Gamla Enskede

De dag na de vondst van het lichaam bij het Thorildsplan stapte Jeanette Kihlberg even na acht uur ’s avonds het politiebureau uit.

Hurtig had aangeboden haar naar huis te brengen, maar ze had nee gezegd onder het mom dat ze het wel lekker vond om naar het centraal station te lopen voordat ze met de metro naar Enskede ging.

Ze moest even alleen zijn.

Een wandeling van een kwartier. Geen gedachten aan werk of financiën. Haar gedachten gewoon even de vrije loop laten, alle eisen vergeten.

Het duurde niet lang of ze werd onderbroken.

Toen ze de trappen naar het Kungsbro strand af liep, meldde haar telefoon dat er een sms’je was. Het kwam van haar vader.

‘Hoi,’ schreef hij. ‘Alles goed?’

Hij vond het een hele toer om zijn mobieltje te bedienen en het verbaasde haar dat hij ervoor had gekozen haar te sms’en. Meestal belde hij. Nu had hij twee zinnen geschreven, weliswaar kort, maar volkomen duidelijk.

Onvoorstelbaar, dacht ze.

‘Prima,’ schreef ze terug. ‘Druk. Zit de boeven achter de kont.’

Ze glimlachte om de formulering. Die was van hemzelf, iets wat hij vroeger altijd zei als hij van zijn werk kwam.

Toen ze het Klarabergsviaduct naderde was ze in gedachten alweer met haar werk bezig.

Een familie van drie generaties politiemensen. Haar opa, haar vader en ten slotte zijzelf. Haar oma en haar moeder waren huisvrouw geweest.

En Åke, dacht ze. Kunstenaar. En huisman.

Nadat het tot haar vader was doorgedrongen dat ze overwoog in zijn voetsporen te treden, had ze allerlei verhalen te horen gekregen die haar hadden moeten afschrikken.

Kapotte mensen. Drugsgebruikers en alcoholisten. Zinloze mishandelingen. Dat je vroeger niet naar iemand trapte die al was uitgeschakeld was een mythe. Dat was altijd al gebeurd en zou ook altijd blijven gebeuren.

Maar er was één onderdeel van zijn werk dat hij met name verafschuwde.

Gestationeerd in een voorstadje ten zuiden van Stockholm, in de buurt van de metro en de pendeltrein, had hij minstens één keer per jaar het spoor op gemoeten om de restanten van een mens te verzamelen.

Een hoofd.

Een arm.

Een been.

Een borstkas.

Telkens als het was gebeurd, was hij vertwijfeld geweest.

Hij wilde niet dat zij alles zou zien wat hij had gezien en zijn boodschap kon in één zin worden samengevat: ‘Wat je ook gaat doen, ga niet bij de politie.’

Maar niets van wat hij had gezegd had haar op andere gedachten kunnen brengen. Integendeel, zijn verhalen hadden haar juist nog meer gemotiveerd.

Het eerste obstakel om bij de Politieacademie te worden aangenomen was een afwijking aan haar linkeroog geweest. De operatie had al haar spaargeld opgeslokt en ze had bovendien een halfjaar lang vrijwel elke dag extra moeten werken om die te kunnen bekostigen.

De tweede tegenslag was gekomen toen ze te horen had gekregen dat ze domweg te klein was.

Een chiropractor had uitkomst geboden en door twaalf weken lang haar rug te behandelen slaagde hij erin haar de twee ontbrekende centimeters langer te maken.

Ze had onderweg naar de keuring in de auto gelegen, omdat ze wist dat je lichaam kon inzakken als je te lang zat.

Wat gebeurt er als ik mijn motivatie verlies, dacht ze.

Het was een kille voorzomeravond en ze ging bij de Cityterminal naar binnen in plaats van via de Vasagatan naar de metro te lopen.

Dat mag niet gebeuren, stelde ze vast toen ze de warmte in stapte. Ik moet gewoon doorgaan.

Ze liep door het busstation naar het centraal station, waar ze zich via de roltrappen naar het gedrang in de gang tussen de pendeltrein en de metro begaf.

