10
Ook al reed hij in een taxi, een zwarte Londense taxi, het vervoermiddel van zijn keuze – alomtegenwoordig en onopvallend, en het was niet bij wet verboden – bleef Jonjo toch het liefst uit de buurt van andere taxichauffeurs, vooral op plaatsen waar ze in groten getale bijeen waren. Hij had geen behoefte aan een spontaan vertoon van solidariteit, of aan lastige vragen. En dus parkeerde hij een eindje verwijderd van City Airport en de lange rij taxi’s die op klanten wachtten, en wandelde bijna een kilometer naar het fraaie, kleine luchthavengebouw.
Eenmaal binnen keek hij goed om zich heen, op zoek naar alle in- en uitgangen. Hij was een uur te vroeg voor zijn afspraak – hij was altijd een uur te vroeg, voor het geval dat, je wist maar nooit – en hij nam de roltrap naar de eerste verdieping. Hij zocht een plaatsje in een hoek van de cafetaria met uitzicht op de roltrap en de korte promenade, en maakte het zich gemakkelijk met zijn koffie, krantje en croissantje, hield zich een halfuur tevreden met de puzzel en besloot toen dat het tijd werd om waakzaam te worden.
Een kwartier voor het afgesproken tijdstip – 10.00 uur – zag hij zijn contactpersoon binnenkomen. Hij herkende ze altijd op een kilometer afstand, collega-soldaten. Als hij een overvolle pub betrad, had hij binnen drie seconden door wie van de aanwezigen Tags, Blades, Crap Hats, Toms, Jocks of Squaddies waren, of hoe ze zichzelf ook noemden. Grappig eigenlijk, vond hij: het lijkt wel een soort instinct, alsof we een bepaalde geur afscheiden. We zijn net als joden en Schotten, katholieken en vrijmetselaars, ex-gevangenen en homo’s. Ze herkennen elkaar binnen een seconde, in een fractie van een seconde. Gek is dat, alsof we een bordje om hebben dat alleen onze soortgenoten kunnen zien.
Hij zag hoe een jonge vent – in de dertig, gezet, gemillimeterd blond haar – binnen kwam, net als hij de aankomsthal inspecteerde en toen de roltrap nam naar de cafetaria. Hij liet zijn blik over de tafeltjes gaan en Jonjo wist meteen dat hij hem gezien had. Hij bleef over zijn puzzel gebogen zitten.
‘Neem me niet kwalijk. Bent u Bernard Montgomery?’
Jonjo keek op. ‘Nee.’
‘Sorry.’
‘Geeft niet, ik word vaak voor hem aangezien.’
De jonge gast ging zitten.
‘Er is nieuws,’ zei hij.
‘Van onze vrienden bij de Metropolitan Police?’
‘Ja.’
‘Zal verdomme tijd worden ook.’
De jongeman maakte een gespannen indruk.
‘De telefoon van Kindred is gebruikt,’ zei hij. ‘Een paar seconden.’
‘Niet door Kindred zelf uiteraard,’ zei Jonjo. ‘Hij is niet gek.’ Hij leunde achterover en legde zijn pen neer.
‘Nee… Hij is maar één keer gebruikt, in Rotherhithe; door iemand in een nieuwbouwwijk: Shaftsbury Estate. Daarna heeft hij waarschijnlijk de simkaart verwisseld.’
‘Die was dan niet al te slim.’ Jonjo dacht even na. ‘Dus zijn telefoon is gestolen of hij heeft hem verpatst. Ze weten zeker niet wie ermee gebeld heeft?’
‘Nee.’
‘Nou, geweldig. Ik ga er wel achteraan.’ Jonjo glimlachte. ‘O ja, ik krijg nog geld. Voor die laatste klus.’
De jonge gast duwde een dikke envelop over het tafelblad. Jonjo pakte hem op en stopte hem in de binnenzak van zijn leren jack.
De jonge gast staarde hem aandachtig aan.
‘Jij bent Jonjo Case, niet?’
Jonjo zuchtte. ‘Je gaat tegen alle regels in, man.’
‘Ik wist wel dat jij het was,’ hield de jongeman vol. ‘Jij was bevriend met Terry Eltherington.’
‘Terrible Tel,’ mijmerde Jonjo verbitterd. ‘Doodzonde, godverdomme…’
‘Ja… Mijn zwager. Ik ken jou van foto’s van hem.’
‘Die fucking bermbommen. Redt Jenny zich een beetje?’
‘Die heeft zelfmoord gepleegd. Kon het niet verdragen. Drie dagen na de begrafenis.’
