6
Ingram spreidde de krant voor zich uit terwijl Maria-Rosa naast hem stond te drentelen met de koffiepot.
‘Een halfje,’ zei Ingram, zonder zijn blik van de krantenpagina te halen. Hij zat te lezen over de man die Philip Wang had vermoord, en hij was zowel gefascineerd als enigszins verwonderd. Ingram las verder.
‘Adam Kindred, 31 (op de foto rechts), volgde de Bristol Cathedral School, waar hij vice-hoofdmonitor was. Hij kreeg een studiebeurs voor Bristol University, waar hij technische wetenschappen studeerde. Moeder overleed toen hij veertien was, een oudere zus, Emma-Jane, vader – Francis Kindred – als senior luchtvaartkundig ingenieur betrokken bij het Concorde-project…’
Ingram keek opnieuw naar de foto van de glimlachende jongeman. Hoe kon zo iemand een moordenaar worden? Die Kindred kreeg vervolgens een beurs (de Clifton-Garth Scholarship) voor een Amerikaanse universiteit (Cal-Tech), waar hij promoveerde in toegepaste techniek. Was dat een aanwijzing? vroeg Ingram zich plotseling argwanend af; de Verenigde Staten? … Op Cal-Tech maakte Kindred deel uit van een team dat piepkleine gyroscopen ontwikkelde voor de nasa. Geen woord over drugs of geneesmiddelen, geen enkele betrokkenheid bij de medische wereld, redeneerde Ingram, niets wat wees op enige belangstelling voor Calenture-Deutz en haar bedrijf. Hij las verder.
Dus die Kindred promoveert en krijgt een baan aangeboden als hoogleraar aan de Marshall McVay University in Phoenix, Arizona, waar hij helpt met het bouwen van de grootste wolkenkamer ter wereld bij Painted Rock, de Western Campus van de Marshall McVay University, in de Mohawk Mountains bij Yuma. (Wat was in godsnaam een wolkenkamer, vroeg hij zich af? Aha, heeft iets te maken met klimatologie.) Kindred werd hoogleraar en kreeg een vaste aanstelling aan de faculteit Klimatologie en Ecologie, Marshall McVay University… Hij sloeg een paar regels over. mmu was een privé-instelling, tweeduizend rijke studenten, waarvan ruim de helft postdoctoraal, met een verhouding studenten-staf van 6:1, gesticht en gefinancierd door een multimiljardair die zijn vermogen verdiend had met de winning van bauxiet over de hele wereld. Ingram nipte van de koffie die Maria-Rosa had ingeschonken, en dacht na. Dus Kindred had acht, negen jaar in Amerika gewoond, lang genoeg om door iemand omgekocht te worden. Hij zette in gedachten de vier of vijf voor de hand liggende rivalen op een rijtje, de grote farmaceutische bedrijven, die gigantische bedragen tot hun beschikking hadden, en bovendien tijd en geduld hadden. Hij moest eens laten uitzoeken wie van hen iets te maken had met die Marshall McVay University, een leerstoel, een onderzoeksprogramma, dat soort zaken. Maar het klopte van geen kant: waarom contact gezocht met een ingenieur-klimatoloog? Waar ze behoefte aan hadden was een arts, iemand uit de medische wereld. Wat moesten ze met een ingenieur die klimatoloog was geworden om Philip Wang te vermoorden en daarmee Calenture-Deutz te vernietigen? Ingram las verder.
‘Kindred trouwde met ene Alexa Maybury, 34 (op de foto links), makelaar bij Maybury-Weiss in Phoenix, Arizona. Het huwelijk eindigde negen maanden geleden in een echtscheiding. Kindred nam ontslag aan de universiteit en keerde terug naar Londen, waar hem, op de dag dat hij de moord pleegde, een baan was aangeboden als universitair hoofddocent klimatologie aan het Imperial College’ (een aanbod dat kennelijk schielijk is ingetrokken).
Ingram duwde Maria-Rosa’s koud geworden koffie van zich af.
Er klopte helemaal niets van; het moest gewoon stom toeval zijn.
