11
Naar huis gaan voor het weekeinde gebeurde enkel als hoge uitzondering op Rossingham, maar meestal kregen de leerlingen op zondag bezoek. Dan kwamen ouders of peetouders of ooms en tantes die je mee uit eten namen. Over het algemeen werden uitstapjes met vage ‘vrienden’ niet aangemoedigd.
‘Het is opmerkelijk,’ scheen meneer Lindsay eens gezegd te hebben, ‘hoeveel leerlingen van de hoogste klas in Pitt House beeldschone tantes van amper achttien jaar oud hebben.’
Daarmee doelde hij misschien ook op Angus Cameron, die op een zondag tegen het eind van juni bezoek kreeg van een knap blond meisje in een Mini. Mungo, daarentegen, ging met zijn ouders en Ian en Gail naar het Mill Hotel in Rossingham St. Claire. Het zusje van Charles Mabledene werd die dag vijftien en de hele familie was uit eten gegaan en zou haar na afloop terugbrengen naar Utting.
‘Is het niet een beetje vreemd,’ zei Mungo tegen Graham O’Neill, ‘dat we nu pas te horen krijgen dat hij een zus op Utting heeft zitten?’
‘We wisten niet eens dat hij een zus had, punt. Hij laat niets los.’
‘Waarschijnlijk zitten we straks boven op elkaar,’ zei Mungo somber, en hij kreeg gelijk. De familie Mabledene, het gezin Cameron en Grahams oom en tante werden aan aangrenzende tafeltjes gezet. Angus en zijn vriendin waren verdwenen in een wolk zwarte uitlaatgassen van de Mini, die aan een nieuwe uitlaat toe was.
Charles Mabledene wist heel goed wat het betekende een zusje op Utting te hebben. Ze hadden daar samen op de lagere school gezeten. Zij was op Utting gebleven na het toelatingsexamen, terwijl hij bij die historische en onvergetelijke gelegenheid was ‘overgelopen’. Maar hij zou zich niet verlagen om dit alles tegen het hoofd van Hoofdbureau Londen te vertellen. Al vroeg in zijn leven had Charles het raadselachtige uitgangspunt ‘verontschuldig je nooit, verschaf nooit uitleg’ aangenomen. En sinds het gesprek in het betrouwbare pand in Ruxeter Road had hij ook geen enkel persoonlijk contact meer gehad met Leviathan, Medusa of welke andere agent dan ook. Bij die gelegenheid had Leviathan hem opgedragen dat hij ‘moest bewijzen dat hij bij ons hoorde’, maar tot dusver was hij nog niet op de proef gesteld. Hij had alleen zijn gewone karweitjes op moeten knappen en zelfs die hadden weinig om het lijf gehad - wat fotokopiëren, het installeren van een nieuw contactpunt. Al met al had hij tijd genoeg over gehad om te experimenteren met Banhamsloten en natuurlijk om zijn huiswerk te maken.
Het nieuwe contactpunt was een losse steen onder de paardentrog op de markt in Rossingham St. Mary. Het punt in het cricketpaviljoen verdween toen de muur onverwacht was gerepareerd. Onder het voorwendsel dat hij een verjaardagskaart voor zijn zusje moest kopen, had hij vrijdagmiddag toestemming van meneer Lindsay gekregen om naar het dorp te gaan, waar hij het laatste commando in Spionnenval onder de trog vandaan had gehaald: ‘Haal Reynolds’ boeken terug’.
Charles wist waar dit bericht betrekking op had, op een schaakboek en twee boeken over zeiljachten, die Angus’ vriend, Bruce Reynolds, twee jaar geleden aan een jongen op Utting, Simon Perch, een van Sterns Sterren, had geleend. Bruce had Perch diverse keren gevraagd of hij de boeken terug kon krijgen, maar daar was niets van gekomen, zodat dit de enige manier was om ze weer in bezit te krijgen. Dat zou een makkie zijn, dacht Charles, want hij zou later die dag naar Utting gaan, hoewel Leviathan dat op het moment van opdracht geven niet wist. Hij was er gewoon van uitgegaan dat Draak wel op een andere manier een speciale ‘ingang’ in de school van Parker en Stern zou hebben. Zou dit dan de proef zijn? Zou het eigenlijk beter zijn als Draak de geleende boeken niet terugkreeg?
