13
De ‘Nieuwe Dependance’ van de Marine Support Unit in Wapping, zoals het complex nogal gewichtig genoemd werd, bestond uit vier grote portakabins op een stukje onland bij Phoenix Stairs aan Wapping High Street, waar onlangs een pier van glimmend staal was aangelegd. De pier bij Phoenix Stairs lag ongeveer honderd meter stroomafwaarts vanaf het msu-politiebureau bij Wapping New Stairs, bijna even ver van de beide pubs in Wapping High Street, de Captain Kidd en de Prospect of Whitby. De msu had onlangs vier nieuwe motorsloepen van het type Targa 50 aangeschaft, iets kleiner, iets sneller dan de huidige vloot van oudere Targa’s, maar met hetzelfde ruime aangepaste stuurhuis. Vandaar deze uitbreiding met een nieuw complex en een nieuwe pier, en vandaar, vermoedde Rita, haar snelle promotie bij deze divisie. Het had geen enkele zin een ruimer budget te hebben en je vloot uit te breiden, als je geen personeel had om de boten te bemannen.
Ze voelde zich nog steeds als het nieuwe meisje op school – de msu was een kleine, hechte eenheid, er was nauwelijks verloop van personeel (als je eenmaal bij de msu zat, bleef je er meestal tot aan je pensionering) – en er waren maar erg weinig vrouwelijke agenten. Tot dusver had Rita in Wapping nog maar twee andere vrouwelijke collega’s ontmoet.
Ze bleef stilstaan aan het einde van de nieuwe pier, en voordat ze terugliep door de gang naar Phoenix Stairs, wierp ze nog een blik stroomafwaarts naar de torens van Canary Wharf, zag een vliegtuig opstijgen vanaf City Airport en keek toen naar de overkant – het was hoogwater – naar de reusachtige moderne gebouwen van St. Botolph’s Hospital. Het leek wel een kleine, zelfstandige stad, dacht ze, met alles wat een mens nodig had – verwarming, eten, transport, riolering, hart-longmachines, mortuarium, rouw-kamer – je hoefde er nooit meer weg…
Wat een morbide gedachten, mijmerde Rita, weg ermee. Ze was niet in een opperbeste stemming, dat wist ze. Haar vader had die ochtend tijdens het ontbijt iets agressiefs gezegd en zij had hem afgesnauwd. Daarna beschuldigde hij haar ervan dat ze zat te mokken… Ze maakten de laatste tijd ruzie als een oud echtpaar, vond ze, en ze besefte dat ze niet gelukkig was alleen; ze had altijd vriendjes en minnaars gehad, en het leven als single beviel haar niet. Ze had absoluut niet genoten van haar feestje, en haar humeur werd er niet beter op toen ze – terwijl ze op het damestoilet haar make-up stond bij te werken – twee mannen op de gang had gehoord die het over haar hadden. Ze had Gary’s stem herkend maar kon de andere niet thuisbrengen; de muziek vanuit de bar klonk steeds luider en maakte het gesprek vrijwel onverstaanbaar.
Ze hoorde Gary zeggen: ‘… Nee, nee. We zijn uit elkaar, zeg maar.’
De ander zei: ‘Jammer, ja… (iets onverstaanbaars) schat van een meid, die Rita. Echt mijn type.’
‘O ja? En wat voor type is jouw type?’ vroeg Gary.
Rita stond nu bij de deur en drukte haar oor ertegenaan.
‘Grote borsten, tenger postuur,’ zei de man. ‘Daar gaat niks boven. Je bent niet goed bij je hoofd, Boland.’
Ze lachten en Rita hoorde hen weglopen. Ze liep het damestoilet uit, betrad de bar en zag dat Gary alleen was. Ze keek om zich heen: het was erg druk. Was het Duke geweest? Ze wist het niet zeker. Maar ze voelde zich gekrenkt en het wierp een smet op haar afscheid. Elke man die ze begroette, met wie ze praatte, die een drankje voor haar bestelde en van wie ze afscheid nam, die plechtig beloofde dat hij contact met haar zou houden en haar op de wang zoende, had Gary’s gesprekspartner kunnen zijn. Ze voelde zich niet op haar gemak met het strakke T-shirt dat ze had aangetrokken. Ze had te veel gedronken zonder dat het hielp, en was wakker geworden met een enorme kater waar ze de hele dag last van had.
Stel je niet aan, zei ze tegen zichzelf, en ze walgde van haar zelfmedelijden, het is het einde van de wereld niet, meid. Verdorie, gewoon een paar kerels die stonden te praten, wat was daar zo bijzonder aan? Bovendien hoorde je geen gesprekken af te luisteren die over jezelf gingen. Het was maar goed dat ze hun gezichten niet had gezien of eventuele gebaren die ze hadden gemaakt…
Als vanzelfsprekend controleerde ze de meertrossen van haar boot, een spiksplinternieuwe Targa 50, trok er een strak, keerde de rivier haar rug toe en liep met stevige pas de pier af en de gang door, stak de smalle klinkerweg van Wapping High Street over en betrad de portakabin van de sectie Operaties. Joey Raymouth was er al. Hij zat nog steeds ijverig aantekeningen te maken over de briefing van die ochtend. Ze begroetten elkaar, plichtmatig maar hartelijk; ze mocht Joey graag. Hij was bij haar ingedeeld als haar begeleider en mentor tijdens haar eerste maand op de rivier. Zijn vader was visser in Fowey in Cornwall, en hij had een West Country-accent.
