49

Er lagen drie keurige stapeltjes pondmunten boven op de telefoon, en in zijn zakken had hij er nog meer.

‘Dat wordt veertien pond,’ zei de telefoniste.

Adam stopte de munten in het apparaat.

‘U weet toch dat het veel gemakkelijker is met een creditcard, hè?’ zei de telefoniste.

‘Mijn creditcard is gestolen.’

‘O, wat vervelend. Goed, Ik zal u doorverbinden.’

Adam stond in een telefooncel op Leicester Square. Het was tien uur ’s avonds, maar de nieuwe dag was al aangebroken in Australië. Hij hoorde de telefoon overgaan in het huis van zijn zus in Sydney.

‘Ja, hallo?’ Het was Ray, zijn zwager.

‘Kan ik even spreken met Francis Kindred, alstublieft?’ Hij hield zijn stem zo neutraal en zakelijk mogelijk.

‘Waar gaat het over, mate?’

‘Een overmaking vanuit Engeland naar zijn bank.’

‘Ogenblikje.’

Er viel een stilte, gevolgd door de hoge stem van zijn vader: ‘Hallo? Volgens mij is er een vergissing in het spel.’

Adam voelde hoe de tranen in zijn ogen sprongen.

‘Pap, met mij, Adam…’ Stilte. ‘Pap?’

‘Is alles goed met je?’

‘Ja, prima. Ik heb het niet gedaan, pap.’

‘Ik weet dat je het niet hebt gedaan.’

‘Ik moest een tijd onderduiken. Ze dachten dat ik het gedaan had; het bewijs was nogal overtuigend.’ De telefoon piepte en hij pompte er nog wat munten in.

‘Ga naar de politie, Ad. Die zoeken het wel uit.’

‘Nee, dat doen ze niet. Ik moet er zelf uit zien te komen. Maar ik wilde je even laten weten dat alles goed met me is.’

‘Nou, dat is een hele opluchting. Emma en ik waren van plan om terug te komen, om te zien of we je konden helpen. Weer op tv komen als dat kon, om nog een oproep te doen.’

Adam slikte. Hij probeerde zo rustig mogelijk te klinken. ‘Ik heb gehoord over je eerste oproep,’ zei hij. ‘Het hoeft niet nog een keer, pap.’

‘Er zijn hier mensen aan de deur geweest. Politie, andere onderzoekers. De geheime dienst, denken wij. Die vroegen ons de oren van het hoofd. En er wordt nog steeds geknoeid met onze post, we kunnen zien dat de brieven geopend worden.’

‘Dat bedoel ik dus. Het is veel te groot geworden, er zijn andere krachten aan het werk. Luister, ik zal je zo nu en dan bellen, en zodra ik alles heb uitgezocht, laat ik het weten.’ Opnieuw de pieptoon en opnieuw gingen er munten in. ‘Waarschijnlijk trekken ze dit gesprek ook na; zeg maar dat we met elkaar gesproken hebben.

Maar alles is goed met mij, pap.’ Door die opmerking moest hij ook huilen, omdat hij zich bewust was van de waarheid en het hachelijke ervan.

‘Nou, doe voorzichtig, jongen. O, en bedankt voor het bellen.’

‘De hartelijke groeten aan Emma en de jongens.’

‘Zal ik doen.’

‘Oké, dag pap.’

Hij hing op, veegde zijn tranen weg en vloekte zachtjes. Hij had moeten zeggen: ‘Ik hou van je, pap,’ of zo’n soort uitspraak moeten doen, maar dat was niet de gewoonte in de familie Kindred.

Hij pakte zijn overgebleven munten, wreef het mondstuk van de telefoon af met een papieren zakdoekje en verliet de telefooncel.

Hij trok zijn rubberen handschoenen uit en stopte die op weg naar het metrostation in een vuilnisbak. Hij voelde de neiging in de buurt te blijven om te zien hoelang het duurde voordat de politie hem kwam zoeken – dat zou een goede graadmeter voor hun waakzaamheid zijn geweest – maar hij had nu belangrijker zaken aan zijn hoofd.

