4
Adam werd wakker bij zonsopgang. Zeemeeuwen schreeuwden en krijsten vlak boven hem, ze vlogen laag en doken agressief, en heel even dacht hij: o ja, natuurlijk, ik droom, dit is allemaal niet gebeurd. Maar de kou in zijn benen, de algehele vochtigheid en het gevoel van smerigheid, brachten hem met kracht terug in de werkelijkheid en de zorgelijke omstandigheden waarin hij verkeerde.
Hij ging rechtop zitten en voelde zich gedeprimeerd; hij kon wel huilen toen hij ten volle besefte wat er gebeurd was. Hij keek naar de rivier en zag dat het vloed was, het bruine water stroomde krachtig. Hij had honger, hij had dorst, hij moest pissen, hij wilde zich scheren… Het urineren vormde geen enkel probleem, en terwijl hij zijn gulp opentrok stelde hij somber vast dat dit de eerste keer in zijn leven was dat hij onder de blote hemel had geslapen. Het beviel hem niets.
Hij trok zijn regenjas aan, pakte zijn diplomatenkoffer, baande zich een weg door de bedauwde struiken naar het Embankment, en zag de eerste forenzen over de lege weg scheuren voor het spitsuur begon. Hij sprong over het hek en bleef met zijn regenjas aan de spijlen haken, maakte die los en liep door. Het was koel ’s morgens zo vroeg en Adam voelde de kilte, terwijl hij stilstond en de grassprieten van zijn bevuilde regenjas klopte. Hij moest iets eten.
In een cafetaria in King’s Road bestelde hij een uitgebreid Engels ontbijt, dat hij snel naar binnen werkte. Hij keek in zijn portefeuille: papiergeld en munten ter waarde van 118 pond en 38 pence. Hij vond dat hij, als hij zich ging aangeven bij de politie, er in ieder geval toonbaar uit moest zien, en dus ging hij naar een drogist, waar hij wegwerpscheermesjes en scheercrème kocht – nu zijn honger was gestild wilde hij nog maar één ding: zich scheren – en nam de ondergrondse van Sloane Square naar Victoria Station, waar hij twee pond betaalde voor het gebruik van de nieuwe ‘exclusieve toiletten’. Hij schoor zich zorgvuldig glad en kamde zijn haar achterover zodat het weer netjes op zijn plaats zat. De voren van de kam waren zichtbaar als bij corduroy; na één nacht buiten slapen begon het dus al vet te worden. In de stationshal vroeg hij een medewerker van de spoorwegen naar het dichtstbijzijnde politiebureau, en hij werd verwezen naar Buckingham Palace Road, op een loopafstand van een paar minuten.
Hij vond het bureau gemakkelijk, bleef even staan om moed te verzamelen en liep zelfverzekerd de trap op van wat een nieuw gebouw leek te zijn – vierkante, karamelkleurige blokken steen en felblauwe relingen. Hij had met opzet niet nagedacht over wat hem te wachten zou kunnen staan, of wat de onmiddellijke gevolgen konden zijn van de aanklacht die mogelijk tegen hem zou worden ingediend. Er was erg veel belastend bewijs dat tegen hem pleitte, dat was overduidelijk. Sterker nog, dat was precies de reden waarom hij gisteren was gevlucht. Hij ging er pessimistisch van uit dat hij gearresteerd en opgesloten zou worden voordat hij een advocaat kreeg toegewezen. Hij besefte dat hij maar al te gemakkelijk voor de dader kon worden aangezien; ze zouden hem heus niet zijn lezing van de gebeurtenissen laten vertellen en hem dan laten teruggaan naar zijn hotel om te wachten op hun telefoontje. Denkend aan dat telefoontje, dacht hij ook meteen weer aan de baan, de baan als universitair hoofdmedewerker, waarvoor hij gistermiddag een sollicitatiegesprek had gevoerd. Ze hadden beloofd dat ze hem zouden bellen… Maar hij was na het sollicitatiegesprek niet gebeld op zijn mobiele telefoon. Hij controleerde zijn telefoon en zag dat hij ook geen berichten had, afgezien van reclame van zijn telefoonmaatschappij. Nadat hij de States verlaten had, had hij vrijwel niet meer ge-sms’t – geen gebabbel of geleuter meer van vrienden, collega’s of studenten – de stilte van de schuld… Niettemin was hij benieuwd naar een bericht van het Imperial College. Was hij geselecteerd, zo vroeg hij zich af, wilde ze hem hebben? Hij had medelijden met zichzelf, voelde zich onheus bejegend: wat er ook met hem ging gebeuren, het zou absoluut niet goed staan op zijn cv.