De bedelaars en verkopers beneden deden haar aan geld denken.

Ze opende haar portemonnee. Ze had nog twee verkreukelde briefjes van honderd, waarvan dertig kronen aan een kaartje opgingen. Ze hoopte dat Åke nog iets overhad van het huishoudgeld dat hij aan het begin van de week had gekregen. Zelfs wanneer Åhlund haar auto kon repareren, zou het ongetwijfeld een paar duizend kronen kosten, vermoedde ze.

Werk en financiën, dacht ze.

Hoe ontkom je er in vredesnaam aan?

 

Toen Johan naar bed was gegaan, zaten Jeanette en Åke ieder met een kopje thee voor zich in de woonkamer. Het was bijna tijd voor het ek en op de tv werden de kansen van het nationale voetbalelftal diepgaand besproken. Zoals gebruikelijk hadden ze het over minstens de kwartfinale, hopelijk de halve finale en misschien zelfs het kampioenschap.

‘O ja, je vader heeft gebeld,’ zei Åke, terwijl hij naar de tv bleef kijken.

‘Was er iets bijzonders?”

‘Het gebruikelijke. Hoe het met jou ging en met Johan en op school. Mij vroeg hij of ik al werk had gevonden.’

Jeanette wist dat haar vader moeite had met Åke. Een flierefluiter had hij hem ooit genoemd. Een leegloper op een ander moment. Een lam­straal. Een luiwammes. De lijst met negatieve benamingen was even gevarieerd als lang. Hij gebruikte ze ook wel tegen Åke zelf, in het bijzijn van de hele familie.

Meestal had ze dan medelijden met Åke en koos ze onmiddellijk zijn kant, maar ze betrapte zichzelf er steeds vaker op dat ze het eens was met de kritiek.

Er gebeurt thuis verdomme niets, dacht ze.

Hij zei vaak dat hij het naar zijn zin had als haar huisman, maar strikt genomen was zij net zozeer zijn huisvrouw. Dat zou geen punt zijn als hij daadwerkelijk iets met zijn schilderijen deed, maar op dat front gebeurde er eerlijk gezegd niet veel.

‘Åke…’

Hij hoorde haar niet. Op de tv werd een reportage getoond over de bondscoaches van Zweden, waar hij helemaal in opging.

‘Onze financiën zijn een zootje,’ zei ze. ‘Ik schaam me dat ik mijn vader weer moet bellen.’

Hij antwoordde niet.

Negeerde hij haar?

‘Åke?’ probeerde ze. ‘Luister je?’

Hij zuchtte weer. ‘Ja, ja,’ zei hij, nog altijd met zijn aandacht bij de tv. ‘Maar nu heb je daar een reden voor.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Bosse heeft ons gebeld, nietwaar?’ Åke klonk geïrriteerd. ‘Dan verwacht hij toch dat je terugbelt?’

Zo verdomde onmogelijk, dacht Jeanette.

Ze voelde zich boos worden, maar wilde een ruzie vermijden en stond daarom op en liep naar de keuken.

Een hele berg afwas. Åke en Johan hadden pannenkoeken gegeten en dat was overduidelijk te zien.

Nee, ze was niet van plan af te wassen. De troep moest maar blijven staan tot hij er iets mee deed. Ze ging aan de keukentafel zitten en toets­te het nummer van haar ouders in.

Dit is verdorie de laatste keer, dacht ze.

 

Na het gesprek liep Jeanette terug naar de woonkamer. Ze ging op de bank zitten en wachtte geduldig tot het programma was afgelopen. Ze vond voetbal erg leuk, waarschijnlijk zelfs leuker dan Åke, maar dit soort programma’s interesseerde haar niet. Te veel oeverloos geleuter.

‘Ik heb mijn vader gebeld,’ zei ze toen de aftiteling begon. ‘Hij maakt vijfduizend kronen over naar mijn rekening, zodat we het de rest van de maand redden.’

Åke knikte afwezig.

‘Maar het gebeurt niet nog eens,’ ging ze verder. ‘En dit keer meen ik het. Snap je dat?’

