogescholen en hbo’s stond dat boek in de jaren zeventig op de verplichte leeslijst.’

Op dat moment verscheen Rita weer met de fles wijn en drie glazen. Ze deed de tv uit en zette het boek terug in de kast.

‘Sorry,’ zei ze. ‘Dat doet hij altijd.’

‘Omdat het belangrijk voor me is,’ zei Nashe prikkelbaar. ‘Ik weet heus wel dat hij me een sneue loser, een mislukkeling vindt.

Ik hoef heus geen medelijden van je vriendje, hoor.’

‘Hij is mijn vriendje niet en hij heeft ook geen medelijden met jou,’ zei Rita ietwat geïrriteerd. ‘Oké? Ga nu maar weer zitten en neem een glas wijn.’

Hij deed wat hem gevraagd werd en Rita schonk in. Ze dronken van hun wijn en Rita schonk nog eens bij.

‘En Primo,’ zei Nashe. ‘Op wie heb je bij de laatste verkiezingen gestemd?’

Op het dek stond een briesje vanuit het westen. De blaadjes in Rita’s dektuin ritselden, de palmbladen klepperden droogjes en klikten als breinaalden tegen elkaar. Rita en Adam zaten te midden van dit geïmproviseerde struikgewas op het dek waar het voorste kanon had gestaan, en ze rookten een joint. Het werd hoogwater en Adam voelde onder zich hoe de Bellerophon zich uit de modder begon los te maken.

‘Eigenlijk rook ik niet,’ zei Rita. ‘En ik moet me ook niet zo op de kast laten jagen door hem. Maar ik wilde hem graag aan je voorstellen, gewoon om je een idee te geven. Hij misdroeg zich nogal vanavond – hij was verdomme nogal met zichzelf ingenomen – maar meestal doet hij wel aardig tegen gasten.’ Ze inhaleerde en gaf de joint aan Adam, die er plichtmatig een paar trekjes van nam en hem aan haar teruggaf. Hij had geen idee of het enig effect op hem had.

‘Soms moet ik even alles vergeten.’ Ze blies de rook uit en keek hem aan. ‘Mooie avond.’

‘Ik zal het aan niemand vertellen,’ zei Adam. ‘Maakt u zich geen zorgen, brigadier.’

‘Erg aardig van u, meneer.’ Ze glimlachte naar hem en boog haar hoofd lichtjes als bewijs van erkentelijkheid.

‘Wat is er met je vader gebeurd?’ vroeg hij.

‘Hij doceerde Latijns-Amerikaanse Studies aan de Technische Hogeschool van Battersea.’ Ze zweeg even. ‘En op een avond viel hij van de trap naar de bibliotheek en hield er een ernstige rugblessure aan over.’

‘En dat was het?’

‘Dat was het. Hij sleepte hen voor de rechter, zij gingen in beroep, en hij won. Sindsdien heeft hij niet meer gewerkt. Dat was het bedrijfsongeval waar hij het over had.’ Ze nam een flinke haal aan haar joint.

‘Latijns-Amerikaanse Studies. Dus daarom heet je broer Ernesto?’

‘Ernesto Guevara Nashe. Ik ben genoemd naar ene Margarita Camilo; ze was bij het rebellenleger van Castro in de bergen van Sierra Maestra. Margarita Camilo Nashe, tot uw dienst.’

‘Juist.’ Adam dacht: dus ze heet Margarita… ‘Dus er is een sterke Spaanse, Latijns-Amerikaanse connectie in de familie Nashe.’

‘Nee, hoor; hij is nooit in Midden- of Zuid-Amerika geweest.’

‘Maar hij doceerde toch Latijns-Amerikaanse Studies. En dat boek?’

‘Laten we zeggen dat er in de late jaren zestig openingen waren in het academische leven, carrièremogelijkheden. Hij was historicus en hij kon nergens werk vinden. Toen hebben ze aan East Battersea de vakgroep Latijns-Amerikaanse Studies opgezet en hem de baan aangeboden…’ Ze haalde haar schouders op. ‘Plotseling was hij een Latijns-Amerika-expert. Maar eerlijk is eerlijk: hij vond het schitterend, hij was een soort virtuele revolutionair, totdat hij van de trap viel.’

‘Spreekt hij Spaans?’

‘Spreek jij Spaans?’ Ze schaterde bij het idee alleen al. ‘Habla español, amigo?’ zei ze. De bedwelmende magie van de drug begon te werken. Adam meende te begrijpen waarom Rita bij de politie was gegaan.

‘Ik moest maar weer eens opstappen,’ zei Adam, en hij stond op en verloor bijna zijn evenwicht toen de Bellerophon zich losmaakte uit de modder van de Theems en begon te drijven. Rita ving hem op.

Hun kus was voor Adam een enorme, onstuimige ontketening van genot, van begeerte voor Rita. Hij voelde het bruisen in zijn kruis en onderbuik terwijl haar tong diep in zijn mond op zoek ging en hij haar stevig tegen zich aandrukte. Maar terwijl hij dacht: dit is fantastisch, zei een stem in hem: het is allemaal nogal plotseling, een beetje overhaast.

Ze verbraken hun omhelzing.

‘Het is allemaal nogal plotseling, een beetje overhaast,’ zei Rita.

‘Maar je hoort mij niet klagen, hoor.’

‘Zoiets dacht ik ook net, ja.’

‘Je mag best mee naar beneden, hoor,’ zei ze. ‘Ik ben een grote meid, ik heb mijn eigen kamer.’

‘Vanavond misschien nog maar niet, denk ik.’

‘Dat is heel verstandig. Primo Belem, de wijze man. Dank je.

Ja.’ Ze was high.

Ze liep met hem terug door de jachthaven en over de loopplanken naar de wal. Ze hield zijn arm met beide handen vast en vlijde haar hoofd op zijn schouder. Ze kusten elkaar opnieuw, doelbewuster, intenser genietend van het contact dat hun tongen en lippen maakten. Wat was dat toch met kussen? dacht Adam. Hoe kon dat toch zo belangrijk zijn, die aanraking van vier lippen, twee monden, twee tongen? Soms werd je helemaal duizelig van zo’n eerste kus, besefte Adam, terwijl hij in zichzelf die absurde zwakte herkende waardoor hij duizelig wilde worden, waardoor hij zich tegen haar wilde uitspreken, de emotie wilde verwoorden die hij voelde. Na twee kussen al? Belachelijk, dacht hij. Hij verzette zich.