2
Mark Simms en John zaten in Johns huiskamer en dronken samen een fles wijn. De televisie stond aan en ze keken naar een programma dat John niet interesseerde en, dacht John, Mark evenmin. Maar hij had zijn buik meer dan vol van Mark en zijn praatjes, zijn kritiek op John en dat goedpraten van zichzelf, zijn vreemde obsessie voor Cherry en zijn herinneringen aan haar. Naar deze quiz kijken was een manier om al dat gepraat te voorkomen, of misschien enkel uit te stellen.
John wist dat hij zich deze ellende zelf op de hals had gehaald. Op die zaterdag vier weken geleden, toen Jennifer hem vertelde dat ze wilde scheiden en hij in zijn woede en verdriet was weggelopen van haar en Hartlands Gardens, voelde hij de behoefte om zich te bedrinken. Voor hem was dat iets heel ongewoons. Hij dronk heel weinig. Het idee zich te bedrinken als zelfs maar een tijdelijke oplossing voor zijn problemen had hem destijds zelf verbaasd. Maar zoiets had hij nodig, zoiets meende hij althans nodig te hebben, evenzeer vanwege de angst voor de eenzaamheid die avond als voor de troost die de alcohol hem zou schenken. Vrijwel zonder nadenken, zonder zichzelf de kans te geven zich te bedenken of redelijke alternatieven te zoeken, was hij naar huis gegaan, had eerst Col in Goodman opgebeld en vervolgens, toen Colin zei dat zijn moeder zich niet goed voelde, Mark Simms. Mark, die een even eenzaam leven scheen te leiden als hijzelf, had deze kans met beide handen aangegrepen.
Ze hadden een aantal cafés bezocht en daarna wijn gekocht en die mee naar Marks appartement genomen. Het was niet Johns bedoeling geweest om tegen Mark over Jennifer te praten, maar de drank had de bekende uitwerking gehad op zijn remmingen en tegen het eind van de avond had hij hem alles verteld, het hele verhaal. Mark had hem weinig medeleven betoond. Hij was een enorme egoïst, veel te zelfzuchtig om zich veel van het lijden van andere mensen aan te trekken, en zijn commentaar was van het voorspelbare, ongeïnteresseerde soort geweest: ‘Zet haar uit je hoofd’ en ‘Je moet er gewoon een punt achter zetten.’ In zekere zin had John dit de meest acceptabele benadering gevonden, later in elk geval, want hij was er vrijwel zeker van dat Mark alles wat hij gezegd had weer vergeten was, nog gesteld dat het niet meteen zijn andere oor uit was gegaan. John hoefde alleen maar adem te scheppen of Mark bracht het gesprek weer terug op zichzelf, op Cherry, of liever op zijn eigen gevoelens voor Cherry, haar dood, zijn eenzaamheid, zijn eigen rampzalige huwelijk.
Zonder zich echt te schande te maken had John zich overgegeven aan de ongebruikelijke hoeveelheid wijn en was in slaap gevallen. Hij had de nacht moeten doorbrengen op de bank in Marks huiskamer. Sinds die tijd - en hij besefte dat hij dit helemaal aan zichzelf te wijten had - had hij zich met geen mogelijkheid meer van Mark kunnen ontdoen. Mark scheen het zelfs volkomen vanzelfsprekend te vinden dat ze praktisch al hun vrije tijd in elkaars gezelschap doorbrachten. Toch had John niet de indruk dat Mark hem bijzonder aardig vond of liever bij hem was dan bij andere mensen. Hij was gewoon een oor dat luisterde, een stem die opmerkingen maakte, een klankbord in plaats van een leegte.
