3
Een paar minuten later ging Mace met natte haren in de rij staan en kreeg ze haar eten, dat zo vies en vet was dat het op elke andere plek – behalve misschien in schoolkantines en in de economyclass van vliegtuigen – als oneetbaar zou worden beschouwd. Ze werkte genoeg van de troep naar binnen om niet flauw te vallen van de honger en stond toen op om de rest weg te gooien. Toen ze langs een tafel liep, liet iemand een dik been uitschieten en ze struikelde. Haar dienblad kletterde uit haar handen en de drab vormde een groen-bruine kledderboel op de vloer. Overal langs de muren van de zaal keken bewaarders op. De gedetineerde die haar had laten struikelen, een zekere Juanita, keek omlaag toen Mace langzaam overeind krabbelde.
‘Onhandige trut,’ zei Juanita. Ze keek naar haar gevolg, dat om de bijenko-ningin heen zat die Juanita hierbinnen was geworden. ‘Is ze geen onhandige trut?’
Alle leden van Juanita’s gevolg beaamden dat Mace de onhandigste trut op aarde was.
Juanita had minstens honderddertig kilo aan een skelet van een meter tachtig hangen. Elke heup was zo groot als een spatlap van een truck en had ook ongeveer dezelfde vorm. Mace was een meter vijfenzestig en woog vijfenvijftig kilo. Op het eerste gezicht was Juanita zacht en papperig, en Mace was zo hard als de stalen deuren die alle stoute meisjes hier binnenshuis hielden. Toch kon Juanita haar verpletteren. Ze zat hier voor moord en was in deze minder strenge inrichting terechtgekomen doordat ze het op een akkoordje had gegooid met de aanklager en schuld had bekend. Tot haar moordwapens hadden een bandenlichter, een bic en veel benzine behoord.
Ze zeiden dat het haar hier in de gevangenis beter beviel dan in de buitenwereld. Hier was Juanita de bijenkoningin. Buiten was ze een van de vele ongeschoolde dikke meiden die je in elkaar kon slaan, drugs en wapens kon laten smokkelen of baby’s kon laten krijgen en vervolgens in de steek laten. Buiten de gevangenis had Mace wel duizend Juanita’s gekend. Ze was al kansloos geweest vanaf het moment dat ze uit de moederschoot tuimelde.
Misschien verklaarde dat waarom Juanita hier in de gevangenis voldoende gekke dingen had gedaan – bijvoorbeeld twee zware mishandelingen en wapen- en drugsbezit – om twaalf jaar aan haar oorspronkelijke vonnis toegevoegd te krijgen. Als ze zo doorging, zou de vrouw hier blijven zitten tot ze haar karkas wegsleepten en ergens op een armenkerkhof onder de grond stopten. Haar vet en botten zouden snel in de aarde opgaan en niemand zou het iets kunnen schelen of zich haar herinneren.
Evengoed had de vrouw, zolang ze nog in leven was, niets te verliezen, en juist dat maakte haar zo gevaarlijk, want het betekende dat alle normale sociale remmingen volledig uit haar denkpatroon verdwenen waren. Die ene factor veranderde haar papperigheid in titanium. Hoe Mace ook trainde, ze kon nooit op tegen wat Juanita had. Mace had nog steeds medeleven, kende nog steeds wroeging. Juanita was beide allang kwijt, als ze dergelijke gevoelens al ooit had gekend.
Mace hield de vork in de aanslag. Haar blik ging even naar Juanita’s brede hand, die plat op de tafel lag. De oranje nagellak stak af tegen haar huid, die donker werd gekleurd door een tatoeage van iets wat eruitzag als een spin. Een in het oog springend doelwit, die hand.
Niet vanavond. Ik heb al met Bierbuik gedanst. Niet ook nog met jou.
Mace liep door en plaatste haar dienblad, bord en bestek in de daarvoor bestemde bak.
Toen ze wegging, wierp ze nog een blik op Juanita en zag ze dat de vrouw nog steeds naar haar keek. Juanita hield haar blik strak op Mace gericht en fluisterde iets tegen een van haar volgelingen, een slungelige lelieblanke vrouw die Rose heette. Rose zat hier omdat ze het sexy speeltje van haar man bijna had onthoofd op het toilet van een bar. Dat had ze gedaan met het mes dat haar man gebruikte voor vis die hij had gevangen. Mace had gehoord dat de man niet naar Rose’ proces was gekomen, alleen maar omdat ze zijn beste vismes had bedorven. Het was eerder materiaal voor een oude aflevering van Jerry Springer dan voor een praatje bij Oprah .