Nicholas Ralston, of Eenhoorn, die hij met een enorme hoeveelheid familieleden aan de andere kant van de eetzaal zag zitten, had dit eigenlijk moeten doen. Dit was veel meer zijn soort opdracht. In zekere zin was het karwei veel te gemakkelijk voor iemand van zijn alom erkende scherpzinnigheid en briljantheid. Was dit een proef en zou het beter zijn als hij de boeken niet terugkreeg? Aan de andere kant zou het hem zeer verbazen als Leviathan en Medusa inmiddels niet hadden vernomen dat hij een zusje op Utting had. Alles bij elkaar genomen kon hij beter zorgen dat het lukte.
Charles Mabledenes grootste ambitie was de opvolger te zijn van Mungo Cameron zodra die zich terugtrok, wat zeker volgend jaar zou zijn, en het directeurschap van Hoofdbureau Londen op zich te nemen.
Onder de koffie deed hij zijn nieuwste trucje en haalde een boeket anjers uit de mouw van zijn moeders nogal rare witsatijnen jasje. Ze gilde van verrukking. Charles had de anjers die ochtend voor dag en dauw in mevrouw Lindsay’s privé-tuintje geplukt. Dat de voordeur en achterdeur van Pitt op slot zaten was geen enkel probleem voor hem. Zijn ouders en zusje schenen te denken dat er iets bovennatuurlijks had plaatsgevonden en meenden zelfs dat de bloemen niet echt waren. Charles glimlachte hen goedig toe.
Er waren gebieden in zijn geest die hem soms zorgen baarden, maar het gebied dat verantwoordelijk was voor het goochelen hoorde daar niet bij. Dat was enkel een kwestie van een snelle hand die het oog misleidde en nogal rigoureuze training. Zijn gave de gedachten van anderen te kunnen lezen en nog meer dat hij kon raden wat er in een verbeelde situatie in de toekomst zou kunnen gebeuren - die dingen stemden hem tot nadenken, stelden hem voor raadsels. De gedachtengang van andere mensen interesseerde hem, hij was een van de zeldzame personen die ondanks hun egoïsme en gebrek aan scrupules meer belangstelling hebben voor anderen dan voor zichzelf.
Op dit moment zat hij zich bijvoorbeeld af te vragen wat ze die middag zouden gaan doen. Zijn zusje mocht kiezen, want het was haar verjaardag, en er waren een heleboel mogelijkheden. Diverse adellijke huizen en kastelen, waaronder Rossingham Castle, het safaripark bij Songflete, het otterreservaat aan de Orr bij Orrington, de tentoonstelling over Het Leven in Tudor Engeland in Togham Hoo, een boottochtje op de rivier van Orrington naar de Rostockbrug. Aan haar gezicht kon hij niets aflezen. Ze hield van kleren en de Tudor-tentoonstelling zou een heleboel jurken hebben. En ze hield van roeien, ze was stuurman van het juniorenroeiteam van Utting.
Otters, zei hij bij zichzelf, en hij wist zelf niet waarom. Dat baarde hem soms zorgen, het feit dat hij zelf niet wist waarom. Als zijn ingeving zo’n onwaarschijnlijke was als nu, zou hij het veel liever bij het verkeerde eind hebben gehad. Als toetje kregen ze roomsoezen, het lievelingstoetje van zijn zusje. Charles keek de familie Cameron na toen die de eetzaal verliet, en was zoals altijd onder de indruk van hun lengte. Alsof ze een ander ras waren. Mungo was waarschijnlijk dertig centimeter groter dan hij. Zijn vader wendde zich tot zijn zusje.
‘Heb je besloten waar je naartoe wilt, Sarah?’
‘Het otterreservaat,’ zei ze. ‘Ik kan bijna niet kiezen tussen dat en Togham, maar toch maar de otters.’
Charles slaakte een onhoorbare zucht.
Er waren Europese en Aziatische otters en elk paar had een eigen stukje rivier. Toen ze werden gevoederd, om half vier, doken ze naar de vissen die door de oppassers uit stinkende emmers in het water werden gegooid. Charles was een betere fotograaf dan zijn zusje en om haar een plezier te doen nam hij foto’s van de jonge otters. Op de terugweg, nadat ze eerst thee hadden gedronken in Orrington, raakten ze vast in files op de autoweg die werden veroorzaakt door werkzaamheden in het weekeinde, en dreigde de motor heet te lopen.
‘Die auto gaat eraan als ik verder rij,’ zei zijn vader. ‘Ik zal hem bij het bedrijf neerzetten en een andere pakken.’