Hij had de naam Jennifer niet meer genoemd, hoewel hij tot de overtuiging was gekomen dat hij alleen maar niet aan haar hoefde te denken als hij bij Mark was, en in mindere mate misschien ook als hij in de winkel klanten bediende. Het leek hem van doorslaggevend belang dat hij niet van haar scheidde. In de vier weken die voorbij waren gegaan had ze nog twee keer geschreven, heel andere brieven dan die waarin ze hem had gevraagd om naar Hartlands Gardens te komen. De eerste was koel, de tweede een smeekbrief. Op de tweede had John antwoord gegeven, had hij geschreven dat hij niets voelde voor het voorgestelde gesprek tussen hun drieën en nogmaals duidelijk gesteld dat hij niet wilde scheiden. Vreemd genoeg deed zijn hart sinds die brief minder zeer. Beslissingen nemen, doortastend zijn, die dingen hadden hem kracht gegeven, hem overtuigd dat hij misschien toch aan het langste eind zou trekken. Hoewel ze er niet om had gevraagd, had hij vanmorgen haar blauwe jasje ingepakt en naar haar toegestuurd, en een brief bijgesloten waarin hij schreef dat hij wist dat ze weer bij hem zou komen, dat het enkel een kwestie van tijd zou zijn. En daarna had hij de huiskamer opgeruimd en de gordijnen en meubelovertrekken naar de stomerij gebracht. Op de terugweg had hij een omweg gemaakt naar de poesta om te kijken of er iets aan de staander hing.
Niets. Geen enkele boodschap sinds hij het tweede bericht in de code van deze maand had gevonden. Dat was op 9 april geweest, de dag waarop hij definitief had besloten geen echtscheiding te overwegen. Die beslissing had hem niet vrolijker gemaakt, maar hem in elk geval een positiever gevoel gegeven, en hij was naar het viaduct gegaan en had het bericht gevonden. Hij kon het natuurlijk niet ontcijferen. Hij had een speurtocht gemaakt in alle boekwinkels van de stad, nieuw en tweedehands, maar had geen enkele auteur met de naam Bruce-Partington gevonden. Maar de speurtocht zelf had wonderen verricht voor zijn moreel. Nu kwamen er evenwel geen mededelingen meer. Hield dat in dat ze de poesta niet langer gebruikten of zaten hier meer sinistere redenen achter?
Een andere verandering in zijn leven was de hoeveelheid alcohol die hij dronk. Onder de invloed van Mark was hij veel meer gaan drinken dan vroeger. Geen sterke drank, maar bier en wijn, een heleboel wijn, op zijn minst een fles per keer. Daardoor sliep hij veel dieper en hoefde hij tijdens die kwetsbare nachtelijke uren niet aan Jennifer te denken, droomde hij om de een of andere reden zelfs niet over haar. Hij pakte de fles en vulde Marks glas opnieuw, lachte omdat dat van hem scheen te worden verwacht bij een krankzinnig vergezocht antwoord van een van de kandidaten in de quiz. Door het ontbreken van de gordijnen trokken de koplampen van alle passerende auto’s snelle strepen over het plafond en de muren. Beide spiralen van het straalkacheltje waren aan. Het programma was afgelopen en een voetbalwedstrijd volgde. Mark pakte zijn glas. John voelde zich niet langer geroepen om schaaltjes met potato chips en noten aan te dragen en pakte de Free Press. Hij had de laatste tijd de gewoonte aangenomen die van artikel tot artikel door te pluizen op zoek naar aanwijzingen die hem een idee zouden kunnen geven van de identiteit van de groep die hij de mini-mafia noemde. Een drugsbende, dacht hij vaagjes, of misschien iets met de paardenrennen. De vermiste jongen, James Harvill, was nooit gevonden en niemand verwachtte dat hij nog in leven was.
Mark keek hoogstens tien minuten naar de voetbalwedstrijd. Daarna zette hij zonder iets te vragen de televisie af.
‘Dat geflikker van die lichten over het plafond is hoogst irritant,’ zei hij. ‘Onmogelijk om je te ontspannen. Waarom heb je geen gordijnen of jaloezieën of zo?’
‘Die zijn bij de stomerij.’
