58
Aaron Lalandusse fronste zijn wenkbrauwen en haalde berustend zijn schouders op. ‘Ik kan niets doen. Ze weigeren mijn stukken over Zembla-4 en Calenture-Deutz te plaatsen. Ik mag zelfs die namen niet noemen. Er staan hele legers advocaten te trappelen, klaar om toe te slaan.’
‘Maar dat is te gek voor woorden,’ zei Adam.
‘Natuurlijk,’ zei Lalandusse. ‘Maar tot nu toe zijn alle bewijzen indirect, dat zul je moeten toegeven. We hebben geen keihard bewijs. Wat we moeten hebben is een rouwend gezin. Een intern memo. Natuurlijk staat het allemaal wel op het web… maar dat geldt voor nog tienduizend andere complottheorieën. Volgens mij heb je iets heel smerigs ontdekt. En het leger advocaten dat tegen ons in stelling wordt gebracht lijkt dat te bevestigen, maar vanuit journalistiek oogpunt zitten we muurvast.’
Adam dacht diep na.
‘Ik zou maar even ontspannen, als ik jou was,’ zei Lalandusse.
‘De handel in aandelen Calenture-Deutz is stilgelegd. Rilke Pharma ziet af van de overname, zo lijkt het. Geen enkele autoriteit ter wereld durft nu nog een licentie te verstrekken voor Zembla-4, door die geruchtenstroom over de processen en de overleden kinderen.’ Hij glimlachte. ‘Als ik jou was, zou ik behoorlijk tevreden zijn.’
‘Er zijn veertien kinderen overleden tijdens de klinische tests van Zembla-4,’ zei Adam. ‘Dat zijn de feiten. En die hebben ze verdoezeld om een licentie te krijgen waardoor ze miljarden en nog eens miljarden dollars zouden verdienen met de verkoop van een wellicht dodelijk medicijn.’ Hij had daar graag aan willen toevoegen dat ze het zo goed verdoezeld hadden dat ze het hoofd van hun afdeling onderzoek en ontwikkeling hadden laten vermoorden nadat hij had ontdekt wat er aan de hand was; dat ze geprobeerd hadden mij, Adam Kindred, te vermoorden omdat ik een soort getuige was die over een belangrijk bewijsstuk beschikte; en dat ze, in een poging mij te vermoorden, een jonge vrouw genaamd Mhouse hadden gedood en van haar zoontje een wees hadden gemaakt. Hij voelde zich klein en machteloos. Wat kon hij nog doen? Dus het enige wat hij zei was: ‘Er moet iemand ter verantwoording worden geroepen. Er moeten mensen vervolgd worden. Fryzer hoort in de gevangenis wegens doodslag.’
‘Een nobel streven, Primo,’ zei Lalandusse. ‘Wil je het echt opnemen tegen de falanx aan advocaten van Calenture-Deutz? Mijn hoofdredacteur heeft de handdoek in de ring geworpen. Net als de rest van de Britse pers, zo lijkt het.’ Hij nam een laatste slok uit zijn flesje. ‘Begrijp me niet verkeerd: het verhaal moet verteld worden, maar dat zou nog wel een tijdje kunnen duren… Vind je het erg om even mee naar buiten te gaan? Ik moet even roken.’
Adam en Lalandusse stonden buiten onder een luifel naar de hardnekkige motregen te kijken terwijl Lalandusse uitgebreid een sigaret opstak. Hij stond te paffen als een schoolmeisje en produceerde enorme rookwolken, alsof hij nog maar pas had ontdekt wat je allemaal met een sigaret kon doen.
‘Wat denk je dat er verder gaat gebeuren?’ vroeg Adam.
‘Ik vermoed dat ze Calenture zullen opsplitsen en de winstgevende lijnen verkopen, “met rook- en waterschade”. Ze hebben een nieuwe ceo. De oude is ontslagen, die is zogenaamd “ziek”.’
‘Fryzer?’ Adam wachtte tot Aaron klaar was met hoesten.