Hij stapte via de automatische deuren een kleine hal binnen en zag tegenover zich een onbemande balie. Een rode lichtkrant erboven vermeldde dat de brigadier van dienst ieder moment terug kon komen. Er zaten een man en een vrouw te wachten en zwijgend naar de grond te staren. Adam bleef staan, draaide zich om en zag zijn spiegelbeeld in het glas van de informatieborden, dat vol hing met waarschuwingen, instructies voor het indienen van klachten betreffende huiselijk geweld, vacatures bij de Metropolitan Police, juridische informatie en foto’s van diverse boeven. Zijn blik dwaalde onwillekeurig af en hij zag zijn eigen naam staan: adam kindred – gezocht op verdenking van moord. Nog verontrustender dan zijn naam was zijn eigen gezicht: een vertrouwde foto van zichzelf, geknipt uit een andere foto (in de rechter benedenhoek was nog de schaduw van een onbekende zichtbaar).
Adam wist meteen waar de foto genomen was, terwijl hij naar zijn jongere, glimlachende ik keek – bij zijn huwelijk met Alexa. Hij wist ook dat hij bij die gelegenheid een jacquet, een grijs vest en zilverkleurige das had gedragen, geheel in de Engelse traditie, ook al had de trouwerij plaatsgevonden in Phoenix, Arizona en droegen alle andere aanwezige mannen smokingjasjes en strikjes. Er was goedaardig om gegniffeld. Hij bekeek zijn jongere ik: de brede grijns, het langere haar, en de volle voorlok, die opwaaide door de felle woestijnwind en jongensachtig over zijn voorhoofd hing. Gegeneerd veegde Adam zijn kortere, grijze haar opzij. Hij zag er nu anders uit – magerder en bezorgder. Toen dacht hij: hoe waren ze in hemelsnaam zo snel aan die foto gekomen? Via zijn vader? Zijn vader was in Australië met zijn zus. Nee… Hij deed een stap naar achteren, verbijsterd: hij moest afkomstig zijn van Alexa, zijn ex-vrouw. Verbitterd liet hij de gebeurtenissen weer de revue passeren: geen wonder dat ze hem zo snel op het spoor waren, zijn naam en adres in het gastenboek van het Anne Boleyn House leidden hen rechtstreeks naar het Grafton Lodge Hotel (Seamus en Donal waren op de hoogte van het sollicitatiegesprek); vervolgens e-mails, telefoontjes naar zijn vorige werkgever, naar familieleden. Een foto ter beschikking gesteld door zijn ex-vrouw (‘Adam? Weet u het zeker?’ – hij hoorde haar stem, net niet twijfelend genoeg), gescand en in een fractie van een seconde langs elektronische weg naar Londen gestuurd. Misschien hadden ze ook al wel contact gehad met zijn vader…? Hij werd misselijk. Hij zag zijn zaak nu vanuit het gezichtspunt van de politie – ze waren op zoek naar één man, de man die zijn naam in het gastenboek van het Anne Boleyn House had gezet, de laatste man die Philip Wang levend had gezien, de man wiens vingerafdrukken op het moordwapen stonden – een uitgemaakte zaak. Zoek Adam Kindred en je hebt je moordenaar.