Waarom zou zo’n jonge, succesvolle academicus Philip Wang vermoorden en zijn flat overhoophalen? Zat er misschien iets seksueels achter? Of iets met drugs? (Ingram was nog steeds vaag onder de indruk van de hoeveelheden drugs die jongelui tegenwoordig gebruikten, veel meer en veel effectiever dan die in zijn jeugd.) Wat voor aanwijzingen voor de duistere, kwaadaardige kant van Adam Kindreds persoonlijkheid gingen er schuil achter dat lovende, onschuldige curriculum vitae?
Hij keek op. Maria-Rosa stond weer te drentelen.
‘Ja, wat is er, Maria-Rosa?’
‘Luigi, hij hier. Met auto.’
Onderweg naar Calenture-Deutz belde Ingram met Pippa Deere, hoofd public relations, en vroeg haar om het profiel van Adam Kindred uit de krant te kopiëren en te laten circuleren onder alle leden van de raad van bestuur voorafgaand aan de bijzondere bestuursvergadering. Iedereen moest weten met wie ze te maken hadden; de hele samenzwering had duidelijk enorme en complexe gevolgen.
Hij nam de lift naar de verdiepingen van Calenture-Deutz in de glazen toren, en hij voelde zich opmerkelijk sterk en belangrijk en gaf blijmoedig toe aan dat gevoel. Hij had alle bestuursleden opgeroepen voor deze bijzondere vergadering omdat hij een plan had bedacht en een belangrijke mededeling wilde doen die verband hield met de reputatie van het bedrijf. Hij was een poosje in de weer in zijn kantoor en won informatie in bij zijn persoonlijk assistente, mevrouw Prendergast, over de verblijfplaats en aanwezigheid van de andere bestuursleden. Mevrouw Prendergast was een humorloze, volstrekt professionele vrouw van in de vijftig. Na een paar jaar ontdekte Ingram dat hij – zakelijk gezien – zonder haar nauwelijks kon functioneren, met als gevolg dat hij haar genereus bedeelde met extra vakantiedagen, opties en salarisverhogingen. Hij wist dat ze Edith heette en meende dat ze twee volwassen zoons had (foto’s op haar bureau), maar dat was alles, en ze bleven onverbiddelijk meneer Fryzer en mevrouw Prendergast voor elkaar.
Toen ze hem ten slotte meldde dat iedereen aanwezig was in de directiekamer, sloop hij via de achtertrap naar de ‘eetkamer van de voorzitter’ zoals hij met enig aplomb het vertrek grenzend aan de bestuurskamer noemde (hij had het zelf ingericht: een fraaie eikenhouten tafel met tien stoelen, een lange notenhouten ladekast, een paar fraaie schilderijen – een Craxton, een Sutherland, een grote sprankelende Hoyland), waar hij stiekem snel een cognac achterover wilde gooien voordat hij de directie toesprak, om zijn concentratie te verdiepen. Hij was nerveus, wat ongebruikelijk was, alsof hij een slecht voorgevoel had bij wat er te gebeuren stond, bij wat er in de lucht hing. Dat kwam hem heel vreemd voor, en dus was een beetje dronkemansmoed niet verkeerd, ook al rechtvaardigde hij zichzelf tegelijkertijd met het feit dat het niet iedere dag voorkwam dat een van je naaste collega’s op gruwelijke wijze om het leven werd gebracht.
En dus reageerde hij behoorlijk geïrriteerd toen hij in de ‘eetkamer’ zijn zwager aantrof, op zijn dooie gemak genietend van een dubbele whisky die hij zich had ingeschonken uit een van de flessen op het zilveren dienblad dat op de walnoten ladekast (onder de sprankelende Hoyland) stond.
‘Ivo,’ zei Ingram met een brede, valse grijns. ‘Beetje vroeg, niet?’
Ivo Redcastle draaide zich om. ‘Nee, helemaal niet; ik ben de hele nacht opgebleven, in een opnamestudio. Ik kreeg je bericht om drie uur vanochtend. Dank je, Ingram.’ Hij nam een flinke slok whisky en schonk nog eens bij. ‘Als je wilt dat ik wakker blijf, moet dit echt even.’
