28

Brigadier Duke bleef bij de deur staan.

‘Ik wou dat je dit soort dingen niet deed, Rita. Geloof me…’

‘Ik heb geen andere keus, brigadier. Niemand wil iets zeggen.

Ik kan toch niet zomaar weglopen.’

‘Dat is dus precies wat je wél moet doen. Er gebeuren hier dingen waar je niets van begrijpt.’

‘En begrijp jíj er wel iets van?’ vroeg ze confronterend. Ze plantte haar handen in haar zij en keek hem recht aan, wat hem enigszins uit het veld leek te slaan.

‘Wat zou jij doen als je in mijn schoenen stond?’ vroeg ze vasthoudend, niet van plan haar prooi los te laten.

‘Dat is mijn probleem niet. Ik hoef niet alles te begrijpen.’

Hij duwde de deur naar de vergaderruimte open, en Rita had het gevoel dat ze een kleine overwinning had behaald. Ze ging naar binnen en Duke deed de deur achter haar dicht. Ze zuchtte en dacht: hoofdinspecteur Lockridge wilde me niet spreken in zijn kantoor. Goed. Hij laat me naar de kleinste vergaderruimte van het hele politiebureau van Chelsea komen. Waarom eigenlijk?

Het vertrek zou in een typologisch woordenboek bijna de paradigmatische status van ‘kamer’ verdienen: een tafel, twee stoelen, gedeukte luxaflex, felle tl-verlichting aan het plafond, kale muren.

Ze ging zitten en wachtte af.

Lockridge kwam binnengestormd met een ordner onder de arm waarvan ze wist dat die niets met haar klacht te maken had, maar slechts diende om aan te geven dat hij nog meer te doen had behalve formeel haar klacht te moeten aanhoren. Ze schudden elkaar de hand.

‘Goed je weer te zien,’ zei hij. Hij ging zitten zonder haar bij haar naam te noemen en stak een hand op alsof ze op het punt stond hem in de rede te vallen (waar geen sprake van was). ‘Dit is trouwens onofficieel. Ik doe dit alleen maar vanwege jouw goede staat van dienst bij ons.’

‘Ik vraag niet om een gunst, meneer,’ zei Rita dapper. ‘Ik wil gewoon een paar antwoorden.’

‘Ga je gang,’ zei Lockridge met zijn scheve lach. Zijn gezicht zag eruit alsof hij als kind een trap had gehad van een paard of een stier, zijn kaak stond naar rechts, zodat hij uit de zijkant van zijn mond praatte. Hij stond bekend als de ‘scheve kusser’. Rita probeerde niet aan die bijnaam te denken terwijl ze in detail vertelde over haar arrestatie van de onbekende bij de Chelsea Bridge, en ze lichtte de reden toe van haar verzoek om dit gesprek.

Lockridge zuchtte: ‘Het was een kwestie van openbare veiligheid, is ons verzekerd. Je bent toevallig op iets gestuit, iets waarvan zelfs ik het fijne niet weet. Er is mij opgedragen die man vrij te laten. Die dingen gebeuren. Vooral in het huidige klimaat van terrorisme, politieke onrust en dergelijke.’

‘We staan allemaal aan dezelfde kant,’ zei Rita. ‘We zijn betrokken in dezelfde strijd. Waarom kunnen we dan geen informatie met elkaar delen, zelfs niet de meest elementaire? Als die man mij zijn identiteitspapieren had laten zien, hadden we hem misschien kunnen helpen. Zelfs als hij me met zoveel woorden had verteld waar hij mee bezig was, wat hij aan het doen was, dan zouden u en ik nu niet in deze kamer zitten, meneer.’

Lockridge begon te lachen, neerbuigend, vond Rita. ‘Er zijn operaties die zo geheim zijn dat…’ zei hij, haalde zijn schouders op en besloot zijn zin niet af te maken.

‘Is dat uw antwoord, meneer?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Dat het een ultrageheime veiligheidsoperatie was. Dat de man die ik gearresteerd heb een soort geheim agent was.’

‘Zoiets ja, als het ware.’