‘Ja… Sorry… “Ziekteverlof”, het gemakkelijkste eufemisme voor als je je bedrijf naar de kloten hebt geholpen.’
‘Wat is er gebeurd met Redcastle?’
‘Die is onmiddellijk uit de directie getrapt. Is het land uit gevlucht voordat de fiod hem te pakken kreeg. Ik heb gehoord dat hij in Spanje zit. Die moet de rest van zijn leven onderduiken.’
Adam voelde een lichte genoegdoening. Misschien betekende die hele ineenstorting dat hij eindelijk veilig was, dat die mensen, wie het ook waren, hem niet langer zouden achtervolgen en hem niet meer wilde doden. Waarom zouden ze zich druk maken om ene Adam Kindred, als er geen Zembla-4 meer was om te beschermen?
De jacht op hem zou ongetwijfeld worden afgeblazen… En dat gaf hem een goed gevoel, vanwege alle onbeantwoorde vragen die rondzoemden in zijn hoofd en vanwege het schuldgevoel dat hij had met betrekking tot Mhouse… En wat was er met Ly-on gebeurd…? Zou hij goed zijn opgevangen? In een pleeggezin misschien…? Het was een vreemde ervaring voor Adam om aan hen terug te denken: de herinnering aan zijn leven met Mhouse en Ly-on in The Shaft, het leek het levensverhaal van iemand anders. Maar Ly-on was nog ergens, en nu alles rustiger leek te worden, moest hij er eigenlijk achter zien te komen wat er van hem geworden was.
Lalandusse stak nog een sigaret op: het kostte hem drie lucifers en een hoestbui om er goed de brand in te steken. Oefening baart kunst, dacht Adam.
‘Ik moest maar weer eens gaan,’ zei Adam. ‘Ik heb nog een afspraak.’ Hij gaf Lalandusse een hand. ‘Bedankt, Aaron,’ zei hij. ‘Je hebt me geweldig geholpen.’
‘Nee, jíj bedankt,’ zei Lalandusse. ‘Het heeft er al e schijn van dat jij de ontwikkeling van een dodelijk medicijn in de knop hebt gebroken; zoiets zie je niet iedere dag. Als ik het allemaal ga opschrijven, neem ik contact met je op – misschien zit er wel een boek in – als het stof is neergedaald.’
‘Ja, misschien kunnen we die duivelse klootzak van een Ingram Fryzer te grazen nemen.’
‘Reken maar.’
Adam nam afscheid en liep naar het
metrostation.
Hij zat op de bank bij de Chelsea Bridge te wachten op Turpin, die te laat was. Het was na elven en er was weinig verkeer langs het Embankment. Voordat hij arriveerde had Adam een poosje op de brug staan kijken naar de driehoek en herinneringen de revue laten passeren. Het tij was aan het keren en er stond een sterke stroming naar het estuarium en de zee. Terwijl hij stond te wachten begon het keihard te regenen, waardoor hij was gaan schuilen onder de bomen bij de driehoek. Er renden een paar mensen met paraplu’s voorbij, maar verder waren de straten verbazingwekkend leeg. Adam haalde een wollen muts uit zijn zak en trok die over zijn natte haar, tot aan zijn wenkbrauwen. Het was een koude nacht, hij rilde.
Hij had Rita gebeld en gezegd dat hij late dienst had en dat hij rond middernacht thuis hoopte te zijn. Ze had inmiddels haar eigen sleutels van de flat in de Oystergate Buildings, en ze vroeg of hij nog iets wilde eten als hij thuiskwam. Nee, zei hij, doe geen moeite en blijf maar niet op, ik kruip wel bij je in bed. De gedachte om bij Rita in bed te kruipen wond hem op, hoe hij onder de dekens haar warme lichaam zou aanraken – hij stond op en begon heen en weer te lopen –, hoe hij ernaar verlangde nu bij haar te zijn en niet hier te moeten wachten op zijn afperser, Vincent Turpin, die figuur uit een duister verleden, die hem achtervolgde en hem onder druk zette. Dit werd zijn derde betaling aan Turpin, nog eens tweehonderd pond, en hij begon krap bij kas te raken, had al eens geld van Rita moeten lenen om de eindjes aan elkaar te knopen. Hij besloot dat dit de laatste keer was, nu hij met Lalandusse had gesproken en wist wat er met Calenture-Deutz stond te gebeuren: ze hadden intern meer dan genoeg gelazer om zich te druk te maken om mij, dacht hij. De jacht was vast en zeker afgeblazen.
