13

Joanne blijft op veilige afstand achter Guy Riverty rijden. Als hij om de een of andere reden vaart mindert terwijl zij te dicht op hem zit, zou hij haar in zijn spiegel kunnen zien. Hij heeft een gepersonaliseerd kenteken – GR 658 – en zijn enorme Audi, intens wit, valt nogal op. Als je iets schimmigs van plan was, is dit wel de laatste auto waar je in gezien wilt worden.

Ze rijden door het dorpje Bowness. Tijdens de zomermaanden is dit de drukste plek in het hele gebied, maar nu, in deze doodse weken in december, is er geen mens te bekennen. De winkels zijn dicht. Joanne herinnert zich dat ze verleden jaar in de weken voor kerst hebben geprobeerd om tot zeven uur ’avonds open te blijven. ‘U bent tot laat welkom!’ was het devies, maar dit keer had niemand die moeite genomen. Er is geen geld. Iedereen is platzak.

Ze ziet dat Guy Riverty zijn auto parkeert vlak bij Bargain Booze, de slijterij. Dus zet Joanne haar auto een meter of tien verderop stil. Hij stapt uit, loopt de zaak in en een minuut later komt hij weer naar buiten en steekt een sigaartje op. Hij stapt weer in, rijdt weg zonder in zijn spiegels te kijken zodat hij bijna tegen een oude Peugeot 206 botst, en scheurt dan de heuvel af.

Er ligt flink was strooizand op de weg, maar toch, hij rijdt te hard. Zelfs naar Joannes normen. Het is een smalle weg, aan de linkerkant staan auto’s geparkeerd en in deze omstandigheden is een klein foutje fataal.

Maar Joanne vergeeft het hem. Als je dochter ontvoerd is, verdien je wel wat coulance.

Hij nadert de minirotonde en zou hier dan toch echt rechtsaf moeten slaan. Als hij naar huis gaat, tenminste.

Dat doet hij niet. Hij rijdt rechtdoor in de richting van het meer, en dan lijkt het alsof hij weet dat hij gevolgd wordt, want hij slaat snel linksaf Brantfell Road in.

‘Fuck,’ fluistert Joanne.

Brantfell Road is heel steil. Een helling van minstens dertig graden, dus hier is zeker niet gestrooid. Het is geen doorgaande weg, hij leidt alleen naar woningen, dus heeft hij geen prioriteit. Guy Riverty is binnen een paar seconden uit het zicht verdwenen en Joanne komt in haar Mondeo het eerste stuk van de weg niet eens omhoog.

Ze zet haar voet op het gaspedaal en haar banden draaien zinloos rond. Er staat een oude vent naar haar te kijken. Aan zijn voeten zit een bejaarde patterdaleterriër te huiveren. De oude man schudt zijn hoofd naar haar. Dan maakt hij een cirkelgebaar met zijn vinger om aan te geven dat het haar niet gaat lukken Brantfell op te rijden.

‘Ja, oké, oké,’ mimet ze geïrriteerd naar hem.

Wat is dat toch met oude kerels?

Ze blijven soms staan kijken als ze inparkeert in de straat waar ze woont, en schudden dan hun hoofd als zij de plek waar ze haar auto wil neerzetten te krap achten. Een vrouw zou zoiets nooit doen. Een vrouw zou nooit blijven staan om je erop te wijzen dat je bijna ergens tegenaan rijdt, of om het op zich te nemen jou je parkeerplaats in te loodsen alsof je een vliegtuigpiloot bent. Vrouwen lopen door als ze probeert haar auto in een krappe plek te steken, schenken haar hooguit zo’n blik van: ‘Liever jij dan ik’, maar ze blijven nooit staan kijken.

Joanne dwingt zichzelf naar de oude baas te glimlachen terwijl ze eigenlijk het liefst met haar vuist op het dashboard zou willen slaan. Ze is hem kwijt. Ze is Guy Riverty kwijt.

De oude man loopt naar de bestuurderskant en gebaart dat Joanne haar raampje omlaag moet draaien.

‘Veel te glad hier, kindje.’

Zijn neus is paars, zijn ogen glazig en bleek.

‘Kennelijk,’ antwoordt Joanne.

‘Je kunt het via Helm Road proberen, maar als ik jou was, zou ik de auto hier laten staan. Ik zou het risico niet nemen.’

Zijn terriër kijkt op naar Joanne. Hij is grijs rond zijn snuit. Joanne schenkt hem een glimlach en heeft medelijden met het beest, dat hij met dit weer naar buiten gesleept is.

‘Het is echt spekglad,’ zegt de man tegen haar. ‘Ik kan hier alleen lopen met deze dingen,’ en hij tilt zijn voet op en laat haar de plastic profielzolen zien die hij onder zijn laarzen heeft gebonden. ‘Dit zijn net sneeuwbanden voor je schoenen,’ zegt hij trots.

Joanne weet dat ze hier op haar werkschoenen niet kan lopen. Die zijn niet geschikt voor ijzel.