‘Gaat het een beetje, Rita? Je ziet er niet al te florissant uit.’
Ze perste er een brede grijns uit. ‘Ja hoor, niks aan de hand.’
Hij kwam overeind en samen gingen ze voor nadere instructies naar brigadier Denton Rollins – die bij de Royal Navy had gediend, zoals hij zijn pupillen herhaaldelijk liet weten, waarmee hij suggereerde dat hij maar niet kon begrijpen hoe hij zo laag had kunnen zinken in de wereld.
Hun taken voor de dienst van vandaag waren duidelijk: het controleren van ligplaatsvergunningen bij Westminster en Battersea, het onderzoeken van een brandje op een boot bij Chiswick en de diefstal van een paar plezierjachtjes uit de jachthaven van Chelsea.
Raymouth maakte nog meer aantekeningen terwijl Rollins de details voorlas. Rita keek om toen er nog meer collega’s binnen kwamen en het praten en lachen steeds luider werd.
‘O ja,’ zei Rollins. ‘Hier is een opdracht voor jou, Nashe. Er is een bericht binnengekomen over een man die gistermorgen een zwaan heeft gedood bij de Chelsea Bridge. Dat is jouw straatje.’
‘Een zwaan?’
‘Dat is verboden. Niet zo opgewonden, graag.’
‘Ik doe het voor de spanning, brigadier.’
Zij en Joey liepen naar buiten naar hun boot en gordden hun zwemvesten om. Joey liep de checklist door en startte de motoren, terwijl Rita de trossen losgooide, afduwde en aan boord stapte, voordat de Targa vanaf de pier naar het midden van de rivier voer.
Omdat het hoogwater was zag de Theems eruit als
een echte stadsrivier – zoals de Seine of de Donau –, breed en
krachtig, mooi passend tussen de kademuren en de gebouwen aan
weerszijden en de bruggen die hem overspanden. Bij laagwater
veranderde alles: de rivier werd een stroompje van vier tot zes
meter breed, de muren kwamen bloot te liggen, evenals de met wier
omhangen pijlers van de bruggen, er verschenen strandjes en
slikken, de rivier leek plotseling op de Zambezi of de Limpopo in
tijden van grote droogte, en de stad leed er esthetisch onder. Maar
deze ochtend was de rivier op zijn hoogste peil en Rita voelde hoe
haar slechte humeur verdween en haar hart sneller ging kloppen van
plezier. Dit was de reden dat ze zich had laten overplaatsen naar
de msu, besefte ze, terwijl ze de dikke rubberen stootwillen aan
boord trok, Joey gas gaf en de twee grote Volvo-motoren luid en
diep brulden. Ze voeren stroomopwaarts, met Bermondsey aan bakboord
en de Tower Bridge recht vooruit, terwijl het heldere ochtendlicht
fel weerkaatste in de ramen van de kantoren in de City, en de wind
door haar haren blies. Ze passeerden H.M. Belfast, daarna de London
Bridge, het Tate Modern, het Globe Theatre. Wat een baan, dacht ze,
en ze zette haar benen verder uit elkaar op het dek en greep de
reling met beide handen vast, terwijl Joey meer gas gaf, het schuim
van de boeggolf bijna aanstootgevend wit kleurde en druppels
rivierwater op haar opgerichte gezicht spatten. Zo bleef ze een
paar seconden lang staan; ze ademde diep in en haar hoofd tolde.
Toen daalde ze af naar de kombuis voorin om twee mokken sterke thee
te zetten.
De brand in Chiswick bleek fascinerend. Op het dek van een Bayline-motorjacht was een barbecue onbeheerd achtergebleven. Vonken hadden brandjes veroorzaakt op boten die eromheen aangemeerd lagen. Er dreigden schadeclaims. Joey en Rita ondervroegen boze booteigenaren en maakten aantekeningen, maar van de onzorgvuldige kok geen spoor. Zijn Bayliner was half uitgebrand, en gezonken tot aan de dolboorden door het gewicht van het bluswater. Uit de verschillende getuigenverklaringen kwam naar voren dat hij de barbecue had aangestoken, een knallende ruzie had gekregen met zijn vriendin, die daarna was weggelopen. Hij ging achter haar aan en vergat zijn zondagse lunch. Joey wist vrijwel zeker dat het verboden was om een barbecue aan boord van een aangemeerde boot te hebben: open vuur was ten strengste verboden.
