1
Jamie Meldon wreef krachtig over zijn ogen, maar toen hij weer naar het computerscherm keek, zag hij nog steeds niet helder. Hij keek op zijn horloge; bijna twee uur ’s nachts. Hij was doodop. Op zijn vijftigste kon hij geen nachten meer doorhalen. Hij trok zijn jasje aan en streek zijn al tamelijk dunne haar, dat over zijn voorhoofd was gevallen, naar achteren.
Terwijl hij zijn spullen in zijn aktetas deed, dacht hij aan de stem uit het verleden. Hij had gebeld, al had hij dat niet moeten doen; ze hadden gepraat. En toen hadden ze elkaar ontmoet. Hij wilde niet meer aan dat deel van zijn leven denken. Toch zou hij iets moeten doen. Bijna vijftien jaar had hij een particuliere praktijk gehad, maar nu werkte hij als officier van justitie voor de overheid. Hij zou er een nachtje over slapen. Dat hielp altijd.
Tien jaar geleden was hij een duurbetaalde strafpleiter in New York geweest, die het juridische handje vasthield van sommige van de grootste schurken uit de onderwereld van Manhattan. Het was een opwindende periode in zijn carrière geweest, en tegelijk zijn persoonlijke dieptepunt. Hij had geen greep meer op zijn leven gehad, was zijn vrouw ontrouw geweest en had een hekel aan zichzelf gekregen.
Toen zijn vrouw hem had verteld dat ze misschien nog maar zes maanden te leven had, was er eindelijk iets tot Meldons hersenen doorgedrongen. Hij had zijn huwelijk nieuw leven ingeblazen en zijn vrouw geholpen het doodvonnis te overwinnen. Hij was met zijn gezin naar Washington verhuisd, en de afgelopen tien jaar had hij geen misdadigers verdedigd, maar ze naar de gevangenis gestuurd. Dat gaf hem een goed gevoel, al waren zijn financiële omstandigheden lang niet meer zo rooskleurig als vroeger.
Hij verliet het gebouw om naar huis te gaan. Zelfs om twee uur ’s nachts was er leven in de hoofdstad van het land, maar toen hij eenmaal de grote weg verliet en over de verharde wegen naar zijn eigen woonwijk reed, was het stil en werd hij steeds slaperiger. De blauwe lichten in zijn spiegeltje brachten hem bij zijn positieven. Ze verschenen op een recht stuk weg, nog geen kilometer bij zijn huis vandaan, maar met bomen aan weerskanten. Hij zette de auto aan de kant en wachtte. Zijn hand gleed naar zijn portefeuille met zijn papieren. Hij was bang dat hij in slaap was gesukkeld of over de weg had geslingerd omdat hij zo moe was.
Hij zag de mannen naar zijn auto lopen. Ze droegen geen uniformen, maar pakken, donkere pakken waartegen hun gesteven witte overhemden fel afstaken in het licht van de bijna vollemaan. De twee mannen waren allebei ongeveer een meter tachtig en atletisch gebouwd. Ze hadden een gladgeschoren gezicht en kort haar, tenminste, voor zover Jamie in het maanlicht kon zien. Met zijn rechterhand pakte hij zijn mobiele telefoon en toetste 911 in, waarna hij zijn duim boven de beltoets hield. Hij draaide het raampje open en wilde net zijn officiële legitimatiebewijs omhooghouden toen een van de twee mannen hem voor was.
‘ fbi , meneer Meldon. Ik ben agent Hope en dit is mijn collega, agent Reiger.’
Meldon keek naar het identiteitsbewijs en zag de man toen een snel handgebaar maken, waarna de vertrouwde fbi -penning in het volgende vakje van de leren houder opdook. ‘Ik begrijp het niet. Waar gaat dit over, agent Hope?’
‘E-mails en telefoongesprekken, meneer.’
‘Met wie?’
‘U moet met ons meekomen.’
‘Wat? Waarheen?’
‘Het wfo .’
‘Het Washington Field Office? Het fbi -kantoor in Washington? Waarom?’
‘Voor ondervraging,’ antwoordde Hope.
‘Ondervraging? Waarover?’
‘Wij hebben alleen opdracht gekregen u op te halen, meneer Meldon. De adjunct-directeur wacht op u.’
‘Kan het niet tot morgen wachten? Ik ben officier van justitie.’
Hope keek geërgerd. ‘We zijn volledig op de hoogte van uw achtergrond. Wíj zijn de fbi .’
‘Natuurlijk, maar evengoed...’
‘U kunt de adjunct-directeur bellen, als u dat wilt, maar we hebben opdracht u zo snel mogelijk naar het kantoor te brengen.’
