25

Er zat een donker vlekje op zijn witte, doorgaans kraakheldere kussensloop. Nee, het waren twee vlekjes. Twee donkerrode vlekjes, niet veel groter dan speldenknoppen. Ingram hield het kussen bij het licht. Bloed. Twee piepkleine bloedvlekjes. Waarschijnlijk had hij zich gisteravond voor het diner gesneden bij het scheren, dacht hij, terwijl hij met zijn vingertoppen langs zijn kaak voelde. Op de een of andere manier had hij er vannacht de korstjes afgekrabd. Hoe dan ook, het maakte niets uit, hield hij zichzelf voor, en hij stapte uit bed, trok zijn pyjama uit en begaf zich naar zijn powerdouche.

Na het douchen, gehuld in zijn ochtendjas, bekeek hij zijn gezicht aandachtig in zijn scheerspiegel, maar nergens in zijn gezicht zag hij korstjes of scheerwondjes. Konden er bloeddruppeltjes uit je ogen komen, vroeg hij zich af? Of uit je mond, of je tanden?

Misschien had hij die nacht op zijn tong gebeten. Volgens Meredith lag hij te knarsetanden als hij sliep – een niet te controleren verwijt – en het geluid dat hij al knarsetandend maakte was de reden dat ze hadden besloten tot gescheiden slaapvertrekken. Misschien had hij die nacht te hard geknarst en had er een beetje bloed gevloeid… Hoe dan ook, erg vreemd allemaal.

Hij schoor zich en trok de la in zijn kleedkamer open waarin zijn gestreken en keurig opgevouwen ondergoed lag. Was dit een dag om geen onderbroek te dragen? Hij had om tien uur een afspraak met Pippa Deere, en hij genoot altijd van het wrijven met zijn pik als hij bij haar was. Haar neus glom, haar lippen glommen, ze droeg altijd te veel sieraden: die brutale, glimmende Pippa Deere. Maar het leek hem toch beter ervan af te zien: de crisissfeer die in het bedrijf hing vereiste dat hij volledig gekleed ging, en hij trok een rood geruite boxershort aan. Die kon hij later altijd nog uittrekken, redeneerde hij, als de geest van ongekleedheid over hem kwam.

Aangekomen bij Calenture-Deutz, wandelde hij met een lichte, verende tred het kantoor van zijn secretaresse in. Mevrouw Prendergast sprong overeind, haar gezicht was gespannen en ze maakte vreemde gebaren voor haar borst.

‘De heer Keegan en de heer De Freitas wachten op u, meneer,’ zei ze snel, blijkbaar even ongelukkig met de situatie als hij. Wat moesten die lui om half tien ’s ochtends godverdomme al in zijn kantoor?

‘Doe mij maar een zwarte koffie, mevrouw P.,’ zei hij, zichzelf beheersend. ‘Eén klontje vandaag en een paar van die heerlijke koekjes.’

Hij deed de deur naar zijn kantoor open: Keegan en De Freitas zaten op zijn leren bank. ‘Heren,’ zei hij, terwijl hij naar zijn bureau liep. ‘Wat een verrassing. Maar laat het alstublieft niet weer gebeuren.’

‘Sorry, Ingram,’ zei Keegan op respectvolle toon, ‘maar jij bent de eerste die het moet weten. Het perscommuniqué gaat over een uur de deur uit. We wilden niet dat jij het via anderen zou horen.’

‘Hebben jullie de moordenaar van Philip Wang gevonden? Pinfold, Wilfred? Hoe heet hij ook weer?’

‘Nee. Het gaat over Zembla-4.’

‘O? Waarom kunnen wij die man niet vinden?’

‘Ingram,’ drong Keegan aan op schoolmeesterachtige toon,

‘Zembla-4 komt vanochtend voor de vwa en de Modern Humanities Research Association. We kondigen het aan. We zijn er officieel klaar voor.’

Ingram zweeg. Hij meende dat hij zijn gezicht goed in de plooi wist te houden.

‘Sinds wanneer ben jij ceo van Calenture-Deutz, Burton? Dat is een beslissing die genomen wordt door mij en de directie.’

‘De omstandigheden zijn veranderd,’ bemoeide De Freitas zich er op iets vriendelijker toon mee. ‘We moesten snel handelen.’