Jonjo liet het nieuws bezinken, verdrietig, weldoordacht: hij herinnerde zich Jenny Eltherington goed; blond, stevig, opgewekt. Hij knikte in stilte: soldatenvrouw, het ergste lot dat een mens kan treffen.
‘Dan ben jij zeker Darren,’ zei Jonjo en hij stak zijn hand uit.
‘Blues and Royals.’
‘Klopt.’ Ze schudden elkaar de hand.
‘Tel en ik zaten in het Regiment, we hebben samen op Hereford gezeten. Hartstikke gek, die Tel.’
‘Ik weet het. Ja, hij had het vaak over jou: het was Jonjo voor en Jonjo na…’
Ze dachten allebei een paar seconden zwijgend aan Terry Eltherington en diens plotselinge gewelddadige dood in Irak, slachtoffer van een uitzonderlijk krachtige bermbom. Jonjo voelde dat zijn nek stijf werd, en hij bewoog zijn hoofd heen en weer.
‘Wat is er met jou gebeurd?’ vroeg Darren, en hij wees op het inmiddels stervormige, bloedrode litteken op Jonjo’s voorhoofd.
‘Had je die andere gast moeten zien,’ grinnikte Jonjo, en hij vervolgde: ‘Is er iets wat je me wilt vertellen, Darren? Vertrouwelijk?
Off the record?’
Darrens blik verstrakte. ‘Dit is zo hot als ik nooit eerder heb meegemaakt, Jonjo, geloof me. Gloeiend heet. Geen idee waarom, maar ze raken helemaal in paniek.’
‘Geen druk verder?’
‘Zoek Kindred, prioriteit “A”. Kom langs wanneer je wilt, je kunt over alles beschikken: database van de Metropolitan Police, archieven, tools, Intel, Centurion-tank. Wat je maar nodig hebt.’
‘Goed dat ik het weet,’ zei Jonjo. Zijn maag draaide zich om en hij begon zich een beetje zorgen te maken, wat niet zijn gewoonte was.
‘Wat gebeurt er als ik Kindred vind?’
‘Ze willen weten wat hij weet, dat in de eerste plaats. Dan krijg je wel te horen wat je met hem moet doen.’
‘Cool.’
‘Ik moet weer eens gaan.’ Darren maakte aanstalten om op te stappen, maar Jonjo gebaarde dat hij moest blijven zitten.
‘Leuk kennis met je gemaakt te hebben, Darren. Wil je me een plezier doen?’
‘Natuurlijk.’
‘Hou me op de hoogte. Privé, jij en ik…’ Hij zweeg even om volledig tot Darren te laten doordringen wat hij wilde vragen. ‘Wat erg van Jenny… gecondoleerd.’
Darren knikte. ‘Ik zal je mijn nummer geven. Zoals gezegd, wat je maar nodig hebt. Je kunt me dag en nacht bellen.’
‘Schrijf maar op de krant. Ik denk niet dat ik je nodig zal hebben. Maar je weet nooit, hè?’
‘Voor wat dan ook.’ Darren schreef zijn nummer op.
‘Jij hebt mijn nummer blijkbaar al. Bel me als je me nodig hebt.
Terry Eltherington, een vent uit duizenden: als zijn neef in de zestiende graad zou bellen, dan kwam ik meteen. Of als een kameraad van een kameraad van de geadopteerde zoon van zijn stiefzuster zou bellen. Snap je?’
Darren knikte, zichtbaar geroerd. Het was altijd goed om iemand te kennen in de hiërarchie, dacht Jonjo, kon altijd van pas komen als het nodig was. Darren wist vast niets meer van die Wang-Kindred-zaak dan hij, maar een bondgenoot was een bondgenoot, en alle beetjes hielpen.
Jonjo stond op. ‘Ik ga wel als eerste weg,’ zei Jonjo. ‘Wacht hier tien minuten.’ Hij pakte zijn krant. ‘Het was me een waar genoegen, Darren.’
‘Insgelijks.’
Jonjo liep terug naar zijn taxi, zijn hoofd vol gedachten. Die freelanceklussen gingen meestal van een leien dakje: je kreeg de opdracht iemand om te leggen, dat deed je en je kreeg ervoor betaald. Verder wist je van niks. Hij haalde de envelop uit zijn binnenzak en wierp een blik op de tweehonderd kakelverse briefjes van vijftig pond. Tienduizend na afloop. Gelukkig werd hij niet gestraft omdat hij die zaak verkloot had, hoewel hij eigenlijk recht had op een voorschot van tienduizend voor die nieuwe Kindred-zaak. Maar goed, het volledige bedrag van twintigduizend zou des te lekkerder smaken als de klus helemaal achter de rug was. Wang was dood, hij had zijn geld gekregen, dus nu op naar de volgende. Het was een drukke, lucratieve maand.
