Het Zeeppaleis
Toen de telefoon ging was Sofia Zetterlund in diep gepeins verzonken. Ze gooide bijna haar koffie om toen ze het schelle signaal hoorde. Ze had aan Lasse zitten denken.
Toen ze opnam en hoorde dat het Ann-Britt was, dacht ze nog steeds aan hem en ze realiseerde zich dat ze hem nog altijd miste, ondanks alles wat hij haar had aangedaan.
‘Ik heb ene Jeanette Kihlberg aan de lijn,’ deelde Ann-Britt mee.
‘Oké, verbind haar maar door.’
Ze hoorde een klik.
‘Sofia Zetterlund.’
‘Met Jeanette Kihlberg. Ziet u kans om vroeg te gaan lunchen, zodat we wat meer tijd hebben? Ik haal onderweg iets bij de Chinees, dan zien we elkaar bij Zinkensdamm. Lust u trouwens Chinees?’
Twee vragen en een presumptief besluit in één adem. Jeanette Kihlberg was niet kwistig met woorden.
‘Ja, dit jaar worden de Olympische Spelen immers in Beijing gehouden, ik heb dus geoefend,’ grapte Sofia.
Jeanette lachte.
Ze namen afscheid en Sofia legde de telefoon neer.
Ze was ongeconcentreerd. Lasse was nog steeds in haar gedachten.
Ze trok de bureaula open en pakte de foto.
Lang en donker, met intense blauwe ogen. Maar wat ze zich het duidelijkst herinnerde waren zijn handen. Hoewel hij een kantoorbaan had gehad, leek het of de natuur hem met de robuuste en eeltige vuisten van een ambachtsman had uitgerust.
Tegelijk was ze blij dat ze het gemis had weten te verdringen en dat had vervangen door onverschilligheid. Hij verdiende het niet om gemist te worden.
Ze herinnerde zich wat ze tijdens hun vakantie in New York, voordat alles instortte, tegen hem had gezegd op de hotelkamer aan Upper West Side.
‘Ik geef me aan je, Lasse. Je krijgt mijn hele ik, alles van me, en ik vertrouw erop dat je voor me zult zorgen.’
Wat was ze naïef geweest. Dat zou haar nooit meer overkomen. Niemand mocht ooit nog zo dichtbij komen.
Sofia trok haar colbertje aan en vertrok.