Hij schoof op zijn stoel heen en weer. ‘Ja, ja. Ik snap het.’

We zullen zien, dacht Jeanette.

Het kraaienmeisje
x9789023468202.html1.xhtml
x9789023468202.html2.xhtml
x9789023468202.html3.xhtml
x9789023468202.html4.xhtml
x9789023468202.html5.xhtml
x9789023468202.html6.xhtml
x9789023468202.html7.xhtml
x9789023468202.html8.xhtml
x9789023468202.html9.xhtml
x9789023468202.html10.xhtml
x9789023468202.html11.xhtml
x9789023468202.html12.xhtml
x9789023468202.html13.xhtml
x9789023468202.html14.xhtml
x9789023468202.html15.xhtml
x9789023468202.html16.xhtml
x9789023468202.html17.xhtml
x9789023468202.html18.xhtml
x9789023468202.html19.xhtml
x9789023468202.html20.xhtml
x9789023468202.html21.xhtml
x9789023468202.html22.xhtml
x9789023468202.html23.xhtml
x9789023468202.html24.xhtml
x9789023468202.html25.xhtml
x9789023468202.html26.xhtml
x9789023468202.html27.xhtml
x9789023468202.html28.xhtml
x9789023468202.html29.xhtml
x9789023468202.html30.xhtml
x9789023468202.html31.xhtml
x9789023468202.html32.xhtml
x9789023468202.html33.xhtml
x9789023468202.html34.xhtml
x9789023468202.html35.xhtml
x9789023468202.html36.xhtml
x9789023468202.html37.xhtml
x9789023468202.html38.xhtml
x9789023468202.html39.xhtml
x9789023468202.html40.xhtml
x9789023468202.html41.xhtml
x9789023468202.html42.xhtml
x9789023468202.html43.xhtml
x9789023468202.html44.xhtml
x9789023468202.html45.xhtml
x9789023468202.html46.xhtml
x9789023468202.html47.xhtml
x9789023468202.html48.xhtml
x9789023468202.html49.xhtml
x9789023468202.html50.xhtml
x9789023468202.html51.xhtml
x9789023468202.html52.xhtml
x9789023468202.html53.xhtml
x9789023468202.html54.xhtml
x9789023468202.html55.xhtml
x9789023468202.html56.xhtml
x9789023468202.html57.xhtml
x9789023468202.html58.xhtml
x9789023468202.html59.xhtml
x9789023468202.html60.xhtml
x9789023468202.html61.xhtml
x9789023468202.html62.xhtml
x9789023468202.html63.xhtml
x9789023468202.html64.xhtml
x9789023468202.html65.xhtml
x9789023468202.html66.xhtml
x9789023468202.html67.xhtml
x9789023468202.html68.xhtml
x9789023468202.html69.xhtml
x9789023468202.html70.xhtml
x9789023468202.html71.xhtml
x9789023468202.html72.xhtml
x9789023468202.html73.xhtml
x9789023468202.html74.xhtml
x9789023468202.html75.xhtml
x9789023468202.html76.xhtml
x9789023468202.html77.xhtml
x9789023468202.html78.xhtml
x9789023468202.html79.xhtml
x9789023468202.html80.xhtml
x9789023468202.html81.xhtml
x9789023468202.html82.xhtml
x9789023468202.html83.xhtml
x9789023468202.html84.xhtml
x9789023468202.html85.xhtml
x9789023468202.html86.xhtml
x9789023468202.html87.xhtml
x9789023468202.html88.xhtml
x9789023468202.html89.xhtml
x9789023468202.html90.xhtml
x9789023468202.html91.xhtml
x9789023468202.html92.xhtml
x9789023468202.html93.xhtml
x9789023468202.html94.xhtml
x9789023468202.html95.xhtml
x9789023468202.html96.xhtml
x9789023468202.html97.xhtml
x9789023468202.html98.xhtml
x9789023468202.html99.xhtml
x9789023468202.html100.xhtml
x9789023468202.html101.xhtml
x9789023468202.html102.xhtml
x9789023468202.html103.xhtml