‘En, Charles,’ de makelaar monstert hem, knippert met haar ogen, ‘wil je nog meer woningen zien zoals deze? Direct aan het meer? Of sta je ook open voor andere opties?’

‘Iets direct aan het meer heeft mijn voorkeur. Ik zou trouwens heel graag een botenhuis willen – maar als het juiste pand zich aandient, zou het daar niet op stuklopen…’

‘Ik begrijp het,’ zegt ze knikkend. ‘Maar ik weet zeker dat je dit prachtig vindt – het is iets heel bijzonders.’

Hij blijft achteraf staan terwijl zij de voordeur opent en het alarm afzet. Er is dus niemand thuis, merkt hij op. Eenmaal in de gang draait ze zich stralend om en wacht op zijn o’s en ah’s. Ze verwacht dat hij dolenthousiast doet over de eikenhouten lambrisering en de originele elementen. Alsof zij zelf betrokken was bij de bouw van dit huis.

‘Indrukwekkend,’ zegt hij om haar koest te houden, maar dat vindt hij niet echt. De eigenaar van dit pand, wie het ook is, heeft geen smaak. Op de trap ligt goedkope vloerbedekking en het glas in lood aan de binnenkant van het voorportaal is kitscherig.

‘Ik zal je de keuken laten zien,’ zegt ze. ‘Die is fantastisch.’

Haar hoge hakken schieten over de parketvloer. Hij kijkt naar hoe ze loopt en ziet dat de zoom van haar rok afhangt. Er is een draadje zwart katoen losgeraakt dat nu langs haar kuit bungelt.

‘Het is een schitterende ruimte met volop licht,’ zegt ze. ‘Perfect voor een gezin, vind je ook niet?’

Hij neemt niet eens de moeite hierop te reageren. Het voelt alsof hij in zo’n vreselijk verhuisprogramma is beland waarin vrouwen verklaren dat de keuken ‘het hart van het huis’ is. Het soort vrouwen dat op zoek is naar een ‘praktische ruimte waar we als gezin bij elkaar kunnen zijn’, terwijl hun puberkinderen erbij kijken alsof ze zich niets ergers kunnen voorstellen.

De makelaar loopt naar de muur van ramen achter in de eetkamer en vraagt: ‘Waar woon je momenteel?’

‘Grasmere,’ antwoordt hij.

‘O ja? Ik kende je naam niet, dus ik nam aan dat je niet hier uit de buurt kwam.’

Dit is een onhandige poging van haar om erachter te komen of hij zich zo’n huis wel kan veroorloven. Ze kijkt hem glimlachend aan en wacht tot hij meer details over zichzelf prijsgeeft. Dat doet hij niet.

Hij neemt haar in zich op: al dat losse vel dat in haar professionele pakje, of wat daarvoor moet doorgaan, is geperst. Als je deze vrouw aankijkt, kun je haar hele leven uit haar gezicht aflezen. Hij ziet voor zich hoe ze ’s ochtends het huis uit rent, een cakeje in haar mond propt en net doet of ze niet hetzelfde ondergoed draagt als gisteren terwijl ze in haar auto stapt, die bezaaid ligt met chips en andere rotzooi.

Ze lopen terug naar de keuken en zij laat haar hand over het roze granieten aanrecht glijden.

‘Wat voor werk doe je?’ vraagt ze achteloos. Voor hij antwoordt ziet hij dat de trouwring aan haar linkerhand in haar vlees knelt.

‘Commercieel vastgoed, hotels,’ zegt hij.

‘O,’ antwoordt ze opgewekt. ‘Welke?’

‘Dat zeg ik in dit stadium liever niet, want ik overweeg om er eentje in de verkoop te doen, en ik wil niet dat dat op straat komt te liggen. Gasten vinden het vaak niet prettig om te logeren in een hotel dat te koop staat.’

‘Ik kan je verzekeren dat ik de zaken van mijn cliënten nooit met derden bespreek…’

Hij glimlacht. ‘Maar ik ben nog niet echt een cliënt,’ zegt hij mild.

‘Een mogelijke cliënt, dan.’

Plotseling kijkt ze hem door haar wimpers aan op een flirterige, meisjesachtige manier. ‘Is er soms een ander hotel waar je in wilt investeren?’

‘Ik wil juist weg uit het hotelwezen. Veel te veel werk. Ik kan geen fatsoenlijke bedrijfsleiders vinden, en dan zit je nog met het probleem van het Britse publiek… Nee, ik overweeg om een internetbedrijf op te zetten. Spullen importeren die al goed lopen in de VS.’

