Kronoberg
Een halfuur later was ze op haar werk, waar ze een kort, ontmoedigend overleg met Hurtig, Schwarz en Åhlund had.
In de loop van de ochtend kreeg Jeanette te horen dat ze het onderzoek mocht voortzetten omdat het er niet goed zou uitzien als het zo snel werd stopgezet.
In feite bekommerde niemand zich om de drie jongens. Jeanette begreep tussen de regels door dat ze momenteel alleen maar informatie moest verzamelen die belangrijk kon zijn voor het geval er een dode jongen opdook die daadwerkelijk als vermist was opgegeven.
Een dode en gemartelde Zweedse jongen met familie die naar de pers kon stappen om de politie ervan te beschuldigen dat ze niet genoeg had gedaan.
Jeanette dacht niet dat dat actueel zou worden. Ze was er namelijk van overtuigd dat de dader zijn slachtoffers niet willekeurig koos.
De wreedheid en de handelwijze leken zo erg op elkaar dat het vermoedelijk om een en dezelfde dader ging. Maar ze kon het natuurlijk niet zeker weten. Soms was er sprake van toevalligheden die het zicht bemoeilijkten.
Ze had een schifting gemaakt en alle gewone moorden, zoals jaloerse man wurgt echtgenote, dronkenmansruzies die in doodslag eindigen en dergelijke eruit gehaald. Die waren niet interessant. Gewone mannen die in een opwelling iemand van het leven beroofden, pasten niet in het daderprofiel. Hier was sprake van marteling en geraffineerd langdurig geweld en bovendien had de dader niet alleen toegang tot verdovingsmiddelen, hij had er ook verstand van. De slachtoffers waren jonge jongens bij wie ook de geslachtsdelen waren verwijderd. Als er al normale moorden bestonden, was dit het tegenovergestelde.
Er werd zachtjes op haar deur geklopt en Hurtig kwam binnen. Hij ging met een gelaten gezicht op de bezoekersstoel zitten.
‘En? Wat gaan we doen?’ vroeg hij.
‘Ik weet het eerlijk gezegd niet,’ antwoordde ze. Zijn lamlendigheid leek wel besmettelijk.
‘Hoeveel tijd hebben we gekregen? Ik neem niet aan dat het de hoogste prioriteit heeft.’
‘Een paar weken, ze hebben het niet precies gezegd, maar als we niet gauw iets vinden, zullen we ermee moeten stoppen.’
‘Oké. Ik stel voor dat we opnieuw contact opnemen met Interpol en daarna controleren we de asielcentra nog eens. Als dat niets oplevert, moeten we nog maar een keer naar de Centralbrug. Ik weiger te geloven dat kinderen zomaar kunnen verdwijnen zonder dat iemand ze mist.’
‘Ik ben het met je eens, maar dit is eigenlijk het tegenovergestelde,’ zei Jeanette en ze keek Hurtig recht aan.
‘Wat bedoel je?’
‘Deze kinderen zijn eerder opgedoken dan verdwenen.’
Åke belde om halfdrie. Eerst verstond ze niet wat hij zei omdat hij zo opgewonden was, maar toen hij een beetje was gekalmeerd, begreep ze wat er was gebeurd.
‘Snap je? Ik ga exposeren. Het is een enorm goede galerie en ze heeft al drie schilderijen voor me verkocht.’
Welke ze, dacht Jeanette.
‘Het is in het centrum, op Östermalm! Verdomme, ik kan het haast niet geloven.’
‘Åke, doe even rustig. Waarom heb je me niets verteld?’
Hij had er tijdens het etentje na de film weliswaar op gezinspeeld dat er iets gaande was, maar anderzijds wist ze maar al te goed hoe hij bijna twintig jaar lang thuis had rondgelopen terwijl zij hem al die tijd had onderhouden en hem en zijn kunst had aangemoedigd. En nu was hij zonder iets te zeggen met zijn schilderijen naar een galerie gestapt.
Ze hoorde zijn ademhaling in de hoorn, maar hij zei niets.
‘Åke?’
Even later praatte hij verder. ‘Tja… Ik weet het niet. Het was een ingeving. Ik had een artikel in Konstperspektiv gelezen en toen besloot ik met haar te gaan praten. Alles leek goed te kloppen met wat ze in het artikel had gezegd. In het begin was ik bang, maar toch wist ik de hele tijd dat het de juiste stap was. Het was er gewoon tijd voor.’
Daarom was hij vannacht dus niet thuisgekomen, dacht Jeanette.
‘Åke, je spreekt in raadselen. Naar wie ben je toe gegaan?’
Hij vertelde dat de vrouw, die een van de grootste galeries in Stockholm vertegenwoordigde, laaiend enthousiast was geweest over zijn werk. Via haar contacten had hij voor bijna vijfenveertigduizend kronen schilderijen verkocht nog voordat de expositie was geopend.
De galeriehoudster ging ervan uit dat het bedrag minstens verviervoudigd zou worden en ze had hem een tweede expositie beloofd, in haar filiaal in Kopenhagen.
‘Bijna het Louisiana,’ lachte Åke. ‘Al is dit maar een kleine galerie bij Nyhamn.’
Jeanette werd helemaal warm vanbinnen, maar hoewel ze blij was dat er eindelijk iets gebeurde, voelde ze dat er iets niet klopte.
Was zijn kunst alleen van hem geweest?
Ze wist niet hoeveel nachten ze over zijn schilderijen hadden zitten praten. Meestal eindigde het ermee dat hij begon te huilen omdat het niet lukte; dan moest zij hem troosten en aanmoedigen om op de ingeslagen weg verder te gaan. Ze had in hem geloofd.
Hoewel ze geen autoriteit op dat gebied was, wist ze dat hij talent had.
‘Åke, je weet me keer op keer te verbazen. Maar dit slaat alles.’
Ze moest lachen, al had ze hem eigenlijk willen vragen waarom hij de stap in het geheim had genomen, zonder haar. Ze hadden er immers al zo vaak over gepraat.
‘Ik denk dat ik bang was dat het niks zou worden,’ zei hij uiteindelijk. ‘Je hebt me altijd gesteund. Je hebt voor me betaald, zodat ik door kon gaan. Als een mecenas. Ik waardeer echt alles wat je voor me hebt gedaan.’
Jeanette wist niet wat ze moest zeggen. Een mecenas? Zag hij haar zo: als een privégeldautomaat?
‘En moet je horen! Weet je wie tegelijk met mij in Kopenhagen exposeert? In dezelfde galerie!’
Hij spelde: ‘D i e s e l – F r a n k’, terwijl hij luid lachte. ‘Adam Diesel-Frank! Maar ik moet nu ophangen. Ik heb een afspraak met Alexandra om wat details te bespreken. Tot vanavond!’
Ze heette dus Alexandra.
Ze verbraken de verbinding en Jeanette bleef stil aan het bureau zitten. Twintig jaar lang had hij helemaal niets gedaan om zichzelf te verkopen. En nu verkoopt hij alles in één keer. Mijn god, hij had zo vaak nee gezegd als zij contacten voor hem had geregeld. De galeriehouder uit Göteborg die op bezoek zou komen. Die had hij afgezegd omdat hij ‘het niet aankon’. Een andere keer was hij ‘ziek’ geweest, een derde keer had het geen zin gehad omdat hij zo ‘waardeloos’ was.