Adam voelde een steeds strakker wordende band om zijn borst, terwijl hij de onweerlegbare indirecte bewijzen tegen zichzelf overdacht. Hij bevond zich op de plaats delict op het tijdstip van overlijden. Zijn vingerafdrukken waren overal. Zijn kleren waren bevlekt met het bloed van het slachtoffer. Hij was overduidelijk de verdachte; iedereen, wie dan ook, zou denken dat hij Philip Wang had gedood. Maar wat was zijn motief? Waarom zou hij die eminente immunoloog hebben willen vermoorden? Waarom…? Een crime passionnel was de verklaring die zich opdrong. Later bedacht hij dat het de confrontatie met zijn jonge, onschuldige gezicht was die hem had doen handelen zoals hij had gedaan. Die foto straalde iets van zijn overduidelijke onschuld uit, en dat kon hij moedwillig laten bezoedelen. Hij dwong zichzelf op te houden met piekeren, keerde de beeltenis van die gelukkige, glimlachende, zorgeloze, jongere Adam de rug toe en liep door de schuifdeuren naar buiten en de trap af (langs drie binnenkomende geüniformeerde en geanimeerd pratende agenten), liep in westelijke richting en sloeg rechts af naar Pimlico Road in de richting van het betrekkelijk veilige Chelsea.
Terwijl Adam het politiebureau steeds verder achter zich liet – diplomatenkoffer in de hand, warm, bijna koortsig van angst – besefte hij dat hij op een kruispunt van wegen was gekomen. Nee, geen kruispunt – verkeerde beeldspraak – het was een tweesprong, en bovendien zo’n dramatische tweesprong als weinig mensen in hun leven zouden tegenkomen. Hij kon a) zichzelf aangeven en het recht zijn loop laten hebben – inbeschuldigingstelling, opgesloten, borgsom geweigerd, voorarrest, proces, vonnis – of hij kon b) zichzelf niet aangeven. Hij was van nature een gezagsgetrouw persoon – hij had het volste vertrouwen in het rechtssysteem van alle landen waar hij had gewoond – maar nu was alles plotseling veranderd. ‘Respect voor de wet’ was voor hem niet langer van het allerhoogste belang. Nee: instinctief was vrijheid nu zijn voornaamste drijfveer, zijn persoonlijke vrijheid. Als hij zichzelf op de een of andere manier moest zien te redden, dan moest hij vrij blijven, ten koste van alles. En vrij blijven was de enige strategie die hij zou en moest volgen. Het was een vreemde filosofische openbaring, maar hij was zich er terdege van bewust dat de individuele vrijheid die hij nu genoot ongelooflijk veel voor hem betekende – omdat hij zich nu realiseerde hoe subtiel en kwetsbaar die vrijheid was – en hij was niet van plan die vrijheid uit handen te geven, aan niemand, ook niet tijdelijk. En bovendien, zo hield hij zichzelf voor, terwijl hij voortsjokte en het met iedere stap die hij zette warmer kreeg, hij was verdorie toch onschuldig! Hij was onschuldig en hij wilde niet beschuldigd worden van een moord die hij niet had gepleegd.
De situatie was simpel, de keuze die hij gemaakt had – die hij moest maken – was de enige mogelijke keuze geweest. Hij voelde geen dilemma, geen twijfel; iedereen die in deze afschuwelijke omstandigheden beland was, zou precies hetzelfde hebben gedaan. En dan was er nog die andere factor, die ‘X-factor’ waarmee rekening moest worden gehouden. Wie was de man in de steeg die zijn naam wist en die een vuurwapen met geluiddemper bij zich droeg? Dat was ongetwijfeld de moordenaar geweest. De man op het balkon die Adam had betrapt toen hij de flat van Wang betrad…
Hij passeerde links een pub en kreeg zin om naar binnen te gaan en iets te drinken, maar tegelijk met zijn geloof in persoonlijke vrijheid, was hij zich bewust van het feit dat alles verschrikkelijk duur was in deze stad. Hij moest zuinig zijn op zijn resterende geld terwijl hij bedacht wat hij moest doen en wachtte tot de echte schuldige geïdentificeerd en opgepakt was.
Hij ging zitten op een bankje langs een lommerrijk pleintje en staarde dromerig voor zich uit naar een standbeeld van Mozart als kind. Wat moest Mozart in dit deel van Londen? Adam dwong zichzelf om zich te concentreren: de beste handelwijze was misschien om zich een poosje gedeisd te houden – een paar dagen, een week – om te zien hoe de zaak zich ontwikkelde. Wat was de uitdrukking ook weer? ‘Ondergronds gaan’; ja, als hij nu eens een paar dagen ondergronds ging, zodat de politie de andere aanwijzingen in de zaak kon natrekken… Hij kon de gebeurtenissen volgen in de kranten, of via radio en tv. Toen drong zich plotseling de gedachte op: als Wang nu eens wél homo was geweest? Wang en Adam ontmoetten elkaar in een restaurant en raakten aan de praat.
