Verleden

De sloppenwijk strekt zich vanaf het noorden langs de hellingen tussen de zee en de landweg twee kilometer in zuidelijke richting uit. De jeep rijdt met bijna negentig kilometer per uur over de hobbelige onverharde weg en het rode stof van de laterietlaag stuift in haar ogen.

Ziet hij de weg eigenlijk wel, denkt ze, terwijl ze met een schuin oog naar de jonge chauffeur kijkt. Hij is een van de ruim vijftienduizend voormalige kindsoldaten die tegen betaling door de regeringstroepen zijn overgenomen.

Ze kijkt door het raam naar de hutjes en houdt zich stevig vast aan de portiergreep.

Ze is hier nu bijna twee maanden. Eerst als vrijwilliger voor Human Rights Watch en sinds bijna zes weken officieus in opdracht voor unicef.

Tja, officieel of officieus? Eigenlijk weet ze het niet.

Alles hier is één grote chaos.

De wegen zijn vernield door de militiegroepen die nog actief zijn, en als ze niet vernield zijn staan ze vol versperringen van road workers, jongens van een jaar of tien die geld verlangen voor ze je doorlaten.

Het rapport dat ze moet inleveren is flink vertraagd.

Twee weken eerder heeft ze samen met een Nigeriaanse hulpverlener geprobeerd het kamp te bereiken, maar het ongeveer halverwege moeten opgeven nadat ze in nog geen drie kilometer bijna twintig wegversperringen waren tegengekomen.

Deze keer lijkt het makkelijker te gaan.

We’re here, lady!’ zegt de jongeman achter het stuur.

Hij brengt de jeep tot stilstand bij een roestige benzinepomp en draait zich glimlachend naar haar om.

Road stops here. Can’t go any further.

Dollar?

Yes, five dollars fine!

Als hij zijn hand uitsteekt, ziet ze een litteken van een tatoeage. ruf, Revolutionary United Front. Ze heeft ooit gehoord dat er vaak brandend kruit wordt gebruikt om de tatoeage te verwijderen. Een andere, net zo pijnlijke methode is om die met een scherp stukje glas weg te krassen. Hoe dan ook zal de tatoeage hem altijd herinneren aan wie hij ooit is geweest.

Een moordenaar.

Een kind met macht over de volwassenen.

Ain’t got some petrol among that bags?’ vraagt hij en hij wijst naar haar bagage.

Ze weet dat een fles benzine vaak meer waard is dan een paar rotdollars.

No, I’m sorry.’ Ze geeft hem nog twee kreukelige briefjes.

Good luck lady, whatever you’re up to!

Ze bedankt hem voor de lift, pakt haar bezittingen en stapt uit. Ze heeft een grote rugzak en twee kleinere tassen, die ze om haar nek hangt. In combinatie met de warmte zal het met de tassen ondraaglijk zijn om meer dan een kilometer te lopen.

Langzaam wandelt ze over de rode, stoffige weg. Rechts heeft ze een fantastisch uitzicht over de kust en de uitgestrekte krijtwitte stranden. Als het tussen de golfplaten hutten geen inferno was geweest, had het uitzicht zó uit een toeristische folder kunnen komen.

Tachtigduizend dode burgers, twee miljoen vluchtelingen en een gemiddelde levensverwachting van amper vijfendertig jaar. En toch is het een land dat het rijkste ter wereld zou kunnen zijn. Een land met een van de grootste diamantvoorraden ter wereld, dat echter door hebberige buurlanden en diamanthandelaren in West-Europa is geplunderd. Een land van moordenaars, smokkelaars, verminkte kinderen en verkrachte vrouwen.

Ze weet dat ze in politiek opzicht soms een beetje naïef kan zijn, maar begrijpt tegelijk dat de echte misdadigers niet de beulen of de soldaten zijn. Het zijn de mensen aan de andere kant van de productielijn. De bankdirecteuren, de diamantkoningen en vrouwen van de maffia die geen genoeg kunnen krijgen van alle glitter, zonder er ook maar één moment bij stil te staan waar die vandaan komt.

Bij sommige mensen worden de handen en het hoofd afgehakt zodat jullie sieraden kunnen dragen, denkt ze.

Het provisorische kamp in Lakka in de buurt van Freetown is begin juni in slechts een paar dagen tijd onder toezicht van de West-Afrikaanse vredesmacht opgebouwd.