Hij zag Turpin Chelsea Bridge Road op komen zwalken, hij stak het zebrapad tegenover het Lister Hospital over en hield met een opgestoken hand het niet aanwezige verkeer tegen. Toen hij Adam zag, bleef hij staan en probeerde recht overeind te blijven. Adam zag dat hij een glanzend nieuw leren jack droeg waarvan de mouwen te lang waren. Dus daar ging zijn geld heen.
‘Heb je wat te roken, Johannes?’ vroeg Turpin en blies hem zijn bierkegel toe.
‘Ik rook niet,’ zei Adam, terwijl hij Turpin het geld gaf en toekeek hoe hij het omstandig natelde.
‘Dat is te weinig. Ik had gezegd driehonderd.’
‘Je hebt gezegd tweehonderd. Net als de vorige keer.’
‘Alles wordt duurder, Johannes. Stoute jongen, hoor. Dat vindt Vince niet leuk.’
‘Je hebt gezegd tweehonderd. Daar kan ik niets aan doen.’
‘Ik weet wat, bijdehandje. Je hebt vast wel een creditcard nu het je zo voor de wind gaat. We gaan naar een geldautomaat – kijken hoeveel we kunnen opnemen – ik heb behoefte aan fondsen, zoals dat heet.’
‘Nee, meer krijg je niet. Het is afgelopen.’
Turpin zuchtte theatraal. ‘Je maakt het me wel erg gemakkelijk om twee ruggen te verdienen, Johannes. Ik hoef alleen maar Lelijke Klootzak te bellen en hem je kenteken te geven. Waar is je scooter trouwens, heb je hem verkocht?’ Turpin ratelde door met de welbespraaktheid van de alcoholicus, en Adam dacht: natuurlijk, natuurlijk, natúúrlijk, hij heeft het hem allang verteld. Hij heeft die tweeduizend al. Waarom zou Turpin zo edelmoedig zijn? Dat bestond niet in Turpins leven, zoals hij omging met de wereld. Hij luisterde weer naar Turpin: ‘… en ik krijg het geld van jou, óf ik krijg het van hem, makkelijk zat, ik heb zijn telefoonnummer. Ik bel hem en geef hem jouw kenteken. Bingo. Tweeduizend pond voor de heer Turpin, dank u zeer beleefd. Maakt mij niks uit.’
Adam dacht snel: hij wilde hier weg, weg van de driehoek. Kon hij het riskeren om Turpin voor nog eens honderd pond van zich af te houden? Hij moest hem aan het lijntje houden: zo had hij meer tijd om een manier te bedenken om het spoor naar Primo Belem voorgoed uit te wissen, een laatste zekerheid. Maar misschien was hij al veilig: degene die hem op de hielen zat, wie het ook was, zou niet voor niets werken. En als Calenture-Deutz aan de grond was gelopen…
‘Zeg het maar: de keus is aan jou, Johannes.’
‘Goed,’ zei Adam, en wilde in de richting van Chelsea lopen. ‘Er is een geldautomaat op Sloane Square.’
‘Ja, ik ben godverdomme niet gek,’ zei Turpin op agressieve toon.
‘Nee, ik weet een andere. Misschien heb jij wel vriendjes die de ouwe Vince op Sloane Square staan op te wachten. Nee, we gaan naar Battersea, mate.’
Ze liepen de brug op en Turpin hield Adams arm vast om zelf overeind te blijven. Het leek alsof hij door zijn dronkenschap steeds wankeler werd. Adam schudde zich los.
‘Raak me niet aan,’ zei hij
Turpin bleef staan. Hij was woedend en leunde met een hand op de balustrade.
