38

Hij had die ochtend bij ruim tien verschillende zoekmachines ‘jeuk’ ingetypt en het hele internet over gesurft, maar het had allemaal niets geholpen. Sterker nog, dacht Ingram, hij was van de regen in drup gekomen, om niet te zeggen in een stortbui. Een eenvoudige zoektocht naar wat informatie, naar een antwoord, en hij werd overspoeld door vloedgolven aan non-informatie en tienduizenden mogelijke antwoorden. Hij wilde dat hij uit de buurt van die duivelse computer was gebleven en gewoon Lachlan weer had gebeld om advies, van mens tot mens. Nu was hij zich ervan bewust dat hij misschien wel een van vele honderden enge ziektes onder de leden had, waarvan een aantal uiterst onaangenaam, met name de seksueel overdraagbare aandoeningen. Hij had er ook geen idee van gehad dat allerlei illustraties online zo gemakkelijk voorhanden waren; het was afschuwelijk wat er allemaal met een ziek men-senlichaam kon gebeuren. Hij wist ook niet dat er mensen rondliepen met al die verschillende stadia van purulentie, pustulentie, uitslag, gezwellen, ontbinding…

Te veel informatie, dat was de vloek van de moderne tijd, uiterst verontrustend. Maar zijn jeuk leek toe te nemen: per dag zo’n zes bijtende, brandende uitbarstingen ergens op zijn lichaam, schatte hij. Snel verholpen door even te krabben of te drukken, maar zonder enig herkenbaar patroon. Hoofd en voeten, onderbuik en elleboog, oorlel en testikel. Wat was er met hem aan de hand? Zou het gewoon stress zijn, kon stress tot dit soort marteling leiden?

Ingram probeerde deze onaangename gedachten uit zijn hoofd te bannen terwijl hij zich voorbereidde op zijn bijeenkomst met Burton Keegan. Hij had hem gevraagd om tien uur in zijn kantoor te zijn. Om tien over tien belde mevrouw Prendergast met de mededeling dat de heer Keegan had gebeld om te zeggen dat hij ietwat verlaat was. Uiteindelijk kwam hij om 10.40 uur aanzetten, één en al excuses, iets met zijn zoontje op de bijzondere school waar hij op zat; hij had hysterisch gereageerd op een nieuwe docent. Ingram hoorde tot zijn verbazing dat Keegan een kind met het syndroom van Asperger had, en zijn sudderende woede omdat hij had moeten wachten verdween snel.

Keegan ging zitten, er werd koffie en water besteld en geserveerd, er werd gekeuveld over het bedrijf, het weer en Keegans aanstaande thuisreis naar de VS, toen Ingram besloot in de aanval te gaan.

‘Er zit me iets dwars, Burton, en daarom wilde ik met je praten, onder vier ogen.’

‘Ik dacht al dat er een kwestie was.’

‘Het is geen “kwestie”, maar gewoon een vraag, namelijk deze: heb jij een ontmoeting gehad met Philip Wang om drie uur ’s middags op de dag dat hij vermoord werd?’

Keegan slaagde er bijna in zijn schok en verrassing te verbergen.

‘Ja, dat klopt,’ zei hij.

‘Maar je hebt mij of de politie daar nooit iets over verteld. Waarom niet?’

‘Omdat het niet belangrijk was, onze bijeenkomst was puur routinematig.’

‘Waarom heb je tegen me gelogen?’

Keegan keek hem aan. ‘Ik was het vergeten.’

Ingram zag hoe hij na de eerste schrik zijn kalmte herwon. ‘Waar ging het gesprek over?’ vroeg Ingram.

Keegan schraapte zijn keel. ‘Voor zover ik me herinner was Philip op tournee langs alle Britse ziekenhuizen waar we onze derde-fase-tests van Zembla-4 hebben lopen. Hij was enthousiast over de vooruitgang die we boekten en drong er bij me op aan het middel zo snel mogelijk voor te leggen aan de vwa en de mhra.’

Iedere goede leugen, dacht Ingram, heeft een kern van waarheid. Dat werd spionnen toch ook geleerd? Het feit dat hij op de hoogte was van Wangs bezoek aan de ziekenhuizen was niet langer een wapen voor hem, nu Keegan die ook had genoemd.

‘Merkwaardig,’ zei Ingram. ‘Dat is precies het tegenovergestelde van wat Philip mij twee dagen eerder had verteld.’

Keegan glimlachte. ‘Ik denk dat hij dan van gedachte is veranderd. Hij was zeer gemotiveerd en drong erop aan dat we zo snel mogelijk zouden handelen.’

‘We zullen het nooit meer te weten komen, hè?’ zei Ingram, en hij bedacht dat hij eindelijk had gehoord waar het allemaal om draaide. Keegan en Wang waren het blijkbaar volstrekt oneens geweest, hadden lijnrecht tegenover elkaar gestaan. ‘Vreemd eigenlijk dat jij de laatste was die hem in plaats heeft gezien.’

‘Hoe bedoel je, “in plaats”?’

‘Ik zei “in leven”.’

‘Nee, je zei: “de laatste die hem “in plaats” heeft gezien. Sorry, maar dat zei je echt.’

‘Mij best. Slip of the tongue. Jij was de laatste die hem in leven hebt gezien.’

‘Nee, zijn moordenaar – Adam Kindred – was de laatste die hem in leven heeft gezien,’ zei Keegan met kalme logica en keek op zijn horloge. ‘Sorry dat ik een einde aan ons gesprek moet maken, Ingram, maar ik moet nu echt weg.’ Hij stond op.

‘Het gesprek is nog niet afgelopen, Burton. Ik heb nog meer vragen.’

‘Stuur maar een mailtje. Er staan vandaag erg belangrijke zaken op de agenda. Met al dat gepraat over Philip komen we niets verder.’

Nu ging Ingram ook staan. ‘Dit kan niet zomaar terzijde worden geschoven…’

‘Als je niet gelukkig bent met wat ik te melden heb, bel dan Alfredo. Bedankt voor de koffie.’ Hij verliet het kantoor.

Ingram voelde een brandende jeuk opkomen op zijn linkerkuit, die hij verdreef door met zijn been langs de scherpe glazen rand van de salontafel te wrijven. Het was waarschijnlijk allemaal stress.