Hoe dan ook, ze hadden de persoonsgegevens van de betreffende man, de politie van Chiswick zou hem opsporen en hem sommeren zijn uitgebrande boot binnen zeven dagen te laten wegslepen op straffe van verdere sancties.
Verder stroomopwaarts richting Chiswick passeerden ze de Bellerophon, en ze gaf een stoot op de claxon, maar er was geen teken van leven aan dek. Sterker nog, de tien of twaalf keer dat ze langs haar huis was komen varen sinds ze in dienst was bij de msu, had ze geen glimp van haar vader opgevangen. Ze wist dat hij benedendeks zat te mokken: om de een of andere reden was hij meer geïrriteerd door haar nieuwe baan bij de waterpolitie dan toen ze nog haar route had in Chelsea en elders. Het liet haar koud – ze was gelukkig, ze genoot enorm van haar nieuwe baan – en op een goede dag zou hij wel weer bijtrekken, of anders maar niet. Dat was zijn probleem.
Terwijl ze onder de Albert Bridge door voeren, en zich min of meer lieten voortdrijven met de ebstroom, herinnerde Rita zich wat Rollins haar had gezegd over een man die een zwaan had gedood.
Ze meldde het aan Joey, en hij koerste naar de trap bij Grosvenor College aan de Chelsea-oever.
‘Ga jij maar even kijken, Rita,’ zei Joey. ‘Ik maak even aantekeningen over de Grote Brand van Chiswick.’
Ze liep langs het Embankment, terug op vertrouwd terrein, langs het Royal Hospital (waar de feesttenten voor de Flower Show bijna allemaal afgebroken waren) en bleef staan bij het hek langs een smalle driehoek onland aan de westelijke kant van de Chelsea Bridge.
Hoe vaak was ze hier niet langsgekomen, dacht ze, zonder deze plek goed in zich op te nemen? De man die de klacht had gemeld was onder de Chelsea Bridge door komen varen en had een man gezien met een zwaan, dus het betreffende strandje moest aan deze kant zijn. Het hek was afgesloten, dus Rita klom over de balustrade en ging een trap af die naar de rivier leidde. Onder aan de brug trof ze de gebruikelijke graffiti aan, alsmede een zootje condooms, naalden, bierblikjes en flessen. Ze keek over de rand van het Embankment en zag een smal strandje dat was vrijgekomen door het zich terugtrekkende water. Ze keek stroomafwaarts; als ze naar het strandje beneden ging, zou ze van daar af bijna de Bellerophon kunnen zien liggen. Waarom zou iemand een zwaan doodmaken? Een doorgedraaide junkie? Een dronkenlap die stoer wilde doen tegenover zijn kameraden? Ze draaide zich om en begaf zich tussen struiken en laaghangende takken door naar de punt van de driehoek. Het viel haar op hoe dicht het struikgewas was, een smal strookje weelderig onland midden in het rustige Chelsea. Ze kroop onder de takken van een plataan door, ging voorzichtig langs een hulststruik, wrong zich tussen twee rododendrons door, en bleef abrupt staan.
Een kleine open plek. Platgetrapt gras. Drie rubberbanden die, op elkaar gestapeld, een zitplaats vormden. Ze haalde een smerige slaapzak en een grondzeil onder een struik vandaan, en onder een andere struik ontdekte ze een oranje kistje met daarin een primus en een steelpan. Ze legde alles terug waar ze het gevonden had. Ze knielde en zag veren en schroeiplekken in het langere gras. Ze zag dat het veren van een meeuw waren, niet van een zwaan: voor sommige mensen leken alle grote witte vogels blijkbaar op elkaar. Ze ging staan; iemand had hier de afgelopen dagen een zeemeeuw gedood, geplukt en ongetwijfeld opgegeten. Ze keek om zich heen: ze was hier volstrekt onzichtbaar vanaf het Embankment en ook voor het verkeer op de Chelsea Bridge. Tussen twee struiken had je uitzicht op de rivier, maar vanaf een passerende boot zou je hier niemand kunnen zien. Ze zocht verder maar vond niets, behalve wat door de wind verwaaide troep; er kwam blijkbaar nooit iemand in dit deel van de driehoek. Wie hier ook gelogeerd had, was in ieder geval veilig geweest en onzichtbaar voor spiedende ogen.
Ze liep terug naar de weg en dacht: gelogeerd hád? Misschien logeerde hij hier nog steeds. Het leek er niet op dat hier iemand een paar nachten had liggen pitten, dit leek meer op een schuilplaats. Iemand hield zich schuil op dit driehoekje naast de Chelsea Bridge, iemand die zo wanhopig was dat hij op een dag bij het ochtendgloren een zeemeeuw ving en opat. Misschien was het de moeite waard om hier op een avond terug te komen en de hele plek grondig te doorzoeken, om te zien wie of wat ze hier aantroffen.
Ze zou het er eens over hebben met brigadier Rollins. Uiteindelijk was het hun zaak, het doden van een ‘zwaan’ bij de rivier was een kwestie voor de msu.