3

Rechercheur Joanne Aspinall is bijna bij haar bureau als ze het telefoontje over het vermiste meisje krijgt. Dertien jaar. Een niet zo wereldwijs meisje van dertien. Joanne vraagt zich af of zulke meisjes überhaupt bestaan. En trouwens, wat maakt het uit als het een meer door de wol geverfd type zou zijn? Als ze er inderdaad aan gewend was om er in haar eentje op uit te trekken? Zou dat de zaak veranderen? Zou de zaak dan minder urgent zijn?

Vermist is vermist. Het zou geen verschil moeten uitmaken.

Maar als Joanne de foto ziet, huivert ze. Eerlijk is eerlijk, dit meisje ziet er echt heel jong uit voor haar leeftijd. Verbluffend jong, zelfs. En Joanne weet ook dat de dertienjarigen die op stap gaan in een wonderbra en op hoge laarzen meestal wel weer boven water komen. Die staan doorgaans schaapachtig en vol spijt, verdrietig en bang thuis op de stoep, en vinden het verschrikkelijk dat ze hun ouders zo hebben laten schrikken. Want ze hadden zich alleen maar willen bewijzen, meer niet.

Toen ze zelf jong was, was Joanne precies zo. Zij liep ook weg van huis en schreeuwde tegen haar moeder dat ze oud genoeg was om voor zichzelf te zorgen, omdat ze zo graag voor vol aangezien wilde worden. Maar ze was natuurlijk nog veel te jong.

Joanne denkt aan dat wonderlijke zelfvertrouwen dat meisjes op die leeftijd kennelijk overvalt, en realiseert zich dat dit zelfvertrouwen, deze onverschrokkenheid bij jongens pas veel later komt. Rond hun zestiende. Dan worden die pas brutaal en arrogant. Ze heeft in haar werk te maken met jongens die daarvóór nooit iets uithaalden en rond hun zestiende ineens vervelend worden.

Verleden week hadden ze er nog een memo over gekregen op het bureau. Het leger zocht jongens die ‘met de juiste begeleiding iets van hun leven willen maken’.

Er stond: ‘Ze hebben het Britse leger mogelijk veel te bieden’, en Joanne dacht: dat zal best. Jonge jongens hebben een dramatisch gebrek aan het instinct tot zelfbehoud. Ze gaan zonder enig probleem de strijd in, en zien zichzelf graag als onfeilbaar en onoverwinnelijk. Geen wonder dat dat vervloekte leger hen zo graag wilde hebben.

Na een snelle briefing over het vermiste meisje begeeft Joanne zich naar het adres. Ze kent het huis. Jaren geleden was het een pastorie, voor de kerk het verkocht. Te groot en te duur voor de clerus om warm te stoken.

De familie is niet bij de politie bekend. Dat zijn sowieso maar weinig mensen in Troutbeck. Het is niet zo’n soort oord.

Joanne heeft weinig te maken met ernstige misdrijven binnen de grenzen van het National Park. Het is een van de veiligste streken om te wonen in heel Groot-Brittannië. Je ziet er elke dag dezelfde mensen, dus het valt moeilijk te verbloemen als je iets doet wat niet door de beugel kan, als je iemand besodemietert of iets illegaals doet.

Mensen komen hier wonen omdat ze een beter leven willen voor hun kinderen. Dus over het algemeen houden ze zich ge­deisd. Ze doen hun best om geen last met de buren te krijgen. Ze vinden het een voorrecht om hier te mogen wonen en doen hun stinkende best om ervoor te zorgen dat ze hier kunnen blijven.

Maar dat laatste is niet altijd even gemakkelijk.

De huizenprijzen rijzen de pan uit en er is geen industrie. Dus degenen die hier komen wonen moeten op de een of andere manier in hun onderhoud kunnen voorzien, anders redden ze het niet. De mensen die denken dat ze een schattige theesalon kunnen openen, of een bloemenzaakje, of een atelier, raken ontgoocheld als ze hun hypotheek niet meer kunnen betalen.

Het is Joanne opgevallen hoe nieuwkomers trots verkondigen dat ze ‘van hier’ zijn als ze hier pas een paar jaar wonen. Alsof het een ereteken is. Daar begrijpt Joanne helemaal niets van. Zij komt van hier. Ze woont hier al haar hele leven. Maar of dat nu iets is om je op voor te laten staan?

