23

Het is even na zeven uur en Joe en ik zitten aan de keukentafel. De kinderen zijn boven. Sally hangt aan de telefoon met haar klasgenootje Kitty. Ze zit blijkbaar in zo’n fase waarin ze moet praten en praten – maar niet met ons. De politie heeft vanmiddag nog een keer met haar gesproken over de man met wie Lucinda had afgesproken, maar ze blijft er vaag over en doet net of ik haar onder druk zet. Volgens haar heeft ze mij alles al verteld.

De twee jongens spelen Minecraft. Alle jongens in het hele land zijn aan dat spel verslaafd, maar ik snap niet wat ze er zo leuk aan vinden. Ik word overvallen door schuldgevoel. Af en toe zeur ik tegen Joe dat we vaker samen iets leuks moeten doen. ‘Laten we eens met z’n allen een spelletje spelen, of uit eten gaan. We hebben nooit eens quality time met de kinderen.’

En dan zegt Joe: ‘We hebben er na een halfuurtje Monopoly alweer genoeg van, we hebben geen tachtig pond om uit eten te gaan en hoe vaak moet ik nog tegen je zeggen dat de kinderen helemaal niet van quality time houden?’

Hij heeft gelijk. Ze houden er ook niet van. Maar dan kijk ik weer naar Supernanny en voel ik me slecht als zij beweert dat ouders maar zo’n veertig minuten per dag aan hun kinderen besteden en dat dat de reden is waarom die zich zo misdragen. ‘Die kinderen weten zich niet te gedragen omdat hun ouders niet goed snik zijn,’ zegt Joe. ‘Wij doen ons best, Lise. Hou er alsjeblieft over op.’

Joe is doodmoe. Hij is naar Lancaster gereden (twee keer), wat normaal niet echt een big deal is, maar vanmiddag trok er een ijzelfront voorbij – een meteorologisch fenomeen dat ik nog nooit had meegemaakt – en was het een nachtmerrie op de weg. Het is spiegelglad buiten.

Toen ik wegging van het werk dacht ik nog dat de sneeuw ons even een adempauze gaf, omdat alles er zo natgeregend, bedauwd en schoon uitzag. Maar toen ik meende in een plas te stappen, voelde ik dat de regen meteen bevroren was en dat ik in feite op kleurloos ijs stapte.

Op weg naar huis heb ik drie auto’s in de sloot zien liggen en was ik getuige van twee aanrijdingen. En toen ik een oudere man op handen en voeten naar zijn voordeur zag kruipen in plaats van het risico te nemen dat hij zou vallen, kon ik wel janken.

Joe kwam thuis en ging meteen weer weg. Een groepje vrienden uit de pub wilde langs de rivier op zoek naar Lucinda – zonder dat Kate en Guy het wisten – en hij is pas net terug.

Hij is op, en hij ziet er niet uit. Onder zijn ogen zitten diepe rimpels, zijn linkerooglid hangt een beetje en zijn stoppelbaard van drie dagen is inmiddels grijs. Het lijkt allemaal zo plotseling te zijn gebeurd. Bijna in één klap. Alsof op zijn veertigste verjaardag al zijn zwarte pigment ineens op was. Ik sla mijn armen om hem heen en kus hem zachtjes in zijn nek. Als ik weer rechtop ga zitten, zie ik dwars door zijn haar heen een diepe snee in zijn achterhoofd.

‘Hoe kom je daaraan?’ vraag ik hem.

‘M’n kop gestoten toen ik uit de auto stapte. Mijn benen gleden onder me weg.’

Uiteraard hebben ze niets gevonden. Joe droeg zijn golfschoenen met spikes, zodat hij tenminste nog iets van grip op het ijs had, maar de zoektocht heeft niet lang geduurd. Een man verloor zijn evenwicht en gleed meters ver weg, dus toen hebben ze het maar opgegeven en zijn ze weer naar huis gegaan. En van wat ik zo hoor, is de politie ook nog geen steek opgeschoten.

Ik vertel Joe van de diefstal van Bluey en vraag of hij denkt dat ik de politie moet bellen om aangifte te doen. Maar hij wrijft in zijn ogen en zegt: ‘Die hebben denk ik iets te veel op hun bordje om zich nu om gestolen honden te bekommeren. En trouwens, Bluey heeft nu een baasje. Dat wilde je toch zo graag? Die vent had waarschijnlijk geen zin om een donatie te doen – misschien had hij geen geld.’

‘Maar dat is juist het punt,’ zeg ik. ‘Hij droeg dure kleren en hij zei dat hij advocaat was. Hij kon het zich best veroorloven.’

‘Wat reed hij voor auto?’

‘Die heb ik niet gezien.’

‘Mensen zijn nu eenmaal gestoord, liefje. Wie weet wat ze allemaal uitspoken? Ik zou het er maar bij laten.’

Hij heeft geen zin meer om te luisteren en ik neem het hem niet kwalijk. Hij ziet eruit of hij elk moment kan omvallen en is zo grauw dat het lijkt alsof ze hem ergens opgegraven hebben.

Ik ruim af. Joe’s bord ligt vol met groene steeltjes van de pepertjes die hij afgebeten heeft. Ik kijk onder zijn stoel of er daar soms nog een paar liggen, want Ruthie, de staffordshirekruising, heeft de gewoonte om de steeltjes op te eten, en vervolgens grommend op de grond te liggen omdat haar bek in brand staat.