Ingram kon nu met goed fatsoen zelf geen borrel meer nemen, en dus nam hij met tegenzin genoegen met appelsap. Hij keek naar zijn zwager – die zijn tweede whisky achteroversloeg – en merkte voor de duizendste keer op dat Ivo, ondanks zijn lichtzinnigheid en pretenties nog steeds een belachelijk knappe man was. Sterker nog, mijmerde Ingram, het was gewoon griezelig hoe knap hij was: het dikke, halflange, zwarte haar dat hij aan een kant van zijn voorhoofd veegde maar dat steeds weer schalks terugviel, de rechte neus, de volle lippen, zijn lengte, zijn souplesse, hij was bijna een karikatuur van de knappe man. God zij dank was hij niet intelligent, dacht Ingram dankbaar. Gelukkig had hij zich geschoren en droeg hij een pak en een das. Ieder bedrijf moest een Lord on the Board hebben – althans dat was hem aangeraden toen hij de zakenwereld binnenstapte – en een zwager die aan die eis voldeed leek dus simpel aan dat ideaal te voldoen, maar zoals alles met Ivo, lord Redcastle, waren er ook tal van complicaties. Ivo zette zijn glas neer en Ingram keek op zijn horloge: het was bijna 9.30 uur.
‘Ik zie dat de schilders weer aan het werk zijn geweest,’ zei Ingram.
‘Ik begrijp je niet.’
‘Die nieuwe blauwzwarte glans op je rijke haardos, Ivo.’
‘Wou je suggereren of insinueren dat ik mijn haar verf?’
‘Ik “suggereer” of “insinueer” helemaal niets,’ zei Ingram op neutrale toon, ‘ik stel gewoon een feit vast. Je kunt net zo goed een bordje om je nek hangen met “ik verf mijn haar” erop. Je ziet op honderd meter afstand al of een man zijn haar verft. Zeker jij zou dat toch moeten weten.’
Ivo stond even te mokken, anders kon Ingram het niet omschrijven.
‘Als je geen familie van me was,’ zei Ivo met trillende stem, ‘dan zou ik je een klap in je gezicht geven. Dit is mijn natuurlijke haarkleur.’
‘Je bent zevenenveertig en je begint grijs te worden, net als ik.
Geef dat toch gewoon toe.’
‘Krijg de kanker, Ingram.’
Mevrouw Prendergast opende de deur van de eetkamer.
‘Iedereen is klaar, meneer Fryzer.’
De vergadering verliep goed, aanvankelijk. De volledige directie was aanwezig, leidinggevende en adviserende leden: Keegan, De Freitas, Vintage, Beasetone, Pippa Deere, de drie Oxbridge-professoren, de voormalige Tory minister, de gepensioneerde topambtenaar, een voormalige president van de Bank of England. Ze luisterden ernstig en zwijgend terwijl Ingram in een korte toespraak de tragedie rond de dood van Philip Wang toelichtte en vermeldde hoeveel iedereen bij Calenture-Deutz hem verschuldigd was. Pas toen hij begon te speculeren over de toekomst en het nieuwe geneesmiddel waaraan Philip gewerkt had, vond de eerste interruptie plaats.
‘Zembla-4 gaat onveranderd door,’ zei Burton Keegan, die bij wijze van toevoeging zijn hand opstak. ‘Het lijkt me goed dat iedereen weet dat niets van het werk van Philip verloren is gegaan.
Het programma gaat gewoon door, op volle kracht.’
Ingram zweeg geïrriteerd; Keegan had kunnen weten dat hij nog niet klaar was.
‘Nou ik ben blij dat te horen natuurlijk. Maar de bijdrage van Philip Wang aan het succes…’
‘Maar Philip had zich min of meer teruggetrokken van de derde fase, dat is toch juist, Paul?’
De Freitas knikte instemmend.
‘Eigenlijk wel, ja. Ik sprak Philip twee dagen voor het drama.
We waren aan het einde van de derde fase van de klinische tests, en hij was meer dan tevreden met alles. “Volle kracht vooruit”, waren zijn woorden, als ik me goed herinner. Hij was een gelukkig mens.’