Er ligt een rode smog over de golfplaten gebouwen als ze de hoofdstraat in loopt, waar het wemelt van de vluchtelingen en de soldaten. Iets verderop ziet ze een gehavende vlag van het Rode Kruis, maar verder is niet te zien waar de hulporganisaties zitten.

Ze stopt bij een vieze witte vrachtauto waar met blauwe verf de woorden cold water op zijn gespoten. Ze geeft een armloze jongen een paar muntjes voor een plastic zak met lauw water, die hij met zijn tanden vasthoudt.

Ze herinnert zich de verhalen die ze van de kindsoldaten in Port Loko heeft gehoord. Toen de rebellen van het ruf raids uitvoerden in de dorpen op het platteland en de voorsteden van Freetown, high van de cocaïne, heroïne of alcohol, lieten ze hun slachtoffers vaak kiezen tussen korte en lange mouwen.

Korte mouwen betekende dat hun armen boven de elleboog werden afgehouwen.

Lange mouwen dat ze bij de polsen werden afgehakt.

In de schaduw achter de vrachtauto zit een jongen in een poppenwagen. Zijn middel eindigt in een deken die samen met een paar lege flessen in het houten karretje ligt, en ze begrijpt dat hij geen benen heeft.

Ze kijkt naar de armloze en de beenloze bij de vrachtwagen.

Aan hoeveel lijden kan een mens anderen blootstellen voordat hij zelf geen mens meer is en een monster wordt, vraagt ze zich af.

Het geluid van een claxon achter haar doet haar opveren en als ze zich omdraait, ziet ze dat er zo’n vijftig meter verderop een militaire bus over de hoofdstraat aan komt rijden. Op het dak staat een lange gespierde man, die in een megafoon brult. De man is gehuld in de groen-wit-blauwe vlag van Sierra Leone en hij schreeuwt iets in het Mende wat ze niet verstaat, al spreekt ze de taal doorgaans bijna vloeiend.

Er ontstaat paniek onder de mensen en als iemand een grote steen door de voorruit van de bus gooit, buigen een paar mannen zich uit het voertuig die, zonder waarschuwing, op de volksmassa schieten.

Ze hoort de kogels om zich heen gieren, werpt zich op de grond en zoekt kruipend bescherming onder de vrachtwagen. De armloze jongen zit op zijn hurken naast haar en de beenloze ligt roerloos op de grond, getroffen door diverse kogels.

De militaire bus rijdt verder het kamp in en nu wordt het vuur beantwoord door een groep soldaten die aan de overkant van de weg achter een van de hutten bescherming heeft gezocht. De man op het dak valt pardoes op de grond en de vlag waarin hij is gehuld kleurt van het bloed. De bus rijdt verder, dringt een van de hutten binnen, de motor verstomt en het schieten houdt op.

Alles wordt opeens heel stil.

Het rode stof kleurt de lucht en ze hoort van alle kanten gesnik. De weg is verlaten, behalve een dode man die een paar meter van de bus vandaan ligt. Hij is in zijn gezicht getroffen en zijn linkerwang is weggeschoten.

Hoewel het Lakka-kamp veel veiliger zou moeten zijn dan de andere plaatsen waar ze is geweest, is dit de eerste keer dat ze een gewapende overval met dodelijke afloop meemaakt.

Ze probeert te gaan staan, maar het lukt niet. Kennelijk heeft ze haar been verwond toen ze zich op de grond wierp.

Een man met schotwonden hinkt weg, terwijl een paar kippen rondscharrelen alsof er niets is gebeurd.

Door het stof heen ziet ze een handvol soldaten de bus doorzoeken. Er worden bevelen geschreeuwd en iets verderop wordt de man met de vlag weggesleept. Hij leeft nog wel, maar biedt geen weerstand.

Ze probeert weer te gaan staan, maar de pijn in haar been is plotseling ontzettend hevig en ze beseft dat het vermoedelijk gebroken is.

Shit, denkt ze.

De armloze jongen kijkt haar glimlachend aan.

Think you need help. You wait here so nobody steal water. I still have my legs so I run for help.

How about your friend?’ Ze knikt in de richting van de beenloze, die slechts een meter verderop nog altijd doodstil op de grond ligt.

Dead. Not my friend. No problem. But you have pain. No good so I run for help, okay?