‘De school blijft morgen misschien dicht,’ zegt Joe en hij schenkt zich een biertje in. ‘Overal ligt ijzel. Je kunt nergens komen… misschien moeten we jouw auto binnenkort maar eens inruilen voor een Land Rover. Dat lijkt me veiliger…’

‘Leuk idee, maar waar gaan we dat van betalen? Ik ga hem niet ruilen voor een oud barrel omdat we ons niets beters kunnen veroorloven.’ Dan zeg ik halfhartig: ‘Hoewel we misschien een lening kunnen nemen.’

Joe reageert niet. Onze financiën zijn momenteel een drama. Onze auto’s zijn ons enige bezit. Wij zouden hier nooit een eigen huis kunnen kopen. En als we dit huis niet hadden gekregen via de woningbouwvereniging die betaalbare woningen voor mensen verzorgt die in deze streek zijn geboren, zouden we in dit dorp niet eens een huurhuis kunnen betalen. Niet met huurprijzen van rond de tweeduizend pond per maand. Mijn creditcardrekening is helemaal geplunderd door de kerstcadeautjes voor de kids, en nou ja, ga zo maar door.

Joe kijkt op. ‘Die auto moet maar even wachten,’ zegt hij beslist en als ik weer aan tafel ga zitten weet ik dat we allebei dezelfde gedachte hebben. Een nieuwe auto is niet belangrijk als je het afzet tegen het feit dat onze kinderen alle drie veilig boven zijn. Joe schenkt me een droevige glimlach. ‘Misschien moeten we aanbieden om Fergus naar school te brengen als die morgen toch open is. Dan hoeven Kate en Guy het niet te doen.’

‘Goed idee. Ik was van plan haar zo even te bellen om te vragen hoe het gaat. Dan vraag ik het gelijk.’

James komt binnen en pakt een zakje chips dat ik vanochtend heb gekocht. Het zal me verbazen als er morgen nog iets over is. Soms lijkt het alsof ik een horde bidsprinkhanen in huis heb in plaats van kinderen.

James ziet dat zijn vader niet zichzelf is en begint op en neer over Joe’s arm te wrijven op een lieve, sussende manier die we niet van hem gewend zijn. Ik kijk verwonderd toe, want James is niet zo van het lichamelijk contact. ‘Pap,’ zegt hij, ‘je weet het misschien niet maar ik heb wat medische training gehad en… volgens mij heb je een… beroerte.’ Hij lacht en in zijn schik met zijn eigen grapje blijft hij over Joe’s arm wrijven. Dan verdwijnt hij weer naar boven, zich kennelijk niet bewust van de spanning van de laatste twee dagen.

Ik laat het bad vollopen voor Joe. De badkamer lijkt wel een vrieskist, want we hebben geen dubbele beglazing in ons stokoude huisje, en de isolatie boven deze ruimte laat flink wat te wensen over. Je moet zo snel mogelijk in en uit bad stappen.

Ik heb Joe nog een biertje ingeschonken en zet dat naast de eindeloze rijen shampooflessen en badschuim die Sally altijd koopt als ze met haar vriendinnen gaat shoppen. Ik leg Joe’s pyjama en badjas op de radiator in de slaapkamer, zoals ik vroeger altijd voor de twee oudsten deed, en zoals ik nu nog steeds doe voor Sam, en ik roep dat hij moet komen.

Als Joe tevreden in bad gezakt is, ga ik naar beneden en bel Kate. Guy neemt op nog voor de telefoon twee keer overgegaan is.

‘Guy, met Lisa. Nog nieuws?’

‘Wat?’

‘Nog nieuws?’

Ik hoor geluid op de achtergrond, een deur die dichtslaat, verstomd geschreeuw. Het zou Kate kunnen zijn, maar ik weet het niet zeker.

‘Guy,’ zeg ik voorzichtig, ‘is alles wel in orde?’

‘Wat denk je zelf?’ zegt hij fel en ik schrik ervan.

‘Sorry…’ stamel ik. ‘Ik belde om te vragen of je morgen hulp nodig hebt met Fergus, vanwege het slechte weer. Wij kunnen hem wel naar school brengen als dat voor jullie gemakkelijker is.’

Guy lijkt een trage, smalende zucht te slaken. ‘Het komt nu echt niet uit, Lisa.’

‘O, oké, het spijt me dat ik je heb lastiggevallen, ik wilde alleen maar –’

‘Hang nou maar op, ja? Hang op, die lijn moet verdomme vrij zijn.’

‘Ik… ik…’

Maar hij is al weg.

Ik sta in mijn keuken te staren naar de hoorn in mijn hand en op dat moment bonst er iemand op de voordeur.

Ik storm erheen om open te doen, want ik denk: Kate! Of Lucinda! Maar als ik de deur opendoe, slaat er een golf bittere lucht in mijn gezicht en zie ik dat zij het allebei niet zijn. Op de stoep staat een trillende Alexa.

‘Alexa,’ roep ik uit, ‘hoe ben jij hier in vredesnaam gekomen? Het is niet veilig op de weg.’

‘Waar is Joe,’ wil ze weten en ze duwt me opzij en beent naar binnen.

‘In bad – hoezo? Wat is er, Alexa, wat is er gebeurd?’

‘Haal hem eruit,’ zegt ze.