Er waren getuigen. Adam begaf zich naar zijn flat, Wang probeerde hem te versieren, ze kregen ruzie, raakten slaags, de zaak liep gierend uit de klauwen… Hij voelde zich opnieuw slap worden, hij keek naar de jonge Mozart en probeerde zich een aria van Mozart te herinneren, of een melodie, welke dan ook, om hem af te leiden, maar de tekst die hem te binnen schoot was van een rocksong uit zijn jeugd: ‘Going underground, going underground / Well, the brass bands play and feet start to pound ’.
De woorden waren voorspellend, besloot hij, hij
zou inderdaad ondergronds gaan, liever dan zichzelf zomaar aan te
geven op het politiebureau en beschuldigd te worden van een misdaad
die hij niet gepleegd had. Een paar dagen, hield hij zichzelf voor,
dan komen er nieuwe aanwijzingen en heeft de politie nieuwe
scenario’s en verdachten. De melodie van Mozart schoot hem
uiteindelijk te binnen, de ouverture van Così Fan Tutte, die hem
altijd opmonterde. Hij stond op en neuriede de ouverture in
zichzelf; het werd tijd om de noodzakelijke voorbereidingen te
treffen voor zijn nieuwe leven.
Later die dag, toen de duisternis begon te vallen, gooide Adam zijn drie zakken met spullen over de balustrade bij de Chelsea Bridge en sprong er zelf snel achteraan. Hij zocht de plek waar hij de vorige nacht had geslapen en bekeek die aandachtig: er stonden drie grote struiken en een paar halfhoge bomen, een plataan en een paar hulststruiken, bij de scherpe punt van de driehoek – de westelijke punt, het verst verwijderd van de Chelsea Bridge – vormden een kleine open plek, en een van de struiken had van onderen een soort holte waar hij in kon kruipen en zich kon verschuilen onder de laagste takken. Hij hurkte neer; ja, als hij daarin wegdook, was hij zo goed als onzichtbaar voor het verkeer langs het Embankment, over de Chelsea Bridge en over de rivier.
Hij maakte zijn tassen leeg en overzag wat hij had gekocht: een slaapzak, een pioniersschop, een grondzeil, een kleine primus met extra gastankjes, een zaklantaarn, een metalen geldkist, een bestekset, twee flessen water, een sauspannetje en zes blikjes witte bonen. Hij was zuinig geweest met zijn aankopen, en had alleen de goedkoopste spullen gekocht. Hij had nog tweeënzeventig pond en wat kleingeld over. Hij kon zich hier overdag schuilhouden en zich indien nodig ’s avonds naar buiten wagen om op strooptocht te gaan. Zo leidde hij nog een min of meer normaal bestaan.
Hij maakte een schuilplaats in de holle struik, brak een paar takken af om wat meer ruimte te scheppen en hing het grondzeil over de andere takken in de vorm van een omgekeerde ‘V’, zodat er een lage, geïmproviseerde tent ontstond. Hij rolde de slaapzak uit en legde die onder het grondzeil. Ja, hier kon hij droog blijven, beschermd tegen de regen, behalve tegen stortbuien. Hij keek om zich heen, hoorde een politieauto met gillende sirene langsscheuren over het Embankment, en glimlachte in zichzelf. De hele Londense politie was op zoek naar hem, tapes van bewakingscamera’s zouden worden bestudeerd, er zou getelefoneerd worden met zijn ex-vrouw en met zijn familie in Sydney, Australië, verre familie zou worden opgespoord. Iemand nog iets gezien of gehoord van Adam Kindred? Wat zouden ze lachen om zijn avonturen als die voorbij waren! Hij werd gezocht, maar was nergens te vinden. Nadat hij zijn bed had opgemaakt, stak hij de primus aan en warmde zijn bonen op. Hij at rechtstreeks uit de pan, de bonen waren heet en smeuïg, heerlijk. Leef bij de dag, Adam, hield hij zichzelf voor: hou je hoofd zo leeg mogelijk. Hij was nu echt ondergronds.