‘Woont u hier op de heuvel?’ vraagt Joanne aan hem.

‘Yep, in Belle Isle View. Ik zou eigenlijk niet naar buiten moeten gaan, want toen het verleden jaar zulk weer was, heb ik mijn scheenbeen gebroken, maar Terence wordt zo vervelend als hij ’s avonds niet uitgelaten wordt.’

Terence ziet eruit alsof hij elk moment dood kan neervallen, denkt ze.

‘Hebt u die witte Audi hier weleens vaker gezien?’ vraagt ze hem.

‘Die auto die hier net naar boven ging?’

‘Ja?’

‘Ik geloof het niet. Hij woont hier in elk geval niet, dat weet ik zeker. Ik ken hier iedereen, en niemand heeft zo’n wagen. Er zijn hier wel een paar Range Rovers.’ Hij moet hierom glimlachen. ‘Die lui kunnen het zich eigenlijk niet veroorloven. Ze hebben hem alleen om duur mee te doen. Maar ik denk dat ze binnenkort, als het geld hier is opgedroogd, allemaal zullen vertrekken. Het is een kwestie van tijd.’

‘Alles is een kwestie van tijd,’ antwoordt Joanne. ‘Dus u kunt zich niet herinneren dat u die auto eerder hebt gezien?’

Hij schudt zijn hoofd. Dan kijkt hij haar vragend aan. ‘Waarom wil jij dat eigenlijk weten? Ben je soms zijn vrouw?’

Joanne lacht. ‘Gewoon, uit interesse,’ zegt ze en ze bedankt hem.

Ze laat de auto een eindje achteruit rollen voor ze een poging tot keren doet, en de banden maken iets meer omwentelingen dan ze zou willen, maar uiteindelijk lukt het haar.

Ze wil net wegrijden als de oude baas naar haar begint te zwaaien vanaf de stoep.

Geweldig, nog meer rijtips, denkt ze.

‘Ik herinner me opeens iets,’ schreeuwt hij. ‘Die auto heb ik hier nog nooit gezien, maar hem wel. Hij reed altijd rond in een andere patserbak, het merk weet ik niet meer, maar ik kan me die kleine sigaartjes nog wel herinneren. Hij heeft er altijd eentje in zijn mond als hij hier voorbijrijdt.’

Joanne roept terug: ‘Bedankt’, en ze ziet dat hij blij is dat hij haar van dienst kon zijn.

Ze zwaait even en weg is ze.

‘Joanne, ben jij dat, lieverd?’

Joanne loopt de voordeur door en de hitte komt haar tegemoet. Ze loopt regelrecht naar de thermostaat en draait die omlaag. Haar tante Jackie stookt het huis op alsof het een oven is en beweert dat ze dan nog niet warm wordt. Maar ’s avonds na het eten vallen ze op de bank in slaap van de warmte. Als een stel toeristen in Spanje na een late lunch en een kan sangria.

Gekke Jackie woont inmiddels bijna een jaar bij Joanne. Sinds ze zich failliet heeft laten verklaren. Vlak voor ze haar intrek nam was Martin, de man met wie Joanne drie jaar een relatie had, vertrokken. Hij had besloten dat hij niet verder wilde met haar.

Joannes vriendinnen stonden allemaal achter haar, noemden hem een klootzak en namen haar mee uit voor flink wat drank – het gebruikelijke medicijn voor een gebroken hart. Ze wisten allemaal zeker dat hij iemand anders had. Een of andere snol.

Maar dat bleek niet het geval. Hij had geen ander en woonde nog steeds alleen. Joanne had het stiekem moeilijk met dat feit. Ze had nooit gedacht dat dit erger was dan aan de kant te worden gezet voor een ander… maar dat was het wel degelijk. Ze voelde zich vernederd. Vooral als ze hem in Windermere tegenkwam en hij ineen leek te krimpen als hij haar zag. Alsof het hem fysiek pijn deed dat hij haar zo teleurgesteld had.

Joanne had er een gewoonte van gemaakt een V-teken naar hem te maken als ze elkaar zagen. Suf, maar het gaf haar een beter gevoel.

‘Ja, ik ben het,’ roept ze naar Jackie terwijl ze haar schoenen uitschopt.

De deur van de zitkamer gaat open. ‘Je eten staat in de oven,’ zegt Jackie met haar armen over elkaar. ‘Waarom ben je zo laat thuis? Ik had je al een uur geleden verwacht.’

‘Ik werd opgehouden.’

Tante Jackie ziet er komisch uit in haar uniform. Ze werkt bij de thuiszorg. Ze draagt een lila jurk, een witte panty en witte klompen. Jackie heeft het afgelopen jaar bakken stress te verwerken gehad en zoals zo veel vrouwen onderdrukt ze die met alle koolhydraten die ze in de keuken vindt.

‘Heb je gehoord van dat vermiste meisje?’ vraagt Jackie.

‘Ja, ik ben er vandaag geweest. Ron Quigley en ik zijn op de zaak gezet.’