Het was een ingecalculeerd risico geweest om zijn vader te bellen, dat besefte hij terdege, maar hij was het al weken van plan geweest. Het feit dat hij het nu had kunnen doen leek symbolisch: het was een teken dat er vooruitgang zat in de zaak, het langzame crescendo werd luider en steeds opwindender. Hij probeerde zich voor te stellen hoe zijn vader zou reageren, hij zou met plezier vernemen dat zijn zoon veilig was, dat zijn zoon nog in leven was, althans daar ging Adam van uit. Misschien was hij niet zo bezorgd geweest – zijn stem had niet verbaasd of geëmotioneerd geklonken –, misschien was hij half vergeten dat Adam gezocht werd, ergens aan de andere kant van de wereld. Francis Kindred genoot van zijn pensioen samen met zijn dochter en kleinkinderen; wat kon hij doen als zijn verdorven zoon had besloten zichzelf naar de verdoemenis te helpen? Francis Kindred was niet gemakkelijk van zijn stuk te brengen, maar Adam was niettemin blij dat hij zijn plicht gedaan had: het was een klein stapje voorwaarts in het proces van zijn rehabilitatie als normaal mens. Het klonk misschien absurd, maar hij had het gevoel dat hij zijn familie terug had.

De volgende dag tegen het einde van de middag keek Adam hoe de man van wie hij nu wist dat hij Ingram Fryzer heette, over de kleine piazza liep voor de glazen toren waarin zich de kantoren van Calenture-Deutz bevonden, en achter in zijn geparkeerde Bentley stapte. Adam zat vijftig meter verderop op zijn scooter en zodra hij Fryzer zag, startte hij de motor. Hij had bijna twee uur gewacht, en het was nu even over zessen. Eerder die dag had hij Calenture-Deutz gebeld met de mededeling dat hij verslaggever van The Times was en graag met Ingram Fryzer wilde spreken over Zembla-4.

Hem werd op bruuske toon te verstaan gegeven dat de heer Fryzer in vergadering zat en niet bereikbaar was, en dat hij contact moest opnemen met ene Pippa Deere van de pr-afdeling van Calenture-Deutz. Nu hij eenmaal wist dat Fryzer in het gebouw was, was hij met een gerust hart op hem blijven wachten. Toen zag hij de glanzende Bentley tot stilstand komen op de parkeerplaats, en enkele ogenblikken later kwam Fryzer naar buiten. Hij zag er ongevaarlijk schuldig uit – lang, donker pak en een volle kop met grijs haar – en Adam had moeite iets negatiefs jegens hem te voelen.

Adam volgde de auto door Londen naar het grote huis van Fryzer in Kensington, zag hoe de Bentley de inrit opreed en de chauffeur naar buiten sprong en het achterportier opendeed. Adam scheurde weg in de richting van Notting Hill. Hij wilde weten waar Fryzer woonde en hoe dicht dat was bij zijn zwager, lord Redcastle. Het bleek dat ze geruststellend ver van elkaar woonden.

Het was moeilijk geweest om zinvolle informatie te vergaren over Fryzer, hij leek nogal op zichzelf te blijven, en de beschikbare gegevens over zijn leven waren nogal saai: een niet echt chique kostschool, een niet briljante studie filosofie, politiek en economie in Oxford, een korte carrière bij een financieringsbank, waarna hij in de jaren tachtig, tijdens de bloeiperiode onder Thatcher, overstapte naar het vastgoed. Het meest interessante dat Adam te weten was gekomen was dat de meisjesnaam van zijn moeder Felicity De Vere was. Fryzer was rond zijn vijfentwintigste getrouwd met lady Meredith Cannon, de dochter van de graaf van Concannon. Drie kinderen bezegelden de verbintenis. Om onduidelijke redenen was Fryzer in de jaren negentig plotseling overgestapt van projectontwikkeling naar farmaceutica, en hij kocht een klein bedrijf met de naam Calenture, dat op de farmaceutische markt meespeelde met een zeer succesvol middel tegen hooikoorts genaamd Bynogol (zowel tablet als inhaler). Kort daarna veranderde de firmanaam in Calenture-Deutz (Adam had geen idee waar dat ‘Deutz’ vandaan kwam: hij vermoedde dat het een cosmetische toevoeging was, een slimme inval van een reclamejongen: het klonk beter dan het kale Calenture. Calenture-Deutz suggereerde een bepaalde teutoonse Gründlichkeit) en de onderneming groeide geleidelijk uit tot een redelijk groot bedrijf, een degelijke middenmoter in de grote farmaceutische competitie. Er was niets wat enige achterdocht wekte, niets wat wees op heimelijke, sinistere ambities.

Informatie over lord Redcastle daarentegen was erg gemakkelijk te verkrijgen. Ivo stond open en bloot op het internet met een slecht ontworpen en slecht functionerende website voor RedEntInc.com waarop een kantooradres in Earls’ Court stond vermeld alsmede een telefoonnummer. Hij belde erheen vanuit een telefooncel en een meisje genaamd Sam – ‘met Sam’ – had hem verteld dat Ivo aan het lunchen was.

