De kapel van het Heilig Kruis
Eigenlijk was een flinke herfststorm een passender omlijsting geweest voor het bijzetten van de urn met de stoffelijke resten van Bengt en Birgitta Bergman, maar nu schijnt de zon en Stockholm laat zich van zijn allerbeste kant zien.
De bomen in het Kolerapark pronken in alle denkbare tinten van zwak goudbruin tot dieppaars en het mooist zijn de donkergroene bladeren van de esdoorns.
Op de Nynäsvägen slaat ze links af naar de Sockenvägen. Daar rijdt ze rechtdoor, onder de brug langs het metrostation en de bloemenzaak, dan nog honderd meter, en uiteindelijk slaat ze rechts af de Kapellslingan op naar het parkeerterrein bij de Skogskyrkogården.
Daar staat een tiental auto’s geparkeerd, maar ze weet dat geen van die auto’s van iemand is die de ceremonie zal bijwonen. Zij zal de enige aanwezige zijn.
Ze zet de motor uit, opent het portier en stapt uit. Het is vrij kil en ze ademt een paar keer diep de frisse lucht in.
Een met stenen geplaveid pad omzoomd door hoge bomen leidt naar het gebouwencomplex met het crematorium en de monumentenhal. Ze loopt langs een ouder stel dat op een bank zachtjes zit te praten. Rechts van de kapel staat een groot kruis, dat een duistere, donkere schaduw op het grasveld werpt.
Ze ziet de dominee in de verte al staan.
Ernstig, met gebogen hoofd.
Een urn met de as van twee mensen op de grond voor hem.
Donkerrood kersenhout. Een vergankelijk materiaal, had er op de website van de begrafenisonderneming gestaan.
Iets meer dan duizend kronen.
Vijfhonderd kronen per persoon.
Zij zullen de enigen zijn, de dominee en zij. Zo heeft ze het besloten.
Geen overlijdensadvertentie, geen necrologie. Een stil vaarwel zonder tranen en zonder sterke emoties. Geen verschonende toespraak over verzoening of een knullige poging om de doden tot iets te verheffen wat ze nooit zijn geweest.
Geen woorden die haar ouders deugdzame eigenschappen toeschrijven die ze nooit hebben bezeten en ook geen herinneringen die hen tot engelen maken.
Er zullen geen goden worden geschapen.
Ze begroet de dominee en hij legt uit wat er gaat gebeuren.
Omdat ze heeft gezegd dat ze geen rouwplechtigheid wil, zal hij alleen de vanzelfsprekende frasen uitspreken voordat ze de urn in de grond kan laten zakken.
Het toevertrouwen aan Gods handen en het uitspreken van het gebed waarin wordt gezegd dat de dood en de opstanding van Jezus zullen worden voltooid in de mens die God naar Zijn gelijkenis heeft geschapen, hebben zonder dat Sofia daarbij aanwezig was al vóór de crematie plaatsgevonden.
Uit stof zijt gij geboren. Tot stof zult gij wederkeren.
De Here Jezus Christus zal u op de dag des oordeels doen herrijzen.
Alles zal in minder dan tien minuten voorbij zijn.
Ze beginnen te lopen, langs een kleine vijver naar de bomen waar de eigenlijke begraafplaats ligt.
De dominee, een kleine, spichtige man wiens leeftijd ze moeilijk kan schatten, draagt de urn. Zijn dunne lichaam heeft de traagheid van de ouder wordende man, terwijl zijn blik de nieuwsgierigheid van een jonge jongen bezit.
Ze praten niet met elkaar en ze vindt het moeilijk om de urn met haar ogen los te laten. Daarin ligt wat er over is van haar ouders.
De verbrande botten waren na de crematie in een vat gelegd om af te koelen. Niet-verbrande dingen, zoals Bengts heupprothese, waren verwijderd voordat de skeletresten in de ascremulator werden fijngemalen.
Toen haar vader stierf, werd hij paradoxaal genoeg ook levend voor haar. Er was een deur opengezet, alsof er een gat in de lucht was gesneden. Die deur staat wagenwijd voor haar open en biedt haar bevrijding.
Afdrukken, denkt ze. Welke afdrukken hebben ze nagelaten? Ze herinnert zich een voorval, van heel lang geleden.
Ze was vier geweest en Bengt had in een van de kamers in de kelder een nieuwe vloer gestort. De verleiding om haar hand in het gladde, taaie cement te drukken was sterker geweest dan haar angst voor de uitbrander die zeker zou volgen. De kleine handafdruk was er op het moment van de brand nog steeds geweest. Waarschijnlijk ligt die nog onder de resten van het afgebrande huis.
Maar wat is er van hem over?
Het fysieke dat hij nalaat, is ofwel verwoest, ofwel van de hand gedaan, verspreid in de wind. Klaar om op een veiling te worden verkocht. Binnenkort zijn het anonieme voorwerpen in het bezit van een wildvreemde. Dingen zonder geschiedenis.
De afdrukken die hij binnen in haar heeft gemaakt zullen hem daarentegen in de vorm van schaamte en schuld overleven.
Een schuld die ze nooit zal kunnen betalen, hoe dapper ze het ook probeert.
Die zal alleen maar groter worden.
Wat wist ik eigenlijk over hem, denkt ze.
Wat verborg zich in het diepst van zijn ziel en waar droomde hij over? Waar verlangde hij naar?
Hij werd gedreven door een voortdurende ontevredenheid, denkt ze. Hoe warm hij het ook had gehad, hij had altijd gebeefd van de kou, en hoeveel hij ook had gegeten, zijn buik had altijd geknord van de honger.
De dominee blijft staan, zet de urn neer en buigt zijn hoofd in een gebed. Een groen stuk stof met een gat in het midden ligt uitgespreid voor de grafsteen van rood Vånga-graniet.
Zevenduizend kronen.
Ze zoekt de blik van de dominee en als hij zijn hoofd eindelijk optilt, kijkt hij naar haar en knikt.
Ze doet een paar passen naar voren, loopt om het stuk stof heen, buigt zich omlaag en pakt met beide handen het touw vast dat aan de rode urn is bevestigd. Het valt haar op hoe zwaar die is en het touw snijdt in haar handen.
Voorzichtig loopt ze naar het gat, blijft staan en laat vervolgens langzaam de urn in het zwarte gat zakken. Na enige aarzeling laat ze haar greep om het touw verslappen, waardoor het op het deksel van de urn valt.
Haar handpalmen branden en als ze haar handen opent, ziet ze op elke hand een donkerrode vlek.
Stigmata, denkt ze.