39

Er zijn drie politieauto’s op weg naar het George Hotel in Grasmere om Mervyn Peterson op te pikken. Joanne zit in een van die auto’s en op dit moment rijden ze over de slingerweg langs de oever van Lake Windermere, achter een vijftien jaar oude Escort met een visjessticker op de achterruit. ‘Een ernstig geval van christelijk rijgedrag,’ zegt ze tegen Ron en ze tikt met haar vingers op het stuur.

Ze leeft voor deze fase in een onderzoek. De fase waarin ze die eikel bij zijn ballen mag grijpen en hem voor de rechter mag sleuren voor de ontvoering en meervoudige verkrachting van drie jonge meisjes.

Ze weet dat hij het is. Ze voelt dat hij het is. Teresa Peterson heeft de voorgaande beschuldigingen aan zijn adres tot in detail verteld en ze vertelde ook dat hij woensdagnacht niet thuisgekomen was – toen Francesca Clarke ontvoerd werd. Joanne heeft nauwelijks nog twijfels. Ze kan niet wachten om hem in de verhoorkamer te spreken.

Ron Quigley zit naast haar en slikt Rennies alsof het Smarties zijn, terwijl zijn rechterknie nerveus op en neer stuitert.

‘Wat denk je?’ vraagt hij aan haar.

‘Ik zit eraan te denken hoe ik die klootzak in de boeien sla en met mijn knie tegen de grond druk.’

Als ze over het meer kijkt, ziet Joanne dat het is gaan miezeren. In de verte gaan de Langdale Pikes schuil achter een wolk en het meer zelf is zo grijs als graniet. Er ligt voorlopig nog veel sneeuw langs de oevers, maar dat zal wel snel wegsmelten. Alles is zwart-wit.

‘Het zou mooi zijn als we nog voor de kerst een veroordeling rond hebben,’ overpeinst Ron en Joanne beaamt dat.

Ze had Teresa Peterson gevraagd waar zij het meest over had gepiekerd. ‘Waar kan hij die meisjes mee naartoe hebben genomen? Waar kon hij hen naartoe brengen zonder dat iemand hem zou zien?’

Teresa had haar schouders opgehaald. Ze zei dat ze geen idee had. Dus toen vertelde Joanne haar over Molly Rigg. ‘Molly zei dat ze de lucht van gesteven lakens had geroken en dat de kamer crèmekleurig geschilderd was. Ze zei dat er verder niets in stond.’

En Teresa Peterson trok wit weg voor ze antwoordde. ‘Op het terrein van het hotel staan ook een paar vakantiehuisjes. Die staan een poos leeg, want we gebruiken ze alleen als het druk is.’

‘Kunt u die huisjes vanuit het hotel zien?’ vroeg Joanne, en Teresa had haar hoofd geschud.

‘Niet echt. Ze liggen opzij van het hoofdgebouw. Niemand hoeft daar in de buurt te komen als ze niet verhuurd zijn.’

Joanne had haar bevindingen aan inspecteur McAleese doorgegeven en de jongens van het sporenonderzoek waren al onderweg.

Ze rijden door Ambleside en Joanne probeert de Escort met lichtsignalen te waarschuwen dat hij aan de kant moet – hij rijdt nog geen dertig kilometer per uur – maar de vrouw achter het stuur merkt niets.

Ze drukt haar claxon in terwijl Ron met zijn armen maait en eindelijk slaat de vrouw rechtsaf richting Rydal Mount – het huis waar de dichter Wordsworth zijn gedicht over narcissen schreef. Eindelijk kan Joanne gas geven.

Tien minuten later spat het grind voor het George Hotel tegen de wielkasten van de Mondeo, die wordt gevolgd door de twee andere politiewagens. ‘Laten we hopen dat die lieve Merv thuis is,’ zegt Ron als hij uitstapt.

Ze drommen samen bij de receptie. Het is een enorme ruimte, met een eiken lambrisering en een hertenkop aan de muur en aan het andere eind een brede eikenhouten trap.

Joanne stapt op het magere meisje met het ravenzwarte haar af dat achter de balie zit. Ze tonen haar hun legitimatie en praten op fluistertoon. Het meisje vertelt hun dat meneer Peterson momenteel op de derde verdieping is met de inspecteur van de brandweer. ‘Ik kan hem bellen als u wilt,’ zegt ze uitgestreken maar Joanne zegt: ‘Nee, dank je. We gaan zelf wel naar boven.’