Rita zuchtte diep, boorde haar diepste voorraad zelfvertrouwen aan, probeerde haar zenuwen de baas te blijven en haar stem niet te laten trillen. ‘Want ik zal dit moeten rapporteren aan de hoofd-commissaris van het stadsdeel,’ zei ze, naar ze hoopte op niet-agressieve toon. ‘En als hij me niet kan helpen dan moet ik maar naar P&O. Ik heb een man gearresteerd die twee handvuurwapens droeg. Hij is binnen twaalf uur vrijgelaten, en voor zover ik weet zonder proces verbaal, zonder vingerafdrukken, zonder dna-test.

P&O zal willen weten wat uw standpunt is.’

Het scheve gezicht van Lockridge vertrok nog meer. Van woede, vermoedde ze.

‘Deze bijeenkomst is volledig onofficieel,’ zei hij.

‘Maar ik vrees dat u toch zult moeten spreken met P&O, officieel. Nadat ik mijn klacht heb ingediend.’

Lockridge stond op en pakte zijn excuusordner. Het Drukke Baasje dat zijn woede in bedwang probeerde te houden.

‘Dat lijkt mij uiterst onverstandig, agent.’ Zijn stem trilde terwijl hij haar op haar rang wees.

‘Wat is er met die wapens gebeurd, meneer?’ Ze wist niet waarom ze dat vroeg. Het was voor het eerst dat ze aan de wapens dacht.

Lockridge keek haar aan, hij was zichtbaar niet op zijn gemak.

‘Waar heb je het over?’

‘Zijn die op het gerechtelijk lab terechtgekomen? Misschien kunnen zij ons helpen.’

‘We hebben geen behoefte aan hulp. Dat schijn jij maar niet te begrijpen.’

Hij had haar vraag niet beantwoord. Ze wist dat haar actie hem ongelooflijk kwaad begon te maken.

‘Zijn ze naar Amelia Street gegaan, meneer? Die twee automatische wapens van hem? Of hebben we hem zijn pistolen weer meegegeven toen we hem vrijlieten?’ Ze wist dat dit de nekslag was. ‘We hebben ze hem toch niet gewoon teruggegeven, meneer…?’

‘Waar zit je nu, agent Nashe? Sinds je ons verlaten hebt?’

‘Bij de msu, meneer.’

‘Dat lijkt me gunstig voor je. Ik weet zeker dat ze het met me eens zijn: nooit in andermans vaarwater zitten. Prima advies, daar zou ik me maar aan houden.’

Hij verliet de kamer met de dezelfde haast als waarmee hij gekomen was.

Rita stond tegenover het driehoekige stukje onland ten westen van de Chelsea Bridge en vroeg zich af wat voor antwoorden dit kleine, vergeten stukje Londen zou kunnen geven op haar vele vragen. Tweehonderd vierkante meter overgroeide rivieroever, mijmerde ze, maar toch was ze hier in een week tijd twee keer geweest.

Dat was toch heel bijzonder? En wat kon in godsnaam de relatie zijn tussen een man die bij zonsopgang een zeemeeuw doodt en opeet, en die lelijke, grote gluiperd met zijn twee pistolen die zich schuilhield in de bosjes? Of ging ze te ver? Was het gewoon een bizar toeval? Maakte ze het zichzelf alleen maar moeilijk, zoals brigadier Duke ook al gesuggereerd had? Wat was er met die wapens gebeurd? Maar ze wist het antwoord op die vraag al door de ontwijkende reactie van Lockridge: ze hadden ze gewoon aan hem teruggegeven, normale persoonlijke bezittingen, als een horloge of een portefeuille. Dat was toch onvergeeflijk? Ze had verder geen aanwijzingen om na te trekken, geen enkel ander aanknopingspunt dan haar eigen vage intuïtie…

Ze liep langzaam over de Chelsea Bridge naar de oever van Battersea en vroeg zich af wat haar te doen stond. Ze kon proberen een intern onderzoek te starten naar de wapens… En wat zou er in het arrestantendossier staan over de vrijlating van de gevangene? Ze moest lachen om haar eigen naïveteit: droom maar lekker, meid. Ze wist wanneer ze met haar hoofd tegen een muur liep, en deze muur werd met het uur hoger en dikker. Ze dacht diep na over wat ze moest doen, of ze wel iets kón doen. Misschien was het allemaal zinloos, misschien was het inderdaad iets veel groters, iets wat met het landsbelang te maken had… Ze klapte haar mobiel open en belde haar vader.

‘Ja?’

‘Hallo, pap, met mij. Wat wil je eten vanavond?’