‘Het bedrijf’, zo noemden alle leden van het gezin de garage in Rostock. Charles’ vader parkeerde de BMW buiten en ging het kantoor binnen om de sleutels te pakken voor een van de tweedehands Volvo’s die vóór de garage te koop stonden aangeboden. Charles was al tijden niet in het bedrijf geweest. Hij wist niet wat hem ertoe bracht uit de auto te stappen en de garage rond te slenteren, eerst tussen de auto’s door, dan de grote schuur met de bruggen in en er achter weer uit waar de auto’s stonden die wachtten op reparaties of onderhoudsbeurten. Waarschijnlijk die gave, dacht hij later, dat zesde zintuig of tweede gezicht of hoe je het ook noemde. De rode auto, een Datsun, zat linksachter helemaal in elkaar en het achterlicht was in scherven. Op de plaats waar de rode verf was afgeschaafd, zat een heel duidelijke veeg groen. Nu was Charles blij dat hij die foto’s voor zijn zusje had genomen, want het toestel hing nog steeds om zijn nek. Na een snelle blik om zich heen om te kijken of niemand hem zag, nam hij twee foto’s van de rode auto, erop toeziend dat de nummerplaat er ook op stond.
Hij liep weer naar buiten langs het kantoor met op zijn gezicht de uitdrukking van onschuld en naïviteit waar zijn moeder zo op gesteld scheen te zijn. Het was inmiddels tweede natuur voor hem geworden, zodat hij niet meer voor de spiegel hoefde te oefenen. Door het grote venster zag hij zijn vader nog steeds rondscharrelen in het kantoor. Charles duwde de deur open en voelde dat die werd tegengehouden door iets wat op de vloermat lag. Hij bukte zich en pakte een envelop van de grond. Hij voelde dat er sleutels inzaten, autosleutels aan een sleutelring. Op de envelop stond het nummer van de auto die hij had gefotografeerd en de naam Whittaker…
Zijn vader had de sleutels van de Volvo inmiddels gevonden. Ingenomen met zichzelf maar zonder iets te zeggen gaf Charles de envelop aan zijn vader, waarna ze allemaal in de Volvo stapten en naar Utting reden, in een oostelijke stadswijk.
‘Zal ik dit rolletje voor je laten ontwikkelen?’ vroeg Charles aan zijn zusje, en hij voegde er leugenachtig aan toe: ‘Ik ken iemand in de fotoclub op school die het voor niets zal doen.’
Het spreekt vanzelf dat ze dat een goed idee vond. Charles besloot het rolletje op te maken door een paar nuttige foto’s van Utting te nemen. Je wist maar nooit wanneer dat soort dingen van pas zouden komen. Zijn zusje zat in Curie House, maar in de algehele drukte van jongens en meisjes die terugkeerden van hun zondagse uitstapje en vanwege het feit dat alles er in Utting veel ongedwongener aan toe ging dan in Rossingham, kostte het hem geen enkele moeite om door te dringen in Huxley House en aan iemand die eruitzag als een prefect te vragen waar de kamer van Simon Perch was. De prefect scheen Perch heel goed te kennen, was misschien zelfs een vriend van hem, en vertelde Charles heel hulpvaardig dat hij nog niet terug was en niet vóór acht uur werd verwacht. Het moeilijkste onderdeel voor Charles was het slot van de kamer te forceren. Niet omdat het een ingewikkeld slot was - de eenvoudige sloten op binnendeuren kostten hem nooit enige moeite - maar vanwege het risico dat iemand hem zou betrappen, aangezien hij zeker twee of drie minuten bezig was.
Hij vond twee van de boeken op de plank boven het brede tafelblad dat de leerlingen in Utting als bureau gebruikten. Maar het schaakboek stond daar niet en hoewel hij de hele kamer afspeurde, kon hij het niet vinden. Waarschijnlijk had Perch het mee naar huis genomen en het daar gelaten, of het nooit mee naar school gebracht. Het enige echt interessante ding in de kamer was een op de vensterbank bevestigde telescoop die op de stad was gericht. Charles keek erdoorheen. Het was verbazend hoe ver je kon kijken en hoe duidelijk. Hij kon zelfs de klok op de CitWest-toren zien en lezen dat het tweeëntwintig minuten over zes was en zeventien graden Celcius. Bij gebrek aan een flitslampje was de foto die hij van de kamer maakte waarschijnlijk te donker, maar hij deed zijn best. Voor zover hij wist zou dit de eerste foto van de binnenkant van Utting zijn die Hoofdbureau Londen ooit had gehad. Hij verliet het gebouw zonder problemen. De boeken droeg hij bij zich in een groenwitte plastic tas van Marks en Spencer die hij in de prullenmand op de kamer van Perch had gevonden.
Toen hij Curie House weer binnenkwam, waar zijn ouders nog steeds overleg pleegden met de huismeesteres, kwam hij Rosie Whittaker tegen in de gang. Ze kende Sarah en even leek het erop dat ze hem wilde aanspreken, maar dat voorkwam hij