42
Mace ging verder. Ze reed nog dieper een deel van de stad in waar ze zich, hoezeer ze ook geneigd was risico’s te nemen, niet zonder wapen en assistentie van twee politieauto’s zou moeten wagen. Toch wist ze precies waar ze heen ging. Ze moest het zien; ze wist niet precies waarom, alleen dat ze het moest zien. Misschien kwam het door de dingen die Mona op het toilet tegen haar had gezegd. Mace kon accepteren dat ze naar de bliksem ging, misschien zelfs dat ze naar de gevangenis terugging, maar ze zou nooit kunnen accepteren dat ze Beth in haar val zou meeslepen.
Ze ging langzamer rijden en lette goed op silhouetten in de straten, ogen achter gordijnen, hoofden die tegen getinte autoruiten leunden: allemaal mensen die zich afvroegen wat ze op dit uur in deze wijk deed. Het menselijke ecosysteem hier was tegelijk kwetsbaar en buitengewoon veerkrachtig, en het was ook iets waarmee de meeste burgers nooit kennismaakten. Toch had het Mace het grootste deel van haar leven gefascineerd. Ze wist dat de grens tussen politie en misdadigers hier zo dun en tegelijkertijd zo dik was als maar kon. Geen enkele leek zou begrijpen wat ze daarmee bedoelde, maar elke politieman meteen.
Ze keek op. Het was recht voor haar. Het stond midden in district 6, als een gliobastoom tussen gewonere tumoren. Het was een leegstaand appartementengebouw dat misschien wel meer drugs, dood en perversiteit had gezien dan elk ander gebouw in de stad. De politie had er keer op keer invallen gedaan, maar de bandieten kwamen altijd terug, als een mierenhoop nadat er Diazinonkorrels overheen waren gestrooid. Op het dak van dit gebouw had ze haar observatiepost opgezet, vooral omdat geen enkele bandiet ooit zou geloven dat een smeris daar kon infiltreren. Mace had er een maand van undercoverwerk voor nodig gehad om een positie in die wereld te verwerven. Haar camera’s en lenzen hadden verborgen gezeten in haar wijde kleren, terwijl ze drugs kocht en verkocht en zich met haar Glock 37 en een snelle mond verweerde tegen de seksuele avances van het ene na het andere roofdier. Dat was een van de mooie dingen geweest van het undercoverwerk in deze wijk. Het zou verdacht zijn geweest als ze geen vuurwapen droeg, want iedereen liep ermee rond.
Het dak bood een goed uitzicht op een plaats die gebruikt was voor het afleveren van drugs door drie latinobroers die de leiding hadden over een van de gewelddadigste bendes in Washington. Mace werkte in die tijd aan grote narcoticazaken, maar ze keek veel verder dan de zoveelste drugsarrestatie. Deze mannen werden verdacht van meer dan tien moorden. Mace maakte foto’s en andere leden van haar team luisterden de mobiele gesprekken van de latino’s af in de hoop hen voor de rest van hun leven achter de tralies te krijgen.
Er was niet veel aan het gebouw veranderd. Het was nog steeds een krot en het stond nog steeds leeg, al was het geen broeinest van criminele activiteit meer, want Beth had een politiepost op de begane grond gevestigd. Twee van de latino’s waren naar Houston verhuisd; tenminste, dat had ze in de gevangenis gehoord. De derde broer was in Rock Creek Park gevonden, meer skelet dan lijk. Ze zeiden dat zijn oudere broers hem erop hadden betrapt dat hij winst van hun crackhandel afroomde. Blijkbaar was het harde leven voor die jongens al thuis begonnen. Mace was ervan overtuigd dat de broers hadden ontdekt dat ze een undercoveragent was. Dat kon op straat zijn gebeurd, of door stom geluk, of door een verklikker bij de politie. In elk geval hadden ze wraak genomen.
Waarom hebben jullie niet gewoon een kogel in mijn hoofd gepompt? Dat zou sneller en minder pijnlijk zijn geweest.
Opeens besefte Mace, nog helderder dan in de twee jaar dat ze in de gevangenis zat, dat de schoften die haar erin hadden geluisd waarschijnlijk ongestraft zouden blijven. Terwijl ze op dat metalen bed lag, had ze het allemaal tot in bijzonderheden uitgedacht. Ze zou zelfs het onbeduidendste spoor volgen en met niets anders dan de zaak bezig zijn, tot ze hen te pakken had. En dan zou ze triomfantelijk met haar gevangengenomen bandieten naar het politiebureau lopen en zou alles weer goed komen tussen haar en de wereld.
Terwijl ze daar op haar Ducati zat, schudde ze verbaasd haar hoofd. Geloofde ik dat echt?