Inspecteur McAleese gaat voorop en Joanne loopt pal achter hem, op de voet gevolgd door Ron en een paar agenten in uniform. De verwarming staat veel te hoog en er hangt een verstikkende geur van pas gelegde vloerbedekking en meubelwas. De trap maakt een haakse hoek en een kale man met een attachékoffertje blijft even staan om hen door te laten. ‘Is er iets aan de hand?’ vraagt hij aan McAleese, die wil doorlopen, maar zich bedenkt.

‘Bent u hier te gast?’ vraagt McAleese aan de man.

En hij antwoordt van niet. Hij is de inspecteur van de brandweer.

‘Bent u hier zojuist geweest met Mervyn Peterson?’

Hij knikt. ‘Ik ga nu het zwembad controleren. Peterson maakt nog wat aantekeningen in kamer elf. Boven aan de trap rechts, eind van de gang.’

McAleese springt de trap op met twee treden tegelijk. De adrenaline spuit Joanne door het bloed als zij achter hem aan holt. Ze zijn er nu zo dichtbij. Ze hoort de anderen de trap op stormen. Eenmaal boven begint ze te hijgen. Ze overweegt haar parka uit te trekken, maar daar is nu geen tijd meer voor. McAleese beent voor haar uit.

Kamer elf. De deur zit dicht. McAleese legt zijn oor te luisteren, trekt een gezicht om aan te geven dat in de kamer niets te horen is en bonkt op de deur. ‘Politie. Meneer Peterson, doe de deur open.’

Er gebeurt niets.

Joannes hart bonkt in haar keel.

McAleese gebaart Joanne dat ze de deurkruk omlaag moet drukken. Zwijgend telt hij af met zijn vingers: een, twee, drie.

Ze stormen naar binnen, McAleese in het slaapgedeelte, en Joanne in de badkamer. Dan de linnenkast.

‘Leeg, chef,’ zegt ze.

‘Volgende kamer.’

Ron wordt naar de brandtrap gestuurd terwijl een van de agenten in uniform over de radio tegen de mannen die beneden zijn gebleven zegt dat ze de uitgangen moeten blokkeren. Gek, Joanne had niet gedacht dat Mervyn hem zou smeren. Zij had een beeld van hem als een arrogante klootzak die zich niet zou verroeren en zou proberen zich er met rotsmoesjes uit te redden. Ze had niet gedacht dat hij het type was dat op de vlucht gaat.

Ze klopt aan op de deur van kamer negen. ‘Politie!’ roept ze en wacht niet op een reactie.

Het eerste wat ze ziet is een paar kalfsleren instappers die onder het voeteneind van het bed uitsteken.

Joanne zet vier stappen en ziet zijn gezicht voor het eerst. ‘Mervyn Peterson?’

Het is Joanne meteen duidelijk hoe het hem is gelukt om die meisjes in zijn auto te lokken. Hij heeft een prachtig gezicht, maar ze laat haar blik daar niet te lang op rusten.

Hij glimlacht en komt overeind. ‘Betrapt,’ zegt hij geeuwend. ‘Ik wilde net stiekem… een dutje doen.’

‘Chef, hij zit hier!’ schreeuwt Joanne naar de deur. ‘Kamer negen.’

Ze hoort het gestamp van voeten en Mervyn lijkt overdonderd.

‘Jeetje,’ zegt hij met klem. ‘Wat is er in vredesnaam aan de hand? Is er soms iets ergs gebeurd?’ Zijn ogen glimmen en hij grijnst alsof hij een schavuit is die betrapt wordt op een stoute streek.

‘Hou maar op,’ zegt Joanne en inspecteur McAleese staat al naast haar.

Hij laat zijn blik over Mervyn glijden en even kan hij zijn blik niet strak houden.

Mervyns broek hangt rond zijn enkels en zijn halfstijve lid ligt plat tegen zijn buik. Hij hoest en kijkt naar Joannes reactie als de piemel twee keer vertrekt en daarbij speels op zijn strakke buik stuitert.

‘Mervyn Peterson, ik arresteer u op verdenking van…’

Even later beveelt Joanne Mervyn Peterson om zijn zaakje op te bergen en zich aan te kleden zodat ze hem in de boeien kan slaan. Ze doet de handboeien strakker vast dan nodig en leidt Mervyn aan zijn elleboog de kamer uit.

Als ze door de gang naar de trap lopen, met haar collega’s voor en achter zich, neigt Mervyn haar kant op.

‘Ik zag je wel kijken,’ fluistert hij in Joannes oor, en zijn stem klinkt verrukt. ‘Ik zag je wel kijken toen je me vond.’

En Joanne antwoordt uitgestreken: ‘O ja?’