‘Maar voor zover ik weet had hij zich nog niet echt teruggetrokken,’ zei Ingram.
Een van de professoren (Ingram wist zijn naam niet meer) onderbrak hem. ‘Philip was meer dan gelukkig; de resultaten waren uitmuntend. Dat heeft hij me vorige week nog verteld: uitmuntend.’
Nu Ingram zo uitgebreid onderbroken was, ging er alom gemompel rond de lange, gepolitoerde tafel. Ingram boog zich naar mevrouw Prendergast.
‘Hoe heet die man ook weer, mevrouw P.?’
‘Professor Goodforth, Green College, Oxford.’ Ze keek op haar lijst. ‘Professor Sam M. Goodforth.’
Ingram herinnerde zich hem weer, ook nieuw benoemd in de directie, samen met Keegan en De Freitas. Ingram schraapte luid zijn keel.
‘Goed nieuws, uitstekend nieuws,’ zei hij, en hij hoorde zelf hoe nietszeggend dat klonk. ‘Het werk van Philip kan dus gewoon doorgang vinden.’
Keegan was deze keer zo fatsoenlijk zijn hand op te steken.
‘Burton, ga je gang.’
‘Dank je,’ zei Keegan met een beleefd glimlachje. ‘Ik zou de directie graag willen meedelen dat we professor Costas Zaphonopolous laten invliegen om de dagelijkse supervisie op zich te nemen van de laatste fase van de tests voordat we onze nmv indienen bij de vwa. Ons Nieuwe Medicatie Verzoekschrift,’ voegde hij er beleefd aan toe ter wille van de niet begrijpende adviserende directieleden, ‘bij de Voedsel en Waren Autoriteit.’ Hij wendde zich tot Ingram: ‘Costas is emeritus professor Immunologie aan Baker-Field.’
Eerbiedig gemompel van de andere professoren rond de tafel.
Ingram voelde zich lichtelijk ongemakkelijk. Wie was die man die werd ingevlogen? En wat kostte dat wel niet? Waarom was hij niet geraadpleegd? Hij zag dat Ivo zijn nagels zat schoon te maken met de scherpe punt van het potlood dat op het vloeiblad voor hem was neergelegd.
‘Des te beter,’ zei Ingram, en hij kreeg het gevoel dat hij opnieuw zijn autoriteit moest laten gelden; uiteindelijk had hij nog niet de kans gekregen met zijn pièce de résistance te komen.
‘Juist, nou…’ begon hij en zweeg weer. De Freitas had zijn hand opgestoken. ‘Paul?’
‘Voor de goede orde wil ik even opmerken dat er gegevens ontbreken aan Philips dossiers.’
Ingram hield zijn gezicht strak, autoritair strak. ‘Gegevens ontbreken?’
‘Wij vermoeden,’ de Freitas zwaaide met het dossier van Kindred, ‘dat Kindred ze heeft.’
De professoren snakten naar adem. Ingram kreeg dat misselijkmakende voorgevoel weer. Er stond iets onheilspellends te gebeuren, hij wist nog niet wat, maar die afschuwelijke moord was nog maar het begin van de ellende.
‘Wat voor gegevens?’ vroeg Ingram op kalme toon.
Keegan zag zijn kans om te scoren. ‘Gegevens die onbegrijpelijk zijn voor iemand die niet tot in detail op de hoogte is van het Zembla-4-programma. Wij vermoeden dat Kindred ze heeft, maar hij heeft geen idee wat hij in handen heeft.’
Ingram zette zijn instinct aan het werk, hij voelde zich ongerust worden: hij liet zich niet om de tuin leiden door de onverschilligheid van Keegan en De Freitas, dit was een serieuze kwestie. Plotseling was hij blij dat hij appelsap had gedronken en geen cognac.
‘Hoe weet je dat die gegevens ontbreken, Burton?’ vroeg hij behoedzaam.
Keegan lachte zijn valse lachje. ‘Toen we het materiaal onderzochten dat uit de Londense flat kwam, ontdekten we dat er inconsequenties zijn. Spullen die we verwachtten, zaten er niet bij.’