‘Wil je niet zo’n toon tegen me aanslaan? Wat denk je dat ik ben? Een stuk vuil…? Bovendien ben jij degene die onderuit gaat, stomme lul. Je veter is los.’ Turpin vond dit erg grappig en boog zich schor lachend voorover.
Adam keek naar beneden en zag dat de veters van zijn rechterschoen over het natte trottoir sleepten. Turpin stond nog steeds te lachen en leunde achterover op zijn ellebogen tegen de dikke, paars-witte, gietijzeren brugleuning – als een cafébezoeker, vond Adam, die ontspannen tegen de bar leunt. Er kwam een nachtbus langs gedenderd, het licht van de bovenste verdieping scheen op Turpins gekreukelde en verwrongen gezicht.
‘Ik heb vandaag een goeie mop gehoord,’ zei Turpin. ‘Lachen, joh. Lachen is goed voor een mens, dat zuivert het bloed. Alle dokters zeggen dat. Het is goed voor lijf en leden.’
Adam bukte zich om zijn veter te strikken.
‘Komt een meisje bij een sociaal werkster,’ begon Turpin, ‘een lekker ding. En de vrouw vraagt: weet jij wanneer je mama ongesteld is? Ken je hem al?’
‘Nee,’ zei Adam, die voor de zekerheid ook zijn andere veter opnieuw strikte.
‘Hartstikke goed is-ie. Moet je horen. Dus dat meisje zegt tegen die sociaal werkster,’ – Turpin zette een hoge piepstem op –
‘Ja, juffrouw, ik weet wel wanneer mama ongesteld is. Sociaal werkster: hoe weet je dat dan…? En dat meisje zegt: Nou, dan smaakt papa’s lul altijd zo raar.’ Turpin stond te schuddebuiken van het lachen.
En plotseling, in een flits, werd het Adam glashelder wat hem te doen stond, hier en nu, en hoe gemakkelijk het zou zijn. Het was in ieder geval een vergelding, een cru soort gerechtigheid voor al het verdriet dat Turpin zijn diverse vrouwen en kleine kinderen had aangedaan. Terwijl Turpin nog dronken stond te schudden van het lachen om zijn mop, schoot Adams arm uit en stak hij twee vingers onder de omslag van Turpins rechter broekspijp. Hij greep de zoom stevig vast en kwam plotseling omhoog van zijn gehurkte positie. Turpin schoot omhoog en verdween over de balustrade, zo snel en vloeiend dat hij alleen maar tijd had om een korte kreet van verbijstering uit te stoten, terwijl hij hulpeloos met zijn armen in de lucht maaide. En toen was hij verdwenen en stortte hij in het donker voorbij de lampjes van de brug. Adam hoorde de plons toen zijn lichaam het water raakte. Even dacht hij erover naar de andere kant van de brug te rennen om hem stroomafwaarts te zien drijven, maar de Chelsea Bridge was moeilijk over te steken – hij zou over twee hoge barrières aan weerszijden van de rijweg moeten springen – en bovendien was het donker, de getijdenstroom was sterk en toenemend in kracht, en Turpins lichaam zou in een mum van tijd afgevoerd zijn, wist hij. Adam wachtte niet langer, hij draaide zich om en liep in de richting van Battersea. Het was in een fractie van een seconde gebeurd, er waren geen auto’s gepasseerd, er was verder niemand op de brug geweest. Het ene moment hadden er twee mannen gestaan, het volgende moment was er nog maar één. Makkelijk zat. Turpin was verdwenen, dacht Adam terwijl hij wegliep, en tot zijn verbazing voelde hij niets, hij voelde zich niet anders en hij had zeker geen schuldgevoel. Het was allemaal heel simpel geweest, een besluit dat spontaan bij hem was opgekomen, dat een einde maakte aan Turpin, alsof er een dakpan op zijn hoofd was gevallen, alsof hij geraakt was door een auto. Een dodelijk ongeval. Adam liep op zijn gemak en met ferme pas naar Battersea, waar hij de bus naar huis nam, naar Rita.