7
Nu Mungo er een nachtje over had geslapen, wist hij wat hij moest doen. Maar eerst ging hij naar het viaduct om het bericht van Draak op te halen, diens instemming met een bijeenkomst later die dag. Op de een of andere manier wist hij, zonder het dramatischer voor te stellen dan het was, dat hij hier nooit meer zou komen, nooit meer zijn weg zou zoeken door het metalen bosschage van staanders of een boodschap bevestigen aan de binnenkant van de middelste staander. Angus zou zeggen dat hij dit had voorspeld. Het interesseerde Mungo weinig wat Angus te zeggen had.
In september zou er een nieuw boek van Yves Yugall uitkomen. De boeken zelf waren er nog niet maar voor de etalage van de boekhandel hing een reclameposter: Leeuwendeel, ‘zijn sprankelende nieuwe bestseller’. Mungo vond het maar een waardeloze titel, of kwam dat misschien doordat hij voorlopig zijn buik vol had van dat soort boeken? Hij stak Nevin Square over zonder de moeite te nemen om te zien of Lysander Douglas iets in zijn hand hield, liep Hill Street en vervolgens Church Bar in. Graham had gezegd dat hij met Ian en Gail naar het nieuwe zwembad in Ruxeter zou gaan. Die waren allemaal zwemgek. Maar tegen een uur of een zou hij terug zijn. De auto van zijn vader stak half in en half uit de garage, hij was vroeg klaar met zijn ochtendbezoeken en had vrijdagsmiddags geen spreekuur.
Mungo ging naar binnen door de zijdeur en liep het trapje af naar de keuken. Fergus zat aan tafel The Times te lezen en een kopje van zijn beroemde warme chocola te drinken. Hij bood Mungo aan er ook een voor hem te maken, maar zoals altijd, zoals iedereen, zei Mungo: ‘Dankuwel.’
‘Ik wist niet dat Graham rookte,’ zei Fergus met zijn voorhoofd vol rimpels.
‘O nee?’
‘Daar moet hij erg stiekem over hebben gedaan, om niet te zeggen achterbaks. Ik had er geen idee van. Ik vind het behoorlijk schokkend.’
Mungo voelde een vreselijke aandrang om in lachen uit te barsten, hoewel het helemaal niet leuk was, niets was leuk. De ironie…!
‘Waarschijnlijk dacht hij dat ik niet thuis was. En daar zat hij, prinsheerlijk een sigaret te roken. De overgrote meerderheid van de rokers begint in hun tienerjaren. Verslaving begint in de puberteit. Wist je dat, Mungo?’
‘Nu u het zegt, ja.’
‘Rookte jij ooit sigaretten van Graham?’
‘Nee,’ zei Mungo, en omdat die eenvoudige ontkenning niet voldoende was, ging hij verder: ‘Ik rook van niemand sigaretten. Ik vind ze stinken.’ Fergus keek hem onderzoekend aan. ‘Neem me niet kwalijk, pap, ik moet iets doen.’
Hij wist alleen maar dat de muziek die de trap af zweefde Albinoni was, omdat Angus hem dat zo vaak had verteld. Een alom gerespecteerd Venetiaans componist van meer dan veertig opera’s die de bewondering genoot van Bach, zei Angus. Terwijl Mungo de trap beklom dacht hij aan Angus’ oude vriendschap met Guy Parker, een vriendschap waar hij dingen over had gehoord, die hij zich vaagjes herinnerde. Had Angus Guy Parker verraden, hem laten vallen? Of had het daar niets mee te maken? Was het misschien andersom geweest? Hij zou het nooit weten. De deur stond zoals gewoonlijk wagenwijd open. Het allegro hield op en Angus draaide de plaat om voor het adagio. In zijn linkerhand had hij een boek.
‘De dood van een muis door kanker is de hele plundering van Rome door de Goten,’ zei Angus. ‘Jij weet toevallig ook niet wie dat heeft gezegd, wel?’
‘Ik? Nee, geen idee. Moet dat dan?’