Mace zag Rose knikken en grijnzen, zodat de negentien tanden te zien waren die ze nog in haar mond had. Het was moeilijk te geloven dat ze ooit een klein meisje was geweest dat het leuk vond zich te verkleden, dat op de knie van haar vader zat, schuinschrift leerde, bij een footballwedstrijd op de middelbare school zat te juichen, over iets anders droomde dan vijftien jaar in een kooi, waar je het hulpje moest spelen van een vette bijenkoningin met de mentaliteit van een psychopaat.
Rose was naar Mace toe gekomen op de tweede dag dat ze in de gevangenis zat en had tegen haar gezegd dat Juanita de messias was en dat de messias alles kreeg wat ze wilde. Als de celdeur openging en de messias verscheen, had ze dat prettig te vinden. Dat waren de regels. Zo was het nu eenmaal in Juanitaland. Mace had Juanita’s aanbod herhaaldelijk van de hand gewezen. Maar voordat het echt uit de hand liep, had Juanita zich plotseling teruggetrokken. Mace meende wel te weten waarom, maar ze was er niet zeker van. Het had wel betekend dat ze twee jaar lang elke dag voor haar leven had moeten vechten. Ze had al haar verstand moeten gebruiken, alle trucjes die ze op straat had geleerd, en de spieren die ze hier had gekweekt.
Mace sjokte naar cellenblok B. De deuren klapten om precies zeven uur ’savonds achter iedereen dicht. Daar ging dan je opwindende zondagavond. Ze ging op het stalen bed zitten, waarvan de matras zo dun was dat Mace bijna dwars door het verrekte ding heen kon kijken. In de twee jaar dat ze erop had geslapen had ze alle knikken en rondingen in het oude metaal leren kennen. Ze moest het nog drie dagen uithouden. Nou ja, eigenlijk nog maar twee, als ze deze nacht doorkwam.
Juanita wist dat Mace zou vrijkomen. Daarom had ze haar laten struikelen en geprobeerd haar op stang te jagen. Ze wilde niet dat Mace wegging. En dus zat Mace nu als een hard balletje ineengedoken in de hoek van haar cel. Haar vuisten waren gebald en ze had iets scherps en glanzends in elke vuist, iets wat ze ergens verstopt hield waar zelfs de bewaarders het niet konden vinden. Het werd donker en de tijd brak aan waarin je dacht dat er niet veel goeds zou gebeuren, omdat het kwaad dat nu kwam al het goede wegjoeg. En toen wachtte ze nog wat langer. Want ze wist dat op een gegeven moment haar celdeur zou opengaan. De bewaarders van de nachtploeg zouden de andere kant op kijken in ruil voor drugs of seks, of beide.
En de messias zou verschijnen met maar één doel voor ogen: ervoor zorgen dat Mace nooit meer het daglicht van een vrije dag te zien kreeg. Twee jaar lang had Mace naar dit moment toe gewerkt. Haar gespierde lichaam wachtte gespannen af. De adrenaline raasde bij elke ademtocht door haar aderen.
Drie minuten later schoof de celdeur open, en daar was ze.
Alleen was het niet Juanita.
De bezoekster was ook lang, meer dan een meter tachtig, inclusief de drie centimeter hoge hakken van de glanzende laarzen die ze droeg. En het uniform was niet dat van de bewaarders. Het stond haar goed; er was niets flodderigs aan en er was geen vlekje te zien. Haar blonde haar rook zo goed als het hierbinnen nooit zou kunnen ruiken.
De bezoekster deed een stap naar voren, en hoewel het donker was, kwam er ergens nog zoveel licht vandaan dat Mace de vier sterren op elke schouder kon zien. Het politiekorps van Washington kende elf rangen, en die vier sterren symboliseerden de allerhoogste rang.
Mace keek op, haar vuisten nog gebald. De vrouw keek op haar neer.
‘Hé, zus,’ zei de korpscommandant van de politie van Washington. ‘Zullen we jou hier eens weghalen?’