Vrije Val
De populairste attractie van pretpark Gröna Lund is een honderd meter hoge omgebouwde uitkijktoren die vanuit een groot deel van Stockholm te zien is. De passagiers worden langzaam naar een hoogte van tachtig meter gebracht, waar ze een tijdje blijven hangen om vervolgens met een snelheid van bijna 120 kilometer per uur naar de grond te storten. De val duurt tweeënhalve seconde en tijdens het remmen worden de passagiers blootgesteld aan drieënhalve keer de zwaartekracht.
Bij de landing weegt een mensenlichaam dus meer dan drie keer zoveel als normaal.
Op weg naar beneden is het nog veel erger met het lichaamsgewicht.
Iemand die zich met een snelheid van honderd kilometer per uur verplaatst, weegt meer dan twaalf ton.
‘Je weet toch dat de Vrije Val vorige zomer een tijdje dicht is geweest?’ Sofia lacht.
‘O ja? Waarom was dat?’ Jeanette knijpt zachtjes in Johans arm en ze schuifelen een eindje naar voren in de rij. De gedachte dat Sofia en Johan straks daar boven zullen hangen maakt haar duizelig.
‘In een pretpark in de vs verloor iemand zijn voeten door een staalkabel. De attractie hier werd gesloten om een veiligheidscontrole uit te voeren.’
‘Verdomme… hou op. Dat hoef je toch niet te vertellen vlak voordat jullie erin gaan?’
Johan lacht en geeft haar een por in haar zij.
Ze glimlacht naar hem. Ze heeft hem in tijden niet zo vrolijk gezien.
In de afgelopen uren hebben Johan en Sofia de Bezem, de Inktvis, Extreme en de Katapult afgewerkt. Bovendien hebben ze allebei een foto van zichzelf als ze gillend op het Vliegend Tapijt zitten.
Jeanette is de hele tijd op de grond gebleven en heeft met een klomp in haar maag toegekeken.
Ze zijn aan de beurt en ze stapt opzij.
De moed zakt Johan enigszins in de schoenen, maar Sofia stapt het platform op en hij volgt haar met een onzekere glimlach.
Een medewerker ziet erop toe dat de veiligheidsbeugels goed vastzitten.
Daarna gaat alles heel snel.
De gondel gaat naar boven en Sofia en Johan zwaaien nerveus.
Op hetzelfde moment dat Jeanette ziet dat hun aandacht zich naar het uitzicht over de stad verplaatst, hoort ze vlak achter zich het geluid van brekend glas.
Drie mannen die in een vechtpartij zijn verwikkeld.
Het kost Jeanette twaalf minuten om de ruzie af te wenden.
Zevenhonderdtwintig seconden.
Dan is alles afgelopen.
Popcorn, zweet en aceton.
De geuren verwarren Sofia. Ze kan maar moeilijk uitmaken welke echt en welke ingebeeld zijn, en als ze langs de botsauto’s loopt, is de lucht verstikkend elektrisch.
Een ingebeelde geur van verbrand rubber vermengt zich met een reële mierzoete zucht wind die afkomstig is van de herentoiletten.
Het is donker geworden, maar de avond is zwoel en de hemel is helder. Het asfalt is nog nat van de plotselinge wolkbreuk en de glimmende, gekleurde lampen die in de plassen worden weerkaatst prikken in haar ogen. Ze schrikt van een plotselinge gil van de achtbaan en doet een pas achteruit. Iemand geeft haar van achteren een duw en ze hoort iemand vloeken.
‘Wat ben je verdomme aan het doen?’
Ze blijft staan en doet haar ogen dicht. Probeert de indrukken van de stem in haar hoofd weg te duwen.
Wat ben je van plan nu te doen? Een potje janken?
Waar heb je Johan gelaten?
Sofia kijkt om zich heen en ziet dat ze alleen is.
‘… hij had bepaald geen hoogtevrees, maar toen de beveiligingsstang werd neergeklapt begon het te regenen en toen ze vastzaten merkte ze dat hij beefde van angst en toen de gondel begon te bewegen zei hij dat hij zich had bedacht en eruit wilde…’
Iemand geeft haar een klap in haar gezicht. Haar wang gloeit en ze merkt dat die nat en zout is. Het harde grind schuurt onder haar rug.
‘Wat mankeert haar?’
‘Kan iemand verpleegkundige hulp laten komen?’
‘Waar heeft ze het over?’
‘Is er een dokter of verpleegkundige in de buurt die kan helpen?’
‘… en hij huilde en was bang, en eerst probeerde ze hem te troosten terwijl ze steeds verder naar boven gingen en heel Uppsala konden zien en alle boten in de Fyrisån, en toen ze dat tegen hem zei, stopte hij met janken en zei dat het Stockholm was en dat ze de veerponten van en naar Djurgården zagen…’
‘Ik geloof dat ze zegt dat ze uit Uppsala komt.’
‘… en toen we boven waren begon het te donderen en te bliksemen, en toen werd alles stil en de mensen beneden waren net stipjes, en als je wou kon je ze als kleine vliegen tussen je vingers kraken…’
‘Ik geloof dat ze flauwvalt.’
‘… en precies op dat moment schiet je maag in je keel en alles komt op je af en het is precies zoals je wilt dat het zal zijn…’
‘Laat me erbij!’
Ze herkent de stem, maar kan hem niet goed thuisbrengen.
‘Opzij, ik weet wie ze is.’
Een koele hand op haar hete voorhoofd. Een geur die ze herkent.
‘Sofia, wat is er gebeurd? Waar is Johan?’
Victoria Bergman doet haar ogen dicht en weet het weer.