Haar moeder en tante Jackie kwamen als tieners uit Lancashire naar het Lake District om er als kamermeisjes aan de slag te gaan, en Jackie spot met het idee dat ze is opgenomen in de gemeenschap.

‘Hoor ik erbij?’ zegt ze dan honend. ‘Waarom zou ik erbij willen horen? Die lui hier hebben totaal geen gevoel voor humor.’

Joanne gaat langzamer rijden als ze de oprit van de Riverty’s nadert.

Hun dochter is niet het type meisje dat wegloopt. Dat weet Joanne inmiddels. Nee, Lucinda Riverty is helemaal geen weglooptype.

Joanne trekt haar behabandje recht, stapt uit de auto en bedenkt dat de kleding tenminste gratis was toen ze nog in uniform liep. Tegenwoordig kost het uitzoeken van geschikte werkkleding bijna evenveel tijd als al het papierwerk. En omdat ze gebukt gaat onder een dubbele H-cup valt het niet mee om bloesjes te vinden waarin ze er niet uitziet als een rolmops.

Ze ritst haar parka dicht en loopt het pad op. Zo kan ze in elk geval aanbellen zonder bang te hoeven zijn dat degene die opendoet, denkt dat ze een stripper-telegrambezorgster is.

Niet dat die kans op dit moment groot is.

‘Mevrouw Riverty?’

De vrouw schudt haar hoofd. ‘Ik ben haar zus, Alexa. Kom erin, ze zitten allemaal binnen.’

Joanne toont haar legitimatie, maar de vrouw slaat er geen acht op. Ze vraagt niet wie Joanne is, want dat doet niemand op zulke momenten. Ze halen je zo snel mogelijk hun huis in, want er is geen tijd te verliezen.

Ze voelen zich al ellendig genoeg vanwege de minuten die ze tot nu toe hebben verspild vanaf het moment dat ze wisten dat er iets niet in orde was, dat er iets mis was, dat het universum hen influisterde dat er onraad was.

De vrouw gebaart Joanne: de gang door en dan naar rechts. Joanne stapt de vestibule in en veegt haar voeten. Ze kijkt om zich heen. Rustige tinten Farrow & Ball-verf, vloerbedekking van zeegras op de trap, hier en daar een smaakvolle zwart-witfoto van de kinderen. Joanne ziet een meisje van een jaar of vijf in balletkleren en met wat tulpen en een ingesnoerd tasje in de hand, en vermoedt dat dat Lucinda is.

Er zijn vrij veel mensen in de kamer, wat normaal is op zo’n moment. Iedereen komt meteen langs. Alle familieleden, alle vrienden. Mensen willen samen zijn, samen wachten.

Joanne is eraan gewend. Ze is gewend aan de gezichten – vol verwachting maar verward. Wie is deze vrouw in de zwarte parka? Wat komt ze doen?

‘Ik ben rechercheur Aspinall,’ zegt Joanne.

Je moet je functietitel er altijd bij zeggen. Als je het publiek confronteert met een agente in burger hebben ze geen idee wat ze met haar aan moeten.

Is ze hier om de familie te troosten? Om thee te zetten? Is ze soms een sociaal werkster? Hoort ze überhaupt wel echt bij de politie?

Ze hebben geen idee. Dus kun je ze maar beter meteen vertellen wie je bent en wat je komt doen.

Alle ogen glijden van Joanne naar een blonde vrouw die in het midden van een doorgezakte taupekleurige bank zit en er gebroken uitziet.

Dit is de speelkamer. Hier staan de oude meubels, de spullen die er niet meer toe doen. Niemand wordt boos als je hier een vlek maakt met je drinken of je viltstiften.

In de hoek staat een vier jaar oude televisie met daaronder een stapel gamedozen: PlayStation, Wii, Xbox. Joanne weet hoe die dingen heten, al kan ze ze niet uit elkaar houden, en ook al heeft ze zelf geen kinderen.

De blondine wil opstaan maar Joanne zegt: ‘Blijft u maar zitten, hoor. U bent mevrouw Riverty?’ En de vrouw knikt bijna onmerkbaar en morst daarbij wat van de thee die ze in haar handen houdt. Ze geeft de mok aan de man die naast haar zit.