Meldon zuchtte. ‘Dat is goed. Mag ik u in mijn auto volgen?’
‘Ja, maar mijn collega moet bij u komen zitten.’
‘Waarom?’
‘Het kan nooit kwaad om een goedgetrainde agent bij u in de auto te hebben, meneer Meldon.’
‘Goed.’ Meldon stak zijn telefoon weer in zijn zak en maakte de deur aan de passagierskant open. Agent Reiger stapte in terwijl Hope naar zijn auto terugliep. Meldon voegde in achter de andere auto en ze begonnen aan de terugweg naar Washington.
‘Ik wilde dat jullie naar mijn kantoor waren gekomen. Ik kom net uit de stad.’
Reiger hield zijn blik op de andere auto gericht. ‘Mag ik vragen waarom u nog zo laat op pad bent, meneer?’
‘Zoals ik al zei: ik zat in mijn kantoor te werken.’
‘Op zondagavond, zo laat?’
‘Het is geen negen-tot-vijfbaan. Uw collega had het over telefoongesprekken en e-mails. Ging het daarbij om contacten die ík heb gelegd of om gesprekken en mailtjes die ik heb ontvangen?’
‘Misschien om geen van beide.’
‘Wat?’ snauwde Meldon.
‘De inlichtingenafdeling van de fbi krijgt voortdurend geruchten en roddels te horen uit louche kringen. Misschien wil iemand die door u is vervolgd wraak nemen. Toen u een particuliere praktijk in New York had, is het afscheid tussen u en een deel van uw, eh, clientèle, niet bepaald hartelijk geweest. Uit die hoek kan het ook komen.’
‘Maar dat was tien jaar geleden.’
‘De maffia heeft een lang geheugen.’
Meldon maakte zich plotseling zorgen. ‘Als een of andere gek het op mij heeft voorzien, wil ik dat mijn gezin bescherming krijgt.’
‘We hebben al een wagen van het bureau met twee agenten voor uw huis staan.’
Ze staken de Potomac over naar het eigenlijke Washington, en een paar minuten later kwamen ze bij het wfo . De voorste auto ging linksaf een straatje in. Meldon volgde.
‘Waarom hierlangs?’
‘Ze hebben net een nieuwe ondergrondse garage voor ons geopend, met een tunnel naar het wfo . Dat is vlugger en we kunnen de zaak vierentwintig uur per dag in de gaten houden. Tegenwoordig weet je nooit wie het op je voorzien heeft. Dat kan uiteenlopen van Al Qaida tot de volgende Timothy McVeigh.’
Meldon keek hem nerveus aan. ‘Ik begrijp het.’
Dat waren de laatste woorden die Jamie Meldon ooit zou uitspreken.
De hevige elektrische schok verlamde hem op hetzelfde moment dat een grote voet op de rem van de auto trapte. Als Meldon opzij had kunnen kijken, zou hij hebben gezien dat Reiger handschoenen droeg. En die handschoenen omklemden een zwart kastje waaruit twee staven staken. Terwijl een stuiptrekkende Meldon naar voren zakte, stapte Reiger uit de auto.
Hope was ook gestopt en liep vlug naar de tweede auto. Samen tilden ze Meldon eruit en zetten hem met zijn gezicht naar voren tegen een grote vuilcontainer. Hope trok zijn pistool met geluiddemper. Hij deed een stap naar voren, zette de loop tegen Meldons achterhoofd, loste een schot en maakte een eind aan het leven van de man.
Samen tilden ze het lijk in de vuilcontainer. Reiger stapte in de auto van de dode officier van justitie. Hij volgde Hopes auto het straatje uit, ging naar links en zette koers naar het noorden. Intussen zakte Meldons lijk steeds dieper weg tussen de vuilnis.
Reiger drukte op een sneltoets van zijn telefoon. Er werd meteen opgenomen. Reiger zei: ‘Klaar.’ Toen verbrak hij de verbinding en liet de telefoon weer in zijn zak glijden.
De man aan de andere kant van de telefoonverbinding deed dat ook.
Jarvis Burns, wiens zware aktetas tegen zijn manke been drukte, voegde zich met enige moeite weer bij de rest van het gezelschap dat over het platform liep en de metalen trap van het wachtende vliegtuig beklom.
Een andere man, met wit haar en een diepdoorgroefd gezicht, draaide zich om en keek hem aan. Het was Sam Donnelly, de directeur nationale inlichtingen, in feite dus de topspion van Amerika.
‘Alles in orde, Jarv?’
‘Volkomen in orde, directeur,’ zei Burns.
Tien minuten later steeg de Air Force One, het presidentiële vliegtuig, op in de nachtelijke lucht, op weg terug naar de luchtmachtbasis Andrews in Maryland.