Ze knikt serieus en niet voor het eerst vandaag verwondert het hem hoe gemakkelijk mensen bereid zijn te slikken wat je hen op de mouw spelt. Ze willen je echt geloven, zelfs als hun innerlijke stem het uitgilt van twijfel. Hij heeft er inmiddels lol in en is iets minder op zijn hoede.

‘Heb je vastgoed dat je wilt verkopen?’ vraagt ze.

Hij draait zijn hoofd met een ruk om. ‘W… wat?’ stamelt hij.

‘Een huis? Huur je nu of heb je iets in de verkoop voor je kunt verhuizen?’

Waarom had hij hier geen antwoord op voorbereid? Waarom had hij niet wat adressen uitgezocht voor hij hiernaartoe kwam.

Hij schudt zijn hoofd en kijkt weg. Zijn handpalmen beginnen te jeuken.

‘Mag ik dat eens zien?’ Hij gebaart naar de map met informatie over het huis die ze heeft meegenomen.

‘O,’ zegt ze, ‘heb je dit nog niet gekregen? Sorry, ik dacht dat je het allemaal al had gezien.’

Ze loopt op hem af en legt de map open op het aanrecht. Als ze naar hem over buigt, ruikt hij een vleug van haar geur, en zijn maag draait zich om.

Het is warm in de keuken en als ze zich voorover buigt, vult de lucht zich met de stank van uiachtig zweet, zelfbruiner en verschaalde sigarettenadem.

Hoe haalt ze het verdomme in haar hoofd om zo dichtbij te komen?

Hij verplaatst zijn evenwicht. Zijn handpalmen jeuken nu als een dolle. Het is een kruipend gevoel, diep onder zijn huid. Hij probeert bij haar weg te stappen, maar ze merkt niets. Ze laat haar dikke wijsvinger, met een spikkel nagellak op de nagelriem, over de tekst glijden. Ze is ineens op topsnelheid aan het ratelen over volle eigendom en waterleidingen en particuliere afvoer. Zijn hoofd loopt om en hij krijgt bijna geen lucht, omdat deze weerzinwekkende vrouw alle zuurstof opzuigt.

Hij slikt. ‘Ga alsjeblieft weg.’

‘Pardon?’

‘Ga iets verder weg staan.’

Beledigd doet ze wat hij van haar vraagt.

‘Is er iets mis? Ik kan je verzekeren dat het huis een prima prijs heeft, want als je kijkt naar andere panden aan het meer zul je zien dat er weinig verschil is tussen –’

Hij steekt zijn hand op om haar het zwijgen op te leggen. Hij doet zijn ogen dicht en haalt langzaam en diep adem. ‘Dank je,’ zegt hij, ‘maar ik heb het hier wel gezien’, en hij loopt naar de deur. Voor hij die bereikt, begint zij weer te praten en daarom blijft hij staan om wat ze zegt.

‘Jij kunt je dit huis niet veroorloven.’

Hij draait zich om en probeert te begrijpen wat ze zegt.

Ze gaat verder: ‘Ik heb mijn tijd aan jou verspild. Jezus! Alsof ik het niet al druk genoeg heb.’ Ze klemt haar kaken op elkaar en monstert hem minachtend.

En daardoor heeft hij helaas geen andere keuze.

Hij loopt op haar af en terwijl hij zijn arm naar achteren trekt, maakt hij een vuist. Hij vindt het helemaal niet prettig dit te moeten doen. Hij heeft geen natuurlijke aanleg voor geweld, maar als hij haar recht in haar gezicht stompt is dat met zo veel kracht dat zij een meter verderop op de grond valt. Ze blijft liggen voor de Amerikaanse ijskast.

Ze is te verbluft om geluid te maken en al zou ze het willen, dan zou ze dat misschien niet eens kunnen, want haar neus is over haar hele gezicht ontploft. Haar groteske mond zit zo vol met bloed dat het niet ondenkbaar is dat ze in haar eigen vocht verdrinkt.

Ze brengt haar handen ontsteld naar haar gezicht en kokhalst vanwege de bloederigheid in haar keel.

Hij schudt zijn hoofd. ‘Jij bent niet geschikt voor dit werk,’ zegt hij gelaten en loopt weg, zijn bebloede hand diep in zijn jaszak gestoken.