‘Dan had je ze naar de snelstomerij moeten brengen,’ zei Mark. Hij begon aan een van zijn stokpaardjes, John bekritiseren op wat hij zijn ‘krententellerij’ noemde. John maakte zich het leven absurd moeilijk door zijn zuinigheid. De ontbrekende gordijnen waren het zoveelste bewijs. En waarom moesten ze hun wijn en bier per fles en per blikje gaan kopen, terwijl heel de rest van de wereld de koelkast vol bier had staan en het wijnrek vol flessen had liggen. Zijn gezicht, dat toch best knap genoemd kon worden, had een chagrijnige uitdrukking, stelde John niet voor de eerste keer vast, een zurig neertrekken van de mond, een samentrekken van de neusgaten. Op Marks gegroefde voorhoofd lag een permanente frons.
Hij begon te praten over zijn huwelijk, heel soepel overschakelend van Johns vrekkigheid op het gat in de hand van zijn gewezen echtgenote. John had nog één fles wijn in huis en hij ging naar de keuken om die te halen. De achtertuin was zelfs in dit afschuwelijke weer een kleine boomgaard vol schitterende fruitbloesems. De roze en witte tinten glansden in het licht van verre, onzichtbare lampen en de vijver was een donkere, blinkend-zwarte spiegel in een kring van stenen. Onder de bomen stonden al Johns tulpen in bloei, geen kleuren als het donker was, maar rood en paars en geel en goudkleurig overdag. Hij pakte de wijn uit de koelkast en nam de fles mee naar de kamer, niet langer geïnteresseerd in het feit of Mark bleef of naar huis ging, zich totaal niet aangesproken voelend door zijn kritiek. De wijn had zelfs zulke korte metten gemaakt met zijn gebruikelijke remmingen dat hij de krant weer oppakte en ontspannen naar verwijzingen naar een bende of louche syndicaat begon te zoeken.
Alcohol kon Mark nooit milder stemmen.
‘Het minste dat je kunt doen is me je aandacht schenken als ik je dit soort dingen vertel. Jij bent de enige levende ziel tegen wie ik op zo’n manier mijn hart heb geopend. Het is op zijn zachtst gezegd ergerlijk dat je liever je plaatselijke rotkrantje leest.’
John zei dat het hem speet. Met een ander deel van zijn geest vroeg hij zich af of de twee mannen die de vorige dag voor de rechtbank waren verschenen op aanklacht van heroïne bezit iets te maken konden hebben met die geheime berichten. Een van hen heette Bruce, maar zijn achternaam was Chambers. Plotseling vroeg Mark waar hij aan dacht. Hij zag dat John iets aan zijn hoofd had. John bedacht het niet, zei het niet omdat hij dacht dat hij er Mark een plezier mee zou doen. Het kwam ongevraagd in zijn gedachten.
‘Er schoot me net iets te binnen over Cherry.’
‘Wat? Wat schoot je te binnen?’
‘Dat ze een heleboel tijd doorbracht bij een oude buurvrouw van ons, mevrouw Chambers, die het grootste deel van de dag in bed moest blijven. Ze deed boodschappen voor haar en ging vaak op bezoek, dan ging ze gewoon naar binnen om een praatje te maken. Cherry was een heel vriendelijk, attent meisje. Maar dat weet jij natuurlijk ook.’
‘Jij weet helemaal niets van vrouwen, John,’ zei Mark. ‘Je hebt drie vrouwen in je leven gehad, je moeder en Cherry en die vrouw van je en nog heb je geen idee van vrouwen. Geen flauwe notie.’
‘Jij doet net alsof vrouwen een andere soort zijn,’ wierp John tegen.
‘Dat zijn ze ook.’
‘Daar ben ik het niet mee eens. Vrouwen hebben dezelfde gevoelens en gedachten als wij.’