‘Wat wil je eten? Ik heb tegen mam gezegd dat ik iets zal halen. Ze heeft opgebeld, ze heeft een spoedgeval. Wat dacht je van Grieks?’
Mungo, die vrijwel nooit vloekte, zei woest: ‘Godverdomme, geen Grieks, alles is beter dan dat,’ en toen zag hij, heel duidelijk, een van zijn, wat Angus zou noemen, visioenen. Hij stond op de heuvel, bij het uitkijkpunt, klaar om zijn oplossing voor de code te verkondigen, maar Angus wilde niet blijven luisteren, hij had zich omgedraaid en iets gezegd over een echt leven leiden in plaats van spelletjes spelen, had dat op boze toon gezegd, en voordat Mungo nog iets kon zeggen, hoorde hij gekraak langs de helling, tussen de geurende kruiden, tussen de olijfbomen en cipressen. Mungo keek naar zijn broer, naar zijn vriendelijke, vragende gezicht en het visioen vervloog als de nevel rondom de Shot Tower. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij. ‘Je kent me, voor mij mag het altijd Indonesisch zijn.’
Mungo liep de trap op naar zijn eigen kamer. Hij posteerde zichzelf bij het kleine ronde raampje onder het dak. Ik zal iets moeten gaan verzamelen. Of misschien weer gaan schermen. Of gewoon een ander soort boeken lezen. Graham en Ian en Gail kwamen vanaf de kant van Hill Street Church Bar in. Ian en Gail hadden hun zwemspullen in een tas van Sainsbury, Graham droeg ze opgerold onder zijn arm. Hij trapte zijn half opgerookte sigaret uit voordat ze tussen het trottoir en het zijpoortje uit Mungo’s zicht verdwenen. Waarschijnlijk bedoelde zijn vader dat met achterbaks.
Mungo liep langzaam naar de trap. Ian en Gail zouden niet naar boven komen, die zouden naar de keuken beneden gaan om hun eeuwige koffie te zetten. Mungo stond op de overloop vóór Grahams deur en zag dat Angus was vertrokken. Dat waren de enige tijden waarop Angus’ deur dicht was - als hij niet thuis was.
Met zijn nog steeds vochtige haar als zwarte verf tegen zijn schedel geplakt rende Graham met twee treden tegelijk de trap op. Hij droeg zijn oude T-shirt, dat met het octopusmotief. Mungo zei: ‘Kunnen we praten?’
Hij zag al het licht en alle geestdrift uit Grahams gezicht verdwijnen. Graham duwde de deur van zijn slaapkamer open en liet hem met een zachte klap achter hen dichtvallen. Ze stonden tegenover elkaar.
‘Jij bent de mol, nietwaar?’ zei Mungo. ‘Ontken het maar niet, want ik weet het zeker.’
‘Ik was niet van plan het te ontkennen.’
‘Ik had het kunnen weten toen ik me vergiste met het nummer van dat verhaal in De Gordeldiergroep, maar ik had het niet door. Dat was echt een vergissing. Ik zei “acht” tegen je, maar ik bedoelde “zeven”. Dat was de reden dat Centrale Moskou de code niet kon breken.’ Het was een belachelijk idee, op die manier over Centrale Moskou te praten, alsof zoiets echt bestond, alsof het niet allemaal komedie was. ‘Ik vraag me af waarom je ze nooit hebt verteld waar ons betrouwbare pand was. Of misschien heb je dat wel gedaan, maar hadden ze geen interesse. Ik heb nooit lont geroken. Ik vertrouwde je.’
Graham stak een sigaret op. ‘Het is maar een spelletje, niet dan?’
‘Wat maakt dat uit?’
Daar verwachtte hij geen antwoord op en dat kreeg hij ook niet. ‘Waarom?’ vroeg hij. ‘Waarom? Als het enkel een spelletje was’ - hij wikte zijn woorden zorgvuldig - ‘en we zijn tenslotte nog jong, we gaan nog naar school… ik bedoel maar, ze kunnen je niet iets geboden hebben. Geen geld, geen omkopingssom. Tenzij…’ Er viel Mungo iets in. ‘Je werd toch niet gechanteerd, wel?’