‘Nou, handel dan nog sneller en trek het besluit weer in,’ zei Ingram. ‘Dit gaat niet gebeuren. Philip Wang is een paar weken geleden overleden, zijn levenswerk staat op het spel. We zijn er nog niet klaar voor. Philip draait zich om in zijn graf.’

Keegan stak zijn handen op. ‘Costas Zaphonopolous heeft alle testfasen en alle gegevens nauwgezet gecontroleerd. Alle documentatie van de andere testinstanties in Italië en Mexico is klaar, er valt niets op aan te merken. Hij heeft ons ondubbelzinnig groen licht gegeven.’

‘Ik dacht dat er gegevens verdwenen waren uit Philips flat, dat zei je zelf.’

‘Dat waren geen gegevens die de lancering van Zembla-4 belemmeren.’

‘Het maakt me niet uit wat Costas zegt, sorry. Ik neem hier de beslissingen. Ik wil de feiten zien, de rapporten. Dan beslist de directie…’

‘Ingram,’ onderbrak Keegan hem. ‘Denk eens aan je aandelen Calenture-Deutz: die verdrievoudigen, nee, verviervoudigen in waarde.’

Ingram zei niets. Hij ijsbeerde door zijn kantoor, handen in de zak en hoofd gebogen, en wekte zo de indruk, hoopte hij, van een man die in gepeins verzonken is. Er was iets aan de nasale bijklank van Keegans accent wat hem die ochtend mateloos irriteerde.

‘Sorry, Burton,’ zei hij ten slotte. ‘Dit is míjn bedrijf, niet het jouwe. Ik neem hier de beslissingen, niet jij. Nee, ik herhaal: nee.’

‘Het is al te laat,’ zei Keegan op vlakke, bijna arrogante toon, alle beleefdheid was verdwenen. Zowel hij als De Freitas bleef zitten. Ingram liep naar zijn bureau en ging erachter zitten, alsof dat zijn autoriteit enigszins zou herstellen.

Keegan stond op en greep in zijn diplomatenkoffertje. Hij spreidde drie tijdschriften uit op Ingrams bureau. Niet zomaar tijdschriften, maar voorname, wetenschappelijke tijdschriften, zag Ingram: The American Journal of Immunology, The Lancet, Zeitschrift für Pharmakologie.

‘Drie artikelen van de hand van onafhankelijke deskundigen op hun gebied, die laaiend enthousiast zijn over Zembla-4,’ zei Keegan.

‘En hoe kan dat? Waar halen ze hun informatie vandaan?’

‘Wij hebben hun de gegevens verstrekt, en natuurlijk erg goed betaald,’ zei Keegan glimlachend. ‘Het is een kans voor open doel, Ingram. En wacht maar tot volgende maand de advertorials verschijnen. We gaan voor een volledige licentie binnen een jaar tijd.

Zes tot negen maanden.’ Hij spreidde zijn dunne vingers om de schreeuwende krantenkoppen uit te beelden: ‘Eindelijk: een geneesmiddel voor astma.’

‘Ik heb ze al gezien,’ zei hij, blij dat hij ook een puntje kon scoren. ‘Alfredo heeft ze me laten zien.’ Hij glimlachte. ‘Nou, ik ga toch wat roet in jullie eten strooien, Burton,’ vervolgde hij. ‘Het spijt me heel erg, maar het antwoord is een luid en onwrikbaar “nee”. Het is allemaal belachelijk overhaast en riskant. Philip Wang heeft mij een week voordat hij overleed zelf gezegd dat hij minstens nog een jaar lang derdegraads klinische proeven wilde doen – hij wilde meer vergelijkingen met placebo’s – alvorens met vol vertrouwen de licentie aan te aanvragen. Nee, nee, nee,’ hij lachte zijn kille lachje. ‘Bel de hele zaak maar af.’

‘Ik vrees van niet, Ingram. Je kunt maar beter niet die kant op gaan.’

Ingram voelde zijn maag knorren. Hij drukte de knop op zijn intercom in. ‘Wordt het nog wat met mijn paraplu, mevrouw P.?’

‘Paraplu, meneer?’

‘Ik bedoel mijn koffie.’

Keegan en De Freitas waren voor zijn bureau komen staan.