Joanne kijkt hem aan: ‘Meneer Riverty?’ Hij antwoordt: ‘Guy’, en probeert te glimlachen, maar zijn gezicht werkt vandaag niet mee.

Hij staat op. Zijn ogen staan angstig, zijn gezicht is vol verdriet. ‘Bent u gekomen om ons te helpen?’ vraagt hij en Joanne antwoordt: ‘Ja.’

Ja, daarom is ze gekomen. Joanne is gekomen om te helpen.

Dit is het tweede vermiste meisje. Daarom is Joanne er meteen op afgestuurd. Als Lucinda het eerste meisje zou zijn geweest, hadden ze er in dit stadium een paar gewone agenten op gezet. Maar Joannes afdeling werkt in deze zaak samen met de politie van Lancashire, en na een reeks uit de hand gelopen ontvoeringszaken in het zuiden van het land staat iedereen op scherp.

Twee weken geleden raakte een jong meisje uit Silverdale vermist, vlak over de grens tussen Cumbria en Lancashire.

Molly Rigg. Ook zo eentje die er jonger uitzag dan ze was. Ook zo eentje die niet vermist hoorde te raken, had haar baas gezegd.

Molly Rigg was rond theetijd gevonden toen ze, twintig kilometer bij haar huis vandaan, bij een reisbureau in Bowness-on-Windermere naar binnen liep.

De novemberregen kwam met bakken uit de hemel en het reisbureau zat vol met mensen die aan de somberheid wilden ontsnappen – misschien naar een vakantieparadijs in de Dominicaanse Republiek. Joanne had dat zien staan op een bordje in de etalage: 355 pond per persoon (sterkedrank niet inbegrepen).

Molly had niets aan haar bovenlijf en ze wist niet waar ze was. Geen idee in welke stad. Ze had het reisbureau uitgekozen omdat ze dacht dat het personeel er ‘aardig’ zou zijn.

Dat waren ze ook.

De bedrijfsleider werkte iedereen zo rustig mogelijk de deur uit, terwijl de twee opgedirkte popjes achter de balie Molly wat van hun eigen kledingstukken aantrokken. Tegen de tijd dat Joanne ter plaatse was, hielden ze Molly zo stevig vast, zo beschermend, dat Joanne haar nauwelijks los kreeg.

Een van de twee, Danielle Knox, vertelde dat ze opkeek van de vluchtschema’s en dat ze Molly had zien staan, stilletjes, met regenwater dat langs haar naakte schouders en borstkas sijpelde, haar armen over elkaar gevouwen, huiverend.

Ze zei dat haar mond openviel toen Molly zachtjes en beleefd vroeg: ‘Wilt u alstublieft mijn ouders bellen? Ik wil graag naar mijn moeder.’

Molly vertelde later dat ze meegenomen was naar een kamer waar ze meer dan eens verkracht was door een man die net zo praatte als de mensen in The Darling Buds of May. Molly’s moeder was fan van die serie en keek op zondag altijd naar de herhalingen op ITV3 als Molly haar huiswerk deed voor de open haard.

Joanne vraagt zich af wat Kate en Guy Riverty precies van deze zaak af weten. Of ze überhaupt aandacht hebben geschonken aan die arme Molly voor ze zichzelf in deze gruwelijke soortgelijke situatie bevonden met hun vermiste dochter, Lucinda.

Kate Riverty vraagt Joanne of ze denkt dat dezelfde man verantwoordelijk is voor beide vermissingen, en Joanne antwoordt: ‘Laten we niet te hard van stapel lopen. We hebben op dit moment geen enkele aanleiding om te denken dat het om dezelfde persoon gaat.’

Daar meent ze uiteraard niets van. Maar Joanne weet dat geen enkele moeder klaar is voor de harde waarheid, hoe groot mevrouw Riverty zich ook houdt.

Joanne zorgt er ook voor dat ze niet speculeert wanneer Lucinda precies is ontvoerd of niet.

Een kind dat niet thuiskomt? De ouders gaan meteen uit van ontvoering. Die denken niet aan statistieken. Of aan weglopers. Als je hen voorhoudt dat hun kind misschien helemaal niet is ontvoerd, raken ze over hun toeren.

Joanne kijkt naar de onthutste gezichten in de kamer. Ze wil niet dat ze over hun toeren raken.