Dertig procent van de politie in Washington dacht dat ze schuldig was. Dat waren twaalfhonderd mensen. Dertig klonk veel beter dan twaalfhonderd. Mace wist dat ze het zich niet moest aantrekken, dat het er eigenlijk niet toe deed, maar voor haar deed het er wel toe. Ze keek naar het straatje waar ze laat op de avond uit was gekomen nadat ze urenlang door telelenzen had getuurd. Haar leven was toen voorgoed veranderd. Ze dacht aan de natte lap die over haar mond was gedrukt en haar hersenen in pulp had veranderd. De sterke armen die haar armen tegen haar zijden drukten. Het gieren van banden, de snelle rit naar de hel. De naaldprikken, het poeder in haar neus, de vloeistof die door haar keel werd gegoten. Het kokhalzen, het snikken, het kreunen, het vloeken. Maar vooral het snikken. Ze hadden haar gebroken. Er was veel voor nodig geweest, maar ze hadden gewonnen.
Als ik jullie te pakken krijg, vermoord ik jullie. Maar het ziet er niet naar uit dat het me gaat lukken. En wat zit er dan voor me op? Hopen dat een dakloze veteraan voor moord wordt veroordeeld, zodat ik kan zeggen dat ik hem heb opgepakt en mijn strepen terug kan krijgen?
En hoe zat het met de sleutel en het mailtje? Hoe kon Dockery daar iets mee te maken hebben? Er kwam meer bij kijken dan Mace aanvankelijk had gedacht.
De pirouettes in haar hoofd werden onderbroken door een geluid dat ze dichtbij hoorde, enkele ogenblikken voordat ze hem zag. Haar hand verdween in haar zak. De man was zwart en had een kaal hoofd. Hij was maar iets groter dan zij, maar hij was wel veertig kilo zwaarder, en daar zat geen gram vet bij. Bandieten, wist ze, trainden vaak met ware geloofsijver, alleen om het met hardlopen of vechten van de politie te kunnen winnen, als het daarop aankwam. En meestal kwam het er op een gegeven moment op aan.
‘Mooie motor,’ zei hij. Hij droeg een trui met een capuchon, een spijkerbroek en wit-met-bordeauxrode basketbalschoenen met losse tong.
Mace zette haar vizier omhoog. ‘Ja, dat hoor ik vaak.’
Ze wist dat hij een pistool in de rechterzak van zijn capuchontrui had, en aan de kleine bult onder aan zijn broekspijp was te zien dat er een tweede wapen aan de binnenkant van zijn linkerenkel zat vastgesjord. Haar hand verstrakte om het voorwerp in haar eigen zak.
‘Geloof ik graag. Maar dit hoor je zeker niet zo vaak.’ Hij haalde een groot semi-automatisch pistool tevoorschijn waarvan Mace meteen zag dat het een onnauwkeurig namaakschietijzer was, maar ja, je hoefde geen scherpschutter te zijn om iemand van een halve meter afstand neer te leggen. ‘Ik wil hem hebben.’
‘Kun je je de afbetalingen veroorloven?’
Hij richtte de loop op haar voorhoofd. ‘Ik denk van wel, of ze moeten al kogelvrije helmen maken. En haal je hand heel langzaam uit die jaszak, anders schiet ik je dood, kreng.’
‘Het is maar een telefoon.’
‘Laat zien.’
Ze haalde haar telefoon langzaam tevoorschijn en hield hem omhoog. ‘Kijk, het is alleen maar een Nokia 357.’
‘Je bent een grappig kreng.’
‘Je hebt de clou nog niet gehoord.’
‘O nee? Wat is die dan?’
De pepperspray trof hem in beide neusgaten. Hij schreeuwde het uit, liet zijn pistool vallen en viel achterover op het trottoir, graaiend naar zijn ogen. Ze stopte het busje pepperspray weer in haar zak. Het zag eruit als een telefoon en ze had het gekocht in de winkel van Binder. ‘Ik heb een volledig belplan met zelfverdedigingsclausule.’
Ze greep zijn pistool van de grond, liet het magazijn eruitspringen, haalde de voorste patroon uit de kamer en gooide het wapen in een vuilnisbak. Zijn reservewapen, een oude .22-revolver, kreeg dezelfde behandeling, nadat het haar was gelukt zijn broekspijp omhoog te trekken en het wapen uit de enkelriem te rukken, terwijl hij intussen onbeheerst op de grond lag te spartelen. Ze stapte weer op haar motor en keek op hem neer, zoals hij daar krijsend over het trottoir rolde. ‘Hoe heet je?’
‘Mijn ogen branden uit mijn kop, kreng!’
‘Ga dan ook geen mensen beroven. Nou, hoe heet je?’
‘Ik vermoord je, kreng. Ik vermoord je.’
‘Interessant, maar zo komen we niet verder. Je naam?’
‘Ik zeg mijn naam niet, verdomme.’
‘Zeg me je naam, dan geef ik je iets om het prikken te laten ophouden.’