‘Je reinste lulkoek. Laten we eerst nog wat wijn inschenken. Godnogantoe, je hebt de kurk er nog niet eens uitgehaald. Geef op.’ Mark begon de kurkentrekker in de kurk in de lange hals van de fles witte wijn te schroeven. ‘De manier waarop jij over Cherry praat bewijst dat je haar niet kende. Je zag wat je wilde zien, niet wat er werkelijk te zien was.’
‘Wil je soms beweren dat ze een bedoeling had om naar mevrouw Chambers toe te gaan, dat daar nog meer achterstak? Bedoel je dat? Dat lijkt me onmogelijk. Zo was ze niet, Mark, zo was ze echt niet.’
‘Och, laat die oude mevrouw Chambers maar zitten. Daar heb ik het niet over.’ Hij trok de kurk met een lange zucht uit de fles en John zag hoe rood zijn gezicht was geworden. De wijn werd ingeschonken - met het nodige gemors. John pakte zijn natte, glibberige glas. ‘Ik kende Cherry, ik kende haar goddomme maar al te goed.’
John voelde zich allesbehalve op zijn gemak. Hij kreeg nu pas in de gaten hoe dronken Mark was. Hij moest al eerder die avond gedronken hebben om er zo aan toe te zijn. Twee lichtstralen, de een feller dan de andere, gleden over het plafond en, omdat Mark aan de andere kant van de bank, bij de tafel, was gaan zitten, over diens gezicht en handen. John zag dat die handen beefden. En Marks gezicht was vreselijk vertrokken in die snelle lichtflits, alsof hij grimaste van innerlijke pijn. Met trillende vingers bracht hij zijn glas naar zijn lippen en dronk de wijn alsof hij verging van de dorst en de wijn water was.
Voor de eerste keer begon John zich af te vragen wat voor leven Cherry zou hebben gehad als ze lang genoeg had geleefd om met Mark Simms te trouwen. Maar hij was toch zeker heel anders geweest toen hij met haar was verloofd, toen ze die ring met de opaal aan de vinger van haar brede, korte linkerhand droeg? John moest voor zichzelf toegeven dat hij het niet meer wist. Zijn vader had niet veel opgehad met Mark, reden voor zijn moeder om hem te verdedigen en hem ‘Cherry’s keuze’ te noemen.
‘Het is best een aardige jongen,’ had ze gezegd, ‘en we mogen niet vergeten dat hij Cherry’s keuze is.’
Daar hadden ze om moeten lachen, en zijn vader zei dat dat wel de naam van een soort jam leek. Maar John had bij zichzelf gedacht dat Cherry helemaal geen keuze had en blij mocht zijn dat zij, met haar uiterlijk, iemand gevonden had, dolblij mocht zijn dat ze iemand had gevonden als Mark. En meteen daarna had hij zichzelf verwijten gemaakt dat hij zulke gedachten koesterde over zijn liefste zusje van wie hij zoveel hield.
‘Arme Cherry,’ riep hij onwillekeurig uit.
Mark begon te lachen. Hij liet zich tegen de kussens van de bank, kaal en verkreukeld zonder hun overtrekken, vallen en lachte met lange, dronken uithalen. Hij pakte de fles en dronk, liet de wijn gorgelend in zijn keel lopen. John pakte de glazen en de lege notenschaaltjes en bracht ze naar de keuken. Cherry moest onaardig zijn geweest tegen Mark, dacht hij, terwijl hij de glazen uitspoelde onder de kraan. Of had dat onaardig zijn er misschien enkel in bestaan dat ze hem haar seksuele gunsten had geweigerd? Dat kon hij zich best voorstellen. Cherry was het soort meisje, zuiver en kuis als ijs, dat zich nooit vroegtijdig aan de huwelijkse geneugten zou hebben overgegeven…
De man die haar had vermoord, had zich niet aan haar vergrepen. John herinnerde zich dat hij daar blij om was geweest. En zijn moeder, hier in deze keuken, op een harde rechte stoel gezeten, haar handen onophoudelijk in de weer in haar schoot, wringend, zich verstrengelend, zijn moeder had gezegd: ‘In elk geval heeft hij haar niet aangeraakt. Dat houdt me op de been, ik zeg tegen mezelf, daar moet je dankbaar voor zijn, dat hij haar niet heeft aangeraakt.’