Ingram leunde achterover in zijn stoel en sloeg zijn benen over elkaar. ‘Ik dacht dat die Londense flat een plaats delict was.’
‘Correct. Maar de politie was uiterst behulpzaam. We informeerden hen over het belang van het Zembla-4-programma. Vervolgens gaven ze ons de vrije hand.’
‘Ik snap het niet,’ zei Ingram. ‘Weet de politie dat er gegevens ontbreken? Levert dat geen motief op?’
‘Dat zullen ze wel te weten komen, als de tijd rijp is.’ Keegan zweeg even terwijl De Freitas hem iets in het oor fluisterde. Keegan keek Ingram met zijn donkere, intense ogen aan, en toen wierp hij tegen: ‘In het belang van het Zembla-4-programma, lijkt het me beter dat deze kennis binnen de muren van dit vertrek blijft.’
‘Absoluut,’ zei Ingram. ‘Absolute discretie.’ Er werd instemmend gemompeld rond de tafel. Toen zei hij drie keer ‘goed’, schraapte zijn keel, vroeg mevrouw Prendergast om nog een kopje koffie en kondigde aan dat hij had besloten dat Calenture-Deutz een beloning van honderdduizend pond moest uitloven voor degene die de politie kon helpen bij het opsporen van Adam Kindred. Hij legde het de directie ter goedkeuring voor, en hij was ervan overtuigd dat het unaniem zou worden aangenomen.
‘Ik ben het hier van harte mee oneens,’ zei Ivo, lord Redcastle, met stemverheffing, en hij smeet zijn potlood op het vloeiblad, waar het op indrukwekkende wijze twee keer stuiterde, alvorens met een dun, houterig, minder indrukwekkend geluid van het vloeiblad op de grond te vallen.
‘Ivo, alsjeblieft zeg,’ zei Ingram. Hij perste er een neerbuigend lachje uit maar voelde het maagzuur opborrelen in zijn slokdarm.
‘Laat de politie gewoon haar werk doen, Ingram,’ zei Ivo bijna smekend. ‘Dit werkt alleen maar vertroebelend. Als wij zoveel geld bieden, zal iedere geldbeluste loser de politie overspoelen met nutteloze informatie. Het zou een enorme vergissing zijn.’
Ingram bleef glimlachen en bedacht dat het nogal kostelijk was dat een geldbeluste loser zijn eigen soort zo afviel.
‘Je bezwaren staan genoteerd, Ivo,’ zei Ingram. ‘Noteer je dat even, Pippa?’ Pippa Deere deed de notulen. ‘Lord Redcastle heeft bezwaar tegen het voorstel van de voorzitter… Goed, staat genoteerd. Zullen we stemmen? Voorstanders van een beloning…’
Er gingen elf handen omhoog, waaronder die van Keegan en De Freitas.
‘Tegen?’
Ivo stak langzaam zijn hand op met een uitdrukking vol weerzin op zijn gezicht.
‘Voorstel aangenomen.’ Ingram glunderde een paar tellen lang om zijn onbetekenende overwinning, in de wetenschap dat deze kleine revolutie van Ivo een mislukte wraakoefening was voor zijn beschuldiging dat hij zijn haar verfde. Het zat hem kennelijk nog steeds dwars. Ingram sloot de vergadering en iedereen vertrok.
‘Niet persoonlijk bedoeld, hoor,’ zei Ivo terwijl ze de zaal verlieten. ‘Ik vind gewoon dat beloningen niet eerlijk zijn en corruptie in de hand werken. Waarom huur je niet meteen een premiejager in?’
‘Een van jouw naaste collega’s is op gruwelijke wijze vermoord.
Jij hebt zojuist gestemd tegen het enige wat wij als bedrijf, als zijn vrienden, kunnen doen om de moordenaar voor het gerecht te krijgen. Schaam je, Ivo.’ Hij draaide zich om en liep zijn eetkamer in, hunkerend naar zijn cognac. ‘Prettige dag nog,’ zei hij terwijl hij de deur achter zich dichtdeed.