Jackie leunt tegen de deur van de zitkamer. Haar gezicht is roze aangelopen. Ze heeft waarschijnlijk al een paar Bacardi breezers achter haar kiezen.

‘Denk je dat je haar gaat vinden?’

Joanne haalt haar schouders op. ‘Ik hoop het. Wat eten we?’

‘Een gebakken visje. Hij is wel een beetje droog. In de ijskast staat nog wel wat tartaarsaus. O, en ik heb een lekker aardbeientoetje voor je.’

Joanne glimlacht. ‘Hoeveel heb je er zelf al op?’

‘Twee bakjes. Maar ik heb er eentje voor jou overgelaten.’

Jackie loopt achter Joanne aan naar de keuken. Het is een rijtjeshuis in het centrum van Windermere. Twee kamers beneden en twee boven, en achter een uitbouw met de keuken. ‘Ik heb de ouders van dat meisje net op het nieuws gezien. Hoe ging het met ze toen jij hen sprak?’ vraagt Jackie.

‘Ze waren helemaal kapot natuurlijk. Ze heten Riverty – ken jij hen?’

Jackie schudt haar hoofd.

‘Ze dachten dat ze na school bij een vriendin zou logeren, maar die vriendin ging die dag niet naar school, dus… je weet wel, miscommunicatie. Ik heb de moeder ondervraagd, de moeder van dat meisje waar ze zou logeren, en –’

‘Hoe heet die? Is zij wel van hier?’

‘Lisa Kallisto.’

Jackies gezicht betrekt en ze slaakt een zucht.

‘Ken je die?’

‘Ja. Leuk mens. Ze runt het dierenasiel. Ik ben er een paar dagen geleden nog geweest om de kat van een overleden cliënt te brengen. Ze heeft er de afgelopen jaren heel wat van me gekregen… als ik geen familieleden kon vinden die die beesten wilden hebben.’

‘Cliënt’ lijkt nooit het juiste woord om de mensen te omschrijven voor wie Jackie werkt. Het zijn oude mensen die nog in hun eigen huis wonen en hulp nodig hebben bij het opstaan, het aankleden en het legen van hun po’s.

Als Jackie het over een ‘cliënt’ heeft, stelt Joanne zich altijd voor dat ze hen van juridisch advies dient of hun belastingaangifte regelt. Niet dat ze hun billen veegt en zweren verzorgt. Jackie kan een lastpak zijn maar Joanne weet dat ze goed is in haar werk. Ze doet de extra dingetjes die de jonge thuiszorgvrouwen niet doen. Dingen als nagels lakken en de bibliotheek bellen om audioboeken… en een nieuw tehuis zoeken voor huisdieren als ze een ‘cliënt’ dood in bed aantreft.

‘Lisa Kallisto is een keiharde werker,’ zegt Jackie. ‘En ze geeft ook echt om mensen. Die zal wel helemaal gek worden als ze denkt dat zij dit heeft veroorzaakt.’

‘Ze zijn vriendinnen – zij en die andere moeder – goede vriendinnen, geloof ik.’

Jackie ademt in door haar tanden; de lucht maakt een fluitend geluid. ‘Dat is vreselijk,’ zegt ze. ‘Moet je je voorstellen! Het kind van je vriendin raakt vermist door jouw schuld. Dat is echt klote.’

Maar Joanne kan zich dat niet voorstellen, want ze heeft geen kinderen. Ze wilde ze wel, maar had er nooit op durven hopen. Ze kende een vrouw in het dorp die zich tegen betaling in een privékliniek in Cheshire had laten ‘insemineren’, zoals ze het noemde.

Insemineren?’ had Jackie verbluft gezegd toen Joanne haar daarover vertelde. ‘Waarom heeft ze zich niet gewoon door iemand laten nemen?’

Jackies zoon werkte in het buitenland. Dubai. Hij had zich uit de voeten gemaakt na alle ellende van verleden jaar en belde zijn moeder bijna nooit meer. Joanne wist dat Jackie hier veel verdriet om had, maar ze zei er nooit iets over. Ze schaamde zich te erg voor hoe het allemaal gelopen was.

Joanne doet de oven open en zet haar bord op een dienblad. Ze gaat ermee voor de televisie zitten om naar Emmerdale te kijken. Jackie staat bij de ijskast en trekt er een fles wijn uit. Officieel mag Jackie maar een halve fles per avond (vanwege de calorieën) maar Joanne weet dat ze ook de andere helft tegen het eind van de avond ongemerkt heeft opgedronken. Jackie kijkt haar aan. ‘Denk je dat het dezelfde viezerik is als degene die dat meisje heeft verkracht en in Bowness heeft achtergelaten? Denk je dat het dezelfde vent is?’

‘We onderzoeken de mogelijkheid, maar die man heeft dat meisje maar een paar uur vastgehouden… en toen heeft hij haar vrijgelaten.’

‘Dus deze had inmiddels al terug moeten zijn? Bedoel je dat?’