‘Het gaat toch niet over die T-shirts, hè?’ vroeg ze, en haar vragende toon verried enige opwinding.

‘Eigenlijk wel, ja,’ loog Adam spontaan, en Sam had hem onmiddellijk Ivo’s mobiele nummer gegeven. ‘Hij wil u vast wel meteen spreken, zeker weten.’ Adam belde en Ivo nam zelf op. Hij hoorde het geluid van bestek, serviesgoed en het gemurmel van stemmen in een restaurant. Ivo vertelde hem waar hij zat te lunchen, alsof het adres hem onmiddellijk een bepaalde status verschafte.

‘Het gaat over de T-shirts,’ zei Adam.

‘Bent u geïnteresseerd?’

‘Absoluut.’

Adam zei dat hij de rest van de dag vol zat en dus nodigde Ivo hem uit die avond bij hem thuis te komen, en hij gaf hem zijn adres, postcode en privételefoonnummer in Notting Hill. Adam sprak af dat hij er die avond om acht uur zou zijn, zonder ook maar in het minst van plan te zijn er inderdaad heen te gaan. Het enige wat hij wilde hebben was het adres, en nu hij wist waar Ivo woonde, wilde hij alleen maar bevestigd zien dat hij de juiste man te pakken had. De enige informatie die hij had over Ivo’s uiterlijk kwam van een fotootje in de brochure van Calenture-Deutz. Hij kocht een wegwerpcamera en wachtte voor het restaurant totdat er iemand naar buiten kwam die op hem leek. Hij was langsgereden op zijn scooter, riep Ivo’s naam om helemaal zeker te zijn, en toen Ivo opkeek, drukte hij af. Alles ging in het dossier Calenture-Deutz. En nu wist hij ook dat de man die op die dag in het gezelschap van Ivo was geweest, Fryzer was. Misschien hadden ze gesproken over zaken rondom Calenture-Deutz… Het succes van de klinische tests… De aanstaande persconferentie…

Adam glimlachte in zichzelf toen hij afsloeg bij Ladbroke Grove en op zoek ging naar het nummer van Ivo’s huis – daar was het: hoog, wit gestuukt, eigen parkeergelegenheid. Twee mannen droegen een groot abstract schilderij door de voordeur naar binnen.

Adam bleef aan de overkant staan en deed alsof hij in zijn stratengids keek. Er leek een bewakingscamera boven de deur te hangen, hij moest dus op zijn hoede zijn. Hij gaf gas en reed weg, hij had weer nachtdienst bij St. Bot’s. Hij had dezer dagen al zijn vrije tijd nodig, en het enige nadeel was dat hij Rita niet meer had gezien na hun nacht samen… Hij zou haar bellen – ze spraken elkaar iedere dag – en terwijl hij in oostelijke richting door Londen reed, vermaakte hij zichzelf met aangename beelden van haar naakte lichaam die hij zich voor de geest haalde. Het werd tijd om weer met haar af te spreken. Ze had geen flauw idee, maar voor zijn ontluikende plannen had hij behoefte aan het gezelschap van de familie Nashe.

‘Hoe vindt u het?’

‘Prima.’

Het was een kleine blocnote van het soort dat je in chiquere hotels naast de telefoon of op de schrijftafel vindt: honderd blaadjes, een rug van stijf karton en boven op ieder blaadje in blauwzwarte inkt en in kapitalen de naam gedrukt: ingram fryzer.

‘Een dozijn was een stuk voordeliger geweest,’ zei het meisje van PrintPak tegen Adam. ‘Dan had u korting gekregen. Dit is best wel duur voor één blocnote.’

‘Het is een cadeautje,’ zei Adam, en hij gaf haar twintig pond.

‘Misschien bestel ik later nog wat bij.’

Toen hij de winkel uitliep, ging zijn mobiel.

‘Hallo?’

‘Primo Belem?’

‘Ja.’

‘Met Aaron Lalandusse. Ik heb uw bericht ontvangen.’

‘Kunnen we ergens afspreken?’

‘Beschikt u echt over al dat materiaal?’

‘Ja, inderdaad.’

Lalandusse stelde een pub voor in Covent Garden, niet ver van zijn redactiekantoor in Holborn, en Adam zei dat hij er op het afgesproken tijdstip zou zijn. Zijn plan begon vorm te krijgen. Hij belde Rita en vroeg of ze konden afspreken op de Bellerophon.

‘Mij pa is er dan ook.’

‘Dat weet ik. Ik wil iets met hem bespreken.’