Hij arriveert ruim op tijd. Hij parkeert de auto achteruit in, stapt uit en de kou slaat hem in het gezicht. Keihard. Zijn huid prikt ervan. Hij ruikt lekker. Duur.
Hij heeft de auto een paar honderd meter van de school geparkeerd, bij het uitkijkpunt. Op een heldere dag heb je een ononderbroken uitzicht over het meer, tot aan de achterliggende bergen. Bij mooier weer is er een ijscowagen en staan er Japanse toeristen foto’s te maken. Maar vandaag niet. Niet nu de wolken zo laag in de lucht hangen, en niet met het herfstachtige donker dat zo snel dichterbij komt.
Het water van het meer weerspiegelt de bomen. Het is een modderig, koffieachtig bruin – dat al snel loodgrijs wordt – en de lucht is stil.
Misschien moest hij maar eens een hond nemen, overpeinst hij kort. Een lieve hond – een spaniël of zo, of zo’n wit, wollig beest. Kinderen zijn immers gek op honden? Hij kon het altijd proberen.
Hij kijkt of hij al ergens een teken van leven ziet, maar voorlopig is hij nog steeds in zijn eentje. Hij is hier alleen om te kijken. De situatie in zich op te nemen, de risico’s af te wegen.
Zijn werk bestaat voor een deel uit het inschatten van risico’s. Meestal verzint hij maar wat en schrijft hij op wat de inspecteur van de brandweer wil lezen. Wel altijd met nog wat extra dingetjes, om de indruk te wekken dat het hem wat kan schelen.
Dit is anders. Hier moet hij wel degelijk goed naar kijken. Want hij weet dat hij soms onbesuisd doet. Hij weet dat het hem weleens aan de noodzakelijke gedegenheid ontbreekt en dat hij daar later misschien voor moet boeten. Dat kan hij zich nu niet veroorloven. Niet met dit.
Hij kijkt op zijn horloge. Nog eindeloos veel tijd voor hij ergens anders verwacht wordt. Daarom is dit zo’n geweldige baan: hij houdt meer dan genoeg tijd over voor deze andere… interesse.
Zo ziet hij het momenteel, een interesse, meer niet. Niets serieus. Hij vergaart informatie om te zien of het hem echt aanspreekt. Zoals je doet als je een avondcursus wilt gaan volgen.
‘Kom eerst eens wat proeflessen kalligrafie volgen voor je je vastlegt voor het hele bedrag.’
‘Franse conversatie is misschien toch niet helemaal jouw ding.’
Hij weet dat hij de neiging heeft om snel zijn interesse te verliezen, maar daarom is hij juist zo succesvol, want hebben niet alle succesvolle mensen een heel lage vervelingsdrempel?
Als kind zeiden ze altijd tegen hem dat hij nooit ergens zijn aandacht bij kon houden, dat hij geen seconde stil kon zitten om zich ergens op te concentreren. Zo is hij soms nog steeds, dus hij moet het goed uitzoeken voor hij zich erop toelegt. Hij wil het zeker weten. Hij wil zeker weten dat hij het ook echt afmaakt voor hij de eerste stap zet.
Hij kijkt op zijn horloge. Tien over halfvier. Ze komen zo – de eersten gaan dadelijk op weg naar huis.
Hij stapt weer in zijn auto en wacht af.
Hij wil zien hoe hij reageert. Of er inderdaad gebeurt wat hij denkt dat er zal gebeuren. Dan weet hij het. Dan weet hij het zeker.
Als hij hen ziet lopen begint zijn hart iets sneller te kloppen. Ze zijn allemaal zonder jas, zonder hoed, en ze dragen schoenen die niet bij het seizoen passen. Eerst komt er een groepje meisjes langs zijn auto gelopen. Geverfd haar, chagrijnige gezichten, dikke, vormeloze benen.
Nee, denkt hij, dat is het niet. Dat is totaal niet waar hij naar op zoek is.
Dan volgen er twee groepjes jongens. Veertien, vijftien jaar. Ze slaan elkaar tegen de achterkant van het hoofd en lachen om niks. Een van hen werpt een blik zijn kant op en steekt dan twee vingers in de lucht. Hij moet erom lachen. Volkomen onschuldig, denkt hij.
En dan ziet hij haar.
Ze is in haar eentje. Loopt doelgericht. Kaarsrechte rug, korte, afgemeten pasjes. Ze is een jaar of twaalf – maar ze kon ook weleens wat ouder zijn. Misschien ziet ze er wel jong uit voor haar leeftijd.
Ze loopt voor de auto langs en weer voelt hij zijn hartslag versnellen. Hij voelt een huivering van genot door zich heen schieten terwijl ze, heel even maar, haar pas vertraagt. Ze wil achter de jongens blijven en weet niet hoe ze dat moet aanpakken. Opgetogen ziet hij hoe haar gezicht verandert, hoe ze zich een vastberaden blik aanmeet en besluit om hen toch in te halen.
Half huppelend, half rennend, schiet ze van de stoep en maakt ze snelheid. Ze lijkt wel een hertje! denkt hij, en hij is helemaal verrukt van haar. Haar slanke enkels bewegen vlug terwijl ze afstand neemt van de groep.
Hij kijkt omlaag en ziet dat zijn handen klam zijn. En dan weet hij het zeker. Met een glimlach beseft hij dat het geen vergissing was om hiernaartoe te komen.
Hij slaat de zonneklep omlaag en bekijkt zijn spiegelbeeld. Hij ziet er precies hetzelfde uit als tien minuten geleden, maar het verwondert hem hoe anders hij zich voelt. Het is alsof alle puzzelstukjes op hun plaats zijn gevallen en hij begrijpt, misschien voor de allereerste keer, wat mensen bedoelen als ze zeggen: ‘Het klopt gewoon.’
Hij steekt de sleutel in het contact, zet de stoelverwarming aan en nog altijd met een glimlach op zijn gezicht vertrekt hij richting Windermere.