Graham schudde zijn hoofd. Hij was lang, maar moest toch naar Mungo opkijken. ‘Waar zou ik mee gechanteerd kunnen worden, Boon?’
‘Die naam mag je niet gebruiken. Dat mogen alleen mijn broers.’ De verachting in zijn stem joeg Graham het bloed naar het hoofd. ‘Ik deed het voor… de gein. O God, gewoon voor de lol.’
‘Je hebt me verraden voor de lol?’
Stilzwijgen. Diep beneden in huis viel een deur dicht. Mungo meende dat hij wist wat die zin die Angus tegen hem had gezegd betekende, dat de dood van een muis gelijkstaat aan de hele plundering of wat het ook alweer precies was. Hij liep naar de deur van zijn kamer en trok die open, want hij hoorde stemmen op de trap. Achter hem zei Graham: ‘Ik kan je dit beter meteen vertellen. Ik wacht al een hele tijd op een goede gelegenheid. Ik wil niet meer naar Rossingham, na de vakantie begin ik op Utting.’
Het hoofd van Angus verscheen boven het trapgat. ‘Charles Mabledene is hier. Hij zegt dat jullie een afspraak hebben voor één uur.’
Vroeger zou Mungo met enige hoogdravendheid hebben gezegd: laat hem maar boven komen. ‘Oké,’ zei hij. De hele afspraak met Draak was hem door het hoofd geschoten. ‘Als hij wil, kan hij naar boven komen.’
Wie had deze afspraak gemaakt, Charles Mabledene of hij? Mungo wist het niet meer, wist al helemaal niet meer waarvoor. Hij deed een stapje opzij, hield de deur open en leunde ertegenaan om Graham door te laten. Hij hield zijn hoofd afgewend, durfde Graham niet aan te kijken omdat hij bang was voor die onbekende, onbeproefde emoties die hem misschien zouden aanzetten tot iets waarvoor hij zich later zou schamen. De kamer stonk naar sigarettenrook. Charles Mabledene kwam snuffelend de kamer in, draaide zijn hoofd naar links en rechts en snoof als een klein, kieskeurig diertje.
‘Hallo.’
Mungo knikte zwijgend.
‘Ik moet je een paar dingen vragen.’ De stem was nog steeds hoog, maar begon te wisselen. Hij zag er onmogelijk schoon en netjes uit, alsof hij in de kapsalon van zijn moeder was gewassen en gepoetst. ‘Een paar vragen stellen.’ Charles Mabledene aarzelde even. Mungo liet hem zijn zin niet afmaken.
‘Ik neem ontslag,’ zei hij. ‘Ik wil geen directeur van Hoofdbureau Londen meer zijn.’
Een klein roze tongetje kwam tevoorschijn en bevochtigde Charles’ lippen. ‘O…’ zei hij, en vervolgens: ‘Ik neem aan dat Medusa je opvolger zal zijn.’
‘Nee!’ zei Mungo woest.
Ze keken elkaar aan. Van beneden kwam de stem van Fergus die hen waarschuwde dat het eten over vijf minuten op tafel zou staan. Mungo zei: ‘Ik dacht dat jij misschien interesse zou hebben…’
‘Ja,’ zei Charles. ‘Jazeker.’
‘Dat is dan geregeld.’
‘Jij moet gaan eten, dus ik kan beter gaan. Ik kom er zelf wel uit.’
Plotseling praatte hij als een man van veertig. Maar die neiging had hij altijd al een beetje gehad. Toen hij weg was, bleef Mungo bewegingloos midden in zijn kamer staan. Hij had het vreemde idee dat hij daar voor hetzelfde geld zijn hele leven kon blijven staan - of laten we zeggen op zijn minst een paar uur - leeg, nogal koud, eigenlijk behoorlijk in de put, want voor zijn gevoel had hij nu niets meer te doen en zou er ook nooit meer iets te doen zijn. Maar na een poosje kwam hij weer in beweging, kneep zijn ogen tot spleetjes, schudde zich een paar keer, verzamelde al zijn moed en ging naar beneden om zijn Indonesische maaltijd soldaat te maken.