‘Trouwens, jullie zijn allebei ontslagen, en wel per direct. Jullie hebben twintig minuten om het gebouw te verlaten. De beveiliging loopt wel met jullie mee naar je kantoor. Jullie mogen alleen maar persoonlijke bezittingen…’

‘Nee, Ingram,’ zei Keegan vermoeid. ‘Wij zijn helemaal niet ontslagen. Ik stel voor dat je Alfredo Rilke even belt.’

‘Alfredo krijgt jullie hoofden op zilveren schalen opgediend.’

‘Dit was Alfredo’s idee, Ingram. Hij zit hierachter, wij niet. Wij voeren alleen maar zijn orders uit.’

Mevrouw Prendergast kwam binnen met Ingrams koffie en koekjes. Ingram lachte innemend tegen haar. ‘Dank u wel, mevrouw P.’ Ze wierp hem een nerveuze en doodsbange blik toe en haastte zich het kantoor uit zonder ook maar één keer naar Keegan of De Freitas te kijken.

‘Je kunt Alfredo nu bellen,’ zei Keegan.

Ingram keek op zijn horloge. ‘Het is vijf uur ’s ochtends in de Caraïben.’

‘Alfredo is in Auckland, Nieuw-Zeeland. Hij is telefonisch bereikbaar, het gewone nummer.’

‘Wilt u zo vriendelijk zijn het vertrek te verlaten, heren?’

Nadat ze vertrokken waren bleef Ingram even zitten. Hij liet alles nog eens de revue passeren en probeerde de stortvloed aan implicaties van dat laatste gesprek te overzien. Het was alsof honderden onzichtbare vleermuizen, of duiven, als gekken door het kantoor vlogen, en zijn oren tuitten door het gefladder van hun vlerken dat iets naars, iets onheilspellends aankondigde. Hij voelde zich als de democratisch gekozen president van een kleine republiek die zojuist het slachtoffer was geworden van een militaire staatsgreep. Hij had zijn kantoor, zijn fraaie huis, de limousine met de geüniformeerde chauffeur… maar dat was dan ook alles.

‘Alfredo? … Met Ingram.’

‘Ingram. Ik hoopte al dat je zou bellen. Wat spannend allemaal, niet?’

‘Het is erg onverwacht, dat is zeker.’

‘Zo gaat het nu eenmaal, Ingram. Geloof me. Ik denk dat ik kan stellen – als je me toestaat – dat ik iets meer ervaring op dit gebied heb dan jij.’

‘Ongetwijfeld.’ Op dit soort momenten wilde Ingram dat hij nooit de projectontwikkeling had verruild voor de verbijsterende wereld van de farmaceutische industrie. Wat was het allemaal simpel toen: je leende geld, kocht een gebouw en verkocht het met winst. Maar Rilke was aan het woord. ‘… verrassing is ons sterkste wapen. Je bouwt momentum op, niet te stuiten momentum. Zo’n kans krijg je maar één keer. Zembla-4 is zo’n kans. We moeten nú toeslaan. Nu, nu, nu. Toeslaan, toeslaan, toeslaan.’

‘Ik heb alleen het gevoel…’

‘We schatten vijf tot acht miljard in het eerste jaar van de volledige licentie. Daarna is tien tot twaalf miljard per jaar haalbaar en realistisch. Het is een tweede Lipitor, een Seroquel, een Viagra, een Xenak-2. We hebben ons wereldwijde kassucces, Ingram. Met een patent voor twintig jaar. Wereldwijd. Wij zullen overlijden als ongelooflijk, onvoorstelbaar, walgelijk rijke mannen.’

‘Jawel, goed… maar…’ Ingram wist niet hoe hij hierop moest reageren. Hij voelde zich geïntimideerd; hij voelde zich weer het kleine jongetje dat er niets van begreep, dat machteloos toekeek.

‘Voorwaarts en niet versagen,’ wist hij uiteindelijk uit te brengen.

‘God zij met ons,’ zei Alfredo Rilke, wiens stem kraakte door de ether. ‘En gefeliciteerd.’

‘Welterusten,’ zei Ingram, terwijl hij een van de koekjes van mevrouw P. pakte.

‘Nog één ding, Ingram,’ zei Rilke, ‘voordat ik ophang.’

‘Ja?’

‘We moeten die Adam Kindred zien te vinden.’