Hij liep door, naar zijn taxi, en dacht even aan Wang, de laatste man die hij gedood had. Vreemd eigenlijk, dacht hij: hij had geen idee hoeveel mensen hij precies tijdens zijn leven had omgebracht: vijfendertig à veertig misschien? Het begon allemaal in 1982 met de Falklandoorlog, toen hij een bunker had opgeblazen op Mount Longdon. Als paratroeper van achttien had hij een Milan draadgeleide raket afgevuurd op de uit zandzakken opgebouwde versterking op de heuvel. Toen hij na de slag ging kijken, lagen alle doden keurig op een rij, als bij een appèl; hij ging op zoek naar verbrande en verminkte lijken, en telde er vijf.
Daarna had hij een Provo gedood in een auto aan de rand van Londonderry, maar drie andere Para’s hadden die avond ook het vuur geopend, dus die vangst moesten ze met z’n vieren delen. Pas toen hij bij de sas kwam en Hereford doorlopen had, begon de score op te lopen. Eerste Golfoorlog, na het vuurgevecht bij Victor Two toen de gevangenen probeerden te ontkomen: drie omgelegd. Toen in 2001 in Afghanistan – zijn laatste operatie – bij dat fort, Qala-I-Jangi. Bij Qala was hij de tel kwijtgeraakt, met al die muitende Taliban-gevangenen beneden en onze jongens op de tinnen. Terry Eltherington was er ook bij geweest. Schieten op vissen in een ton, had Terry gezegd. Jonjo zag nog zijn grote, domme, grijnzende gezicht voor zich, terwijl hij hem van munitie voorzag. Gevangenen die rondrenden op die grote overgroeide binnenplaats, en iedereen stond er op de tinnen op los te schieten: sas, sbs, de yanks, de Afghanen. Ongelooflijk. De hele binnenplaats leeg gevaagd, schoongeveegd. Hij moet er toen zeker twaalf gescoord hebben, hij had ze voor het uitkiezen.
Hij opende het portier van zijn taxi en nam, nog steeds hoofdrekenend, plaats achter het stuur. Jezus, dan waren er verder nog al die andere klussen die hij had gedaan sinds hij uit het leger was en zich had aangemeld bij de Risk Averse Group, een van de grootste particuliere beveiligingsbedrijven. Joost mocht weten hoeveel boeven hij had omgelegd toen hij bewaker was op de route Jordanië-Baghdad. Zes? Tien? Dan vijf freelanceklussen – hij was weer gaan tellen, nauwkeurig deze keer – en bovendien kon hij aan de hand van het geld op zijn rekening het juiste aantal nagaan. Hij had geen idee wie hem had ontdekt, geen idee wie hem betaalde, geen idee wie de slachtoffers waren en geen idee waarom het slachtoffers waren. Betrouwbaar, professioneel, efficiënt, discreet: hij was godverdomme retegoed. Wang was nummer zes, en het zou perfect verlopen zijn als die klootzak van een Kindred niet was komen binnen zetten met zijn diplomatenkoffer… In een reflex voelde hij aan de korst op zijn nieuwe, stervormige litteken. Weg was de ‘L van Loser’: hij was dronken geworden, had de wond ontsmet met wodka, en de punt van een heet mes had de rest gedaan. Kindred had zijn routineklus verkloot, en nu ging hij op zoek naar Kindred, hij zou hem overdragen voor ondervraging en ervoor zorgen dat zijn laatste minuten op de planeet aarde gedenkwaardig zouden zijn.
Zijn mobiele telefoon ging.
‘Hallo?’
‘Jonjo, met Candy.’
Candy was de buurvrouw. Een lange vrouw, gescheiden, filiaal-houdster van een winkel in bouwpakketten in Newham. Aardig, vriendelijk. Ze zorgde voor De Hond als hij aan het werk was.
‘Ja, Candy, wat is er? Ik ben aan het werk, schat.’
‘Volgens mij gaat het niet zo goed met De Hond. Hij heeft je hele tapijt ondergekotst.’
Jonjo voelde dat hij diep inademde.
‘Volgens mij moeten we met hem naar de dierenarts… Jonjo?
Hallo?’
‘Ik ben er over twintig minuten,’ zei Jonjo, met droge mond. Hij startte de motor.