De keuken was een soort schuilplaats geworden voor zijn moeder na Cherry’s dood. Als ze in de huiskamer zat, was ze bang dat de voorbijgangers binnen zouden kijken en haar zouden zien. Ze zat altijd op een van de twee windsorstoelen met haar ellebogen op tafel en na een minuut of tien stond ze weer op en scharrelde wat in de keuken, waste iets af, waste een kledingstuk, en ging weer op haar stoel naar het raam zitten kijken. Náár het raam zitten kijken, niet erdoorheen. Iedereen zei dat ze dachten dat hij na een dag in het tuincentrum toch genoeg zou moeten hebben van tuinen, laat staan er thuis nog een bijhouden. Maar werken met de aarde, planten en verzorgen, was een soort therapie, het begin van het genezingsproces. Als hij in de tuin was, kon hij wennen aan het feit dat Cherry dood was, kon hij zijn hoofd buigen voor die werkelijkheid en haar accepteren. Raar dat zijn vader, wiens dochter was vermoord, detectiveverhalen was gaan lezen. Maar hij raakte verslaafd aan de klassieke verhalen en die hadden misschien niet zoveel overeenkomst met de werkelijkheid. Ze vormden zijn manier van ontsnappen. De gedenkschriften van Sherlock Holmes, Father Brown houdt zich van den domme, De holle man, Het gezicht op de vloer van de montage kamer… Zijn vader had ze allemaal verslonden zonder ervan te genieten. John vermoedde zelfs dat hij stukken oversloeg om elk nieuw boek dat hij begon en in één ruk uitlas zo snel mogelijk doorgewerkt te hebben, zodat hij weer aan een nieuw kon beginnen. En als hij er een stuk of zes had gelezen, begon hij opnieuw.
Allemaal hadden ze voor hun wonden andere genezingsbronnen gezocht, maar geen van drieën was volledig genezen. Zocht ik naar mijn verloren, overleden zuster in mijn vrouw, vroeg John zich af. Alleen een knappe, bevalligere, aantrekkelijkere versie? De dwerg van het hof veranderd in de koningin der goden? Plotseling was hij broodnuchter. Hij had een lichte hoofdpijn, maar alle gevoel van euforie was verdwenen, alle onverantwoordelijkheid, alle zorgeloosheid. Toen hij terugkwam in de huiskamer, trof hij Mark diep in slaap op de bank. De wijnfles was omgevallen en de wijn was over het kastje met zijn vaders boeken gestroomd. John tilde Marks benen op de bank, ging naar boven en haalde een deken om over hem heen te leggen. Hij haalde een theedoek uit de keuken en begon de boeken droog te maken. Die zouden altijd naar wijn blijven stinken. Het leek plotseling erg heet en bedompt in de kamer en hij schopte het straalkacheltje uit. Hij moest terug naar de keuken om de doek uit te wringen en bracht een emmer mee terug naar de kamer. De boeken van Conan Doyle waren er het ergst aan toe en van een ervan zouden de bladzijden permanent gegolfd blijven. John begon aan het verzamelwerk van Sherlock Holmes-verhalen. Een buiging ten afscheid. Hij sloeg het open en begon de bladzijden droog te wrijven en zijn oog viel op de titel aan het begin van een van de verhalen: ‘De Bruce-Partington plannen’.
Ik heb het gevonden, dacht hij. Geen man, geen schrijver, maar de titel van een verhaal. En het zou me niet verbazen als het een spionageverhaal was ook. En toen drong het tot hem door dat het te laat was. Half een was de tijd die zijn horloge aangaf, een half uur na middernacht. Het was I mei. Een nieuwe maand was begonnen.