Hij rolde niet meer heen en weer, maar zijn handen zaten nog tegen zijn oogkassen gedrukt. ‘Wat?’ riep hij uit.
‘Het zit in mijn andere zak. Naam?’
‘Scheermes.’
‘Echte naam.’
‘Darren.’
‘Darren wat?’
‘Ik lig hier dood te gaan!’
‘Achternaam?’
‘Shit, verdomme. Ik vermoord je, teef!’
‘Naam?’ herhaalde ze rustig.
‘Rogers! Oké! Rogers!’
‘Oké, Darren Rogers.’ Ze haalde een spuitbusje uit haar andere zak. ‘Kijk me aan.’
‘Wat?’
‘Kijk me aan, Darren, als je wilt dat het prikken ophoudt.’
Hij hield op met kronkelen en ging op zijn hurken zitten, zijn vuisten nog tegen zijn gezicht gedrukt.
‘Zo werkt het niet. Doe je ogen open en kijk me aan.’
Hij haalde langzaam zijn handen weg en slaagde erin zijn betraande, ontstoken ogen open te houden. Dat kostte hem zoveel inspanning dat zijn hele lichaam ervan trilde. Ze spoot vloeistof in beide pupillen. Binnen enkele seconden ging Darren achteroverzitten en haalde hij diep adem. ‘Wat is dat voor shit?’
‘Tovenarij.’
‘Waarom deed je dat?’
‘Misschien vind je me overgevoelig, maar het kwam door dat hele gedoe van die gewapende roofoverval en die lelijke woorden van je.’
‘Weet je wel waar je hier bent? Kom je uit Iowa of zo? Er zijn hier geen monumenten te zien, dame.’
‘Als je het weten wilt: ik ben in Washington geboren en ik heb hier jarenlang gewerkt.’
Darren stond op en wilde in zijn ogen wrijven, maar ze snauwde: ‘Je hebt die pepperspray op je handen, Darren. Als je in je ogen wrijft, ga je meteen weer schreeuwen, en misschien komt er dan geen tovenarij meer.’
Hij liet zijn handen langs zijn zijden bungelen. ‘Wat heb je met mijn wapens gedaan?’
‘Die liggen in de vuilnisbak daar. Ik heb de munitie eruitgehaald. O ja, de schuif van je pistool is naar z’n moer; hij blokkeert om het andere schot. En je .22 reservewapen is een lachertje.’
‘Ik heb tweehonderd dollar voor dat pistool betaald.’
‘Dan ben je genept. Hij is ook ongeveer zo nauwkeurig als een tec -9 op duizend meter. Dat betekent dus dat het puur geluk is als je er iets mee raakt.’
‘Weet je veel van wapens?’
‘In veel opzichten waren het ooit mijn beste vrienden.’
‘Je bent een gestoord kreng.’
‘Daar is dat woord weer.’
‘Waarom wil je nou weten hoe ik heet?’
‘Woon je hier in de buurt?’
‘Hoezo, ben je een smeris?’
‘Nee, alleen maar nieuwsgierig.’
‘Een paar straten hiervandaan opgegroeid,’ zei hij nors.
‘Bij welke bende zit je? Je hebt er hier veel om uit te kiezen.’
‘Ik zit niet bij een bende.’
‘Wat, ben je nergens toegelaten?’
‘Ik zit niet bij een bende,’ herhaalde hij koppig.
‘Oké, misschien lopen er hier een paar criminelen in hun eentje rond en ben jij er een van.’
‘En als dat nou eens zo is?’
‘Hoe komt het dat je met die snertwapens en zonder bende nog steeds leeft?’
‘Waarom denk je dat ze me Scheermes noemen?’
‘Ik zal een wilde gok doen: omdat je heel scherp bent?’
‘Ik kan me redden.’
Hij zette een dreigende stap in haar richting, met zijn ene hand voor zijn gezicht.
Ze hield de telefoon omhoog. ‘Dénk er niet eens aan, Darren. Deze knop verandert mijn telefoontje in een taser van een miljoen volt en dan word je levend geroosterd.’
Hij liet zijn hand zakken en ging een stap achteruit.
‘Heb je familie?’ vroeg ze.
‘Mag ik mijn snertwapens nou uit die vuilnisbak halen?’
‘Als ik weg ben. Ze noemen mij geen Scheermes, maar ik ben ook heel scherp.’
‘Wat doe je hier?’ Hij keek om zich heen. ‘Zoals je al zei, zijn er veel bendes.’
‘Die hebben het te druk met elkaar neer te knallen om zich met mij bezig te houden. Maar ik stel je goede zorgen op prijs.’
‘Ik zit er niet mee als ze je kop eraf knallen. Waarom zou ik?’
‘Daar heb je geen enkele reden voor. Pak je snertwapens, Scheermes, en geniet van het beetje tijd dat je nog hebt.’ Ze trapte op het gaspedaal en de Ducati ronkte weg.