Ze bedankt de jongen, die meteen wegholt.

Na tien minuten komt hij terug met twee artsen, die zich in gebrekkig Engels voorstellen. Nadat ze snel haar been hebben onderzocht, dragen ze haar naar het kamp van het Rode Kruis.

Voordat ze de armloze jongen verlaten bedankt ze hem nog een keer.

Hij lijkt onbekommerd en geeft haar een lichte kus op haar wang.

No problem, ma’am.

Het kraaienmeisje
x9789023468202.html1.xhtml
x9789023468202.html2.xhtml
x9789023468202.html3.xhtml
x9789023468202.html4.xhtml
x9789023468202.html5.xhtml
x9789023468202.html6.xhtml
x9789023468202.html7.xhtml
x9789023468202.html8.xhtml
x9789023468202.html9.xhtml
x9789023468202.html10.xhtml
x9789023468202.html11.xhtml
x9789023468202.html12.xhtml
x9789023468202.html13.xhtml
x9789023468202.html14.xhtml
x9789023468202.html15.xhtml
x9789023468202.html16.xhtml
x9789023468202.html17.xhtml
x9789023468202.html18.xhtml
x9789023468202.html19.xhtml
x9789023468202.html20.xhtml
x9789023468202.html21.xhtml
x9789023468202.html22.xhtml
x9789023468202.html23.xhtml
x9789023468202.html24.xhtml
x9789023468202.html25.xhtml
x9789023468202.html26.xhtml
x9789023468202.html27.xhtml
x9789023468202.html28.xhtml
x9789023468202.html29.xhtml
x9789023468202.html30.xhtml
x9789023468202.html31.xhtml
x9789023468202.html32.xhtml
x9789023468202.html33.xhtml
x9789023468202.html34.xhtml
x9789023468202.html35.xhtml
x9789023468202.html36.xhtml
x9789023468202.html37.xhtml
x9789023468202.html38.xhtml
x9789023468202.html39.xhtml
x9789023468202.html40.xhtml
x9789023468202.html41.xhtml
x9789023468202.html42.xhtml
x9789023468202.html43.xhtml
x9789023468202.html44.xhtml
x9789023468202.html45.xhtml
x9789023468202.html46.xhtml
x9789023468202.html47.xhtml
x9789023468202.html48.xhtml
x9789023468202.html49.xhtml
x9789023468202.html50.xhtml
x9789023468202.html51.xhtml
x9789023468202.html52.xhtml
x9789023468202.html53.xhtml
x9789023468202.html54.xhtml
x9789023468202.html55.xhtml
x9789023468202.html56.xhtml
x9789023468202.html57.xhtml
x9789023468202.html58.xhtml
x9789023468202.html59.xhtml
x9789023468202.html60.xhtml
x9789023468202.html61.xhtml
x9789023468202.html62.xhtml
x9789023468202.html63.xhtml
x9789023468202.html64.xhtml
x9789023468202.html65.xhtml
x9789023468202.html66.xhtml
x9789023468202.html67.xhtml
x9789023468202.html68.xhtml
x9789023468202.html69.xhtml
x9789023468202.html70.xhtml
x9789023468202.html71.xhtml
x9789023468202.html72.xhtml
x9789023468202.html73.xhtml
x9789023468202.html74.xhtml
x9789023468202.html75.xhtml
x9789023468202.html76.xhtml
x9789023468202.html77.xhtml
x9789023468202.html78.xhtml
x9789023468202.html79.xhtml
x9789023468202.html80.xhtml
x9789023468202.html81.xhtml
x9789023468202.html82.xhtml
x9789023468202.html83.xhtml
x9789023468202.html84.xhtml
x9789023468202.html85.xhtml
x9789023468202.html86.xhtml
x9789023468202.html87.xhtml
x9789023468202.html88.xhtml
x9789023468202.html89.xhtml
x9789023468202.html90.xhtml
x9789023468202.html91.xhtml
x9789023468202.html92.xhtml
x9789023468202.html93.xhtml
x9789023468202.html94.xhtml
x9789023468202.html95.xhtml
x9789023468202.html96.xhtml
x9789023468202.html97.xhtml
x9789023468202.html98.xhtml
x9789023468202.html99.xhtml
x9789023468202.html100.xhtml
x9789023468202.html101.xhtml
x9789023468202.html102.xhtml
x9789023468202.html103.xhtml