22
De Targa legde aan bij de nieuwe stalen steiger van Phoenix Stairs, Rita sprong aan wal en sloeg de tros in twee achtlussen om de grote bolder op de rand van de steiger. Joey wierp haar de achterlijn toe, die ze vastlegde. Het was een rustige dag op de rivier geweest.
Ze waren met een duiker van het Onderwaterteam naar een aanlegsteiger in Deptford geweest om de geruchten over een mogelijk lijk onder water te onderzoeken, maar het bleken drie verzwaarde zakken met afval te zijn. Daarna hadden ze een aak aangehouden die vanaf Twickenham stroomafwaarts kwam varen en waarvan de papieren niet in orde waren; de gegevens hadden ze doorgestuurd naar het kantoor van de Theems Havenmeester. Ten slotte hadden ze aangemeerd bij de Royal National Lifeboat Institution bij de Lifeboat Pier aan het Victoria Embankment, de loopplank opgehaald die ze hadden geleend, en een kop thee gedronken. Bijna een plezierreisje, dacht ze: zonnige dag, lekker op het water, wat wilde je nog meer? Ze vroeg Joey of hij naar de dagelijkse debriefing wilde gaan, omdat ze even wilde spreken met sergeant Rollins.
‘Nog nieuws, sergeant?’ vroeg ze, toen ze hem aantrof in zijn kleine kantoortje in portakabin 3, naast de zoemende koeling van het mortuarium in portakabin 4. Je hoorde het zoemen door de muur heen, zelf zou ze niet graag een kantoor naast een mortuarium hebben, dat was een feit. Ze probeerde te doen alsof ze slechts oppervlakkig geïnteresseerd was, en niet al te gretig te klinken.
‘Ja, ze hebben hem vrijgelaten.’
‘Wát?’
Rollins haalde zijn schouders op. ‘Dat is alles wat ik weet. Ze hebben hem een nacht in de cel gehouden. ’s Morgens mocht hij weer naar huis.’
‘Hebben ze hem zonder aanklacht laten gaan?’ Rita voelde een vreemde schok, een leegte in haar maag: dit was het laatste wat ze had verwacht.
‘Dan moet je naar Chelsea, Nashe. Zoek daar maar uit wat er gebeurd is. Je bent ontheven van je aanhoudingsplicht. De zaak is geseponeerd.’
‘Maar hij was gewapend, verdorie. Twee vuurwapens en een mes van vijftien centimeter. Geen identificatie. Wat is hier aan de hand?’
‘Een uitgemaakte zaak, zou ik denken, maar zulke dingen gebeuren nu eenmaal. Er is vast wel een reden voor.’ Hij lachte haar vriendelijk toe. ‘Ga maar lekker iemand anders arresteren, liefje.’
‘Wilt u me alstublieft geen “liefje” noemen,
sergeant?’
Toen Rita’s dienst afliep ging ze met de ondergrondse naar het politiebureau in Chelsea om te zien of ze antwoorden op haar vragen kon krijgen. Sergeant Duke had die avond geen dienst, maar ze zag Gary een gang in lopen en liep achter hem aan.
‘Hé, Rita,’ zei hij, terwijl hij haar van top tot teen bekeek. ‘Alles goed? Je ziet er prima uit. Leuk feestje trouwens.’
‘Wat doe jij hier?’
‘Even overgekomen vanuit Belgravia. Iets administratiefs.’
Ze keek om zich heen, of er niemand was die hun gesprek kon horen. ‘Wij waren hier gisteravond. Vent gearresteerd bij de Chelsea Bridge, twee vuurwapens bij zich, geen ID, wilde niets zeggen, geen stom woord. Ik was er zelf bij, we hebben het irb-formulier ingevuld en hem overgedragen aan de recherche. Zaak afgehandeld. En nu hoor ik net dat ze hem hebben laten gaan. Wat is hier godverdomme aan de hand? Enig idee?’
Gary keek naar links en naar rechts. ‘Ja, ik heb gehoord… dat er is opgebeld, je weet wel.’
‘Nee, ik heb geen idee.’
Met zachte stem vervolgde hij: ‘Iemand heel hoog bij de politie belt op en zegt: “Laat die gast onmiddellijk vrij, op mijn verantwoordelijkheid.” Dat soort gein.’
‘Wat heeft dat te betekenen?’
‘Jullie zijn blijkbaar op een of andere geheime onderzoeksmissie gestuit. MI5. Antiterrorisme-eenheid. Weet ik veel. Hij heeft blijkbaar de goede connecties, die vent van de Chelsea Bridge.’
‘Ik laat het er niet bij zitten.’
‘Oké. Zie je die muur daar? Ram daar maar twee uur lang met je hoofd tegenaan. Dan snap je wel wat ik bedoel. Laat toch zitten, Rita. Het speelt zich allemaal ver boven jouw salarisschaal af.’
Ze ijsbeerde door de gang en dacht na.
‘Ik mis je, Rita.’
‘Jammer dan.’
‘Ik ben stom geweest. Een stomme lul. Ik geef het meteen toe.’
‘Te laat, Gary.’
‘Kunnen we dan niet ergens iets gaan
drinken?’
Ze gingen naar een tent vlak bij het bureau, een quasi-Spaanse tapasbar, maar dan met leuke muziek. Gary bleef maar smeken om vergeving en ze luisterde maar met een half oor, omdat ze zich zorgen maakte om wat er gebeurd was, en ze dacht half boos terug aan de gebeurtenissen van de vorige avond op dat stukje onland bij de brug.
Ze was meteen naar de open plek gegaan en was daar gaan zoeken. Joey en de andere twee schenen hier en daar met hun zaklantaarns, toen er plotseling een man achter een struik vandaan kwam en zijn handen opstak. Ze schrok zich dood. ‘Jullie hebben me gevonden,’ was alles wat hij zei. Ze fouilleerde hem, vond de vuurwapens, arresteerde hem en gaf hem een officiële berisping, sloeg hem in de boeien en belde de jongens in Chelsea om een paar wagens. De man zei verder geen stom woord, had geen identificatie bij zich, weigerde zijn naam te geven en bleef ijzig kalm. Toen ze hem achter in de wagen wilde duwen, had hij zich plotseling tot haar gewend alsof hij iets wilde zeggen, maar zich kennelijk bedacht. Hun gezichten waren vlak bij elkaar. Een grote, lelijke kerel, met een slappe kaaklijn en een kuiltje in zijn kin. Gary was nog steeds aan het woord.
‘Sorry, ik was heel ergens anders met mijn gedachten,’ zei ze.
‘Verder nog nieuws? Nog moorden in Chelsea?’
‘Niet na dat laatste geval.’
‘Hoe staat het ermee?’
‘De zaak wordt binnenkort gesloten, denk ik: niks, nada, noppes. Er is nog een team in Belgravia. Een paar agenten, een dossier en een telefoonnummer. Alleen maar voor de vorm. Weet je.’
‘Geen spoor van Kindred?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ofwel Kindred is dood, ofwel hij wordt beschermd door familie en vrienden.’
‘Ik dacht dat hij geen familie of vrienden in dit land had.’
‘Volgens mij heeft hij zelfmoord gepleegd.’ Gary haalde zijn sigaretten uit zijn zak, maar stopte ze weer terug toen hem te binnen schoot dat je in pubs niet meer mocht roken.
‘Als je een beloning uitlooft,’ zei hij, ‘en dan zo’n grote van honderdduizend pond, dan krijg je wel duizend telefoontjes, allemaal idioten. Daarna hield het op, hij is vast dood.’
‘Of in het buitenland,’ zei ze. ‘Dat hij het land uit gevlucht is.’
Ze merkte dat hij niet geïnteresseerd was. Hij pakte haar hand.
‘Ik wil weer contact met je, Rita. Ik mis
je.’
Rita liep de loopplank van de Bellerophon op, expres hard stampend, en zag het gloeiende puntje van de joint van haar vader met een boogje van het achterschip in het water belanden. Hij had een blikje Speyhawk in zijn hand.
‘Hoi, pap. Alles kits hier?’
‘Het is ooit kitser geweest, maar mij hoor je niet klagen. Ernesto is hier. Je bent laat.’
Ze aten samen – pizza, salade, appeltaart –, een maandelijkse afspraak waar Rita erg aan hechtte en waar ze zich doorgaans aan hielden. Een keer per maand, vond ze, moesten ze als familie bij elkaar komen en samen eten, wijn en voedsel delen. Zij en Ernesto spraken nooit over hun moeder, Jayne – de ex-vrouw van Jeff – die nu, voor zover zij wisten, in Saskatchewan in Canada woonde en hertrouwd was met een onbekende man. Maar Rita bedacht dat het feit dat de rest van de familie Nashe zo bijeen kwam, betekende dat zij er in gedachten ook bij was, en omdat haar naam nadrukkelijk nooit viel, was ze op de een of andere manier des te tastbaarder aanwezig. Rita schreef haar zo nu en dan een brief en ze kreeg nooit antwoord, maar ze wist dat Ernesto altijd een kaart kreeg op zijn verjaardag en soms een telefoontje. Maar geen teken van leven aan Rita, omdat Rita gekozen had voor Jeff. Ernesto was te jong geweest, dus hem werd alles vergeven. Het was een kwestie van uitsluitend misverstanden en rancune, en het deprimeerde haar als ze er te lang aan dacht. Maar in ieder geval zaten ze hier nu met z’n drieën gezellig te eten.
‘Druk, Ernesto?’ vroeg Jeff Nashe aan zijn zoon.
‘Ik zou wel veertien dagen per week kunnen werken,’ zei Ernesto. Hij was een kleine, gezette jongeman, twee jaar jonger dan Rita. Hij lijkt op Jayne, dacht Rita. Hij verborg zijn enorme verlegenheid achter een slecht geveinsde houding van zorgeloosheid en evenwichtigheid.
‘Hoe staan de zaken in de kranenwereld?’ vroeg Jeff. ‘Torenhoog? Een slag in de rondte?’
‘Zolang er gebouwd wordt, hebben ze kranen nodig. Als er niet meer gebouwd wordt, hebben wij een probleem.’
Rita zag dat haar vader zijn best deed belangstelling voor te wenden. Ernesto was kraanmachinist, en verdiende drie keer zoveel als zij.
‘Ik heb gisteravond een man gearresteerd,’ zei ze, blij dat ze van onderwerp kon veranderen. ‘Bij de Chelsea Bridge. Hij had twee automatische pistolen bij zich en een mes.’
Jeff Nashe richtte zijn half benevelde blik op haar en sperde zijn ogen open. ‘Ben jij tegenwoordig gewapend?’ vroeg hij op beschuldigende toon. ‘Zodra jij hier met een wapen aan boord komt, trap ik je eigenhandig van de Bellerophon af.’
Ze negeerde zijn loze bedreiging. ‘Hij gaf zich over,’ vervolgde ze. ‘Aan mij en mijn collega’s.’
‘Wees maar voorzichtig,’ zei Ernesto. ‘Verdorie, waar moet dat allemaal heen, zeg? Jezus.’
‘Londen is altijd een gewelddadige stad geweest,’ zei Jeff. ‘Je zou verbaasd opkijken als dat ineens veranderde.’
Daar zit wat in, dacht Rita, maar als wij tegenwoordig een man arresteren die zonder vergunning twee vuurwapens en een mes bij zich heeft, dan horen we hem niet vierentwintig uur later op vrije voeten te stellen. Ze vond dat ze het er niet zomaar bij moest laten zitten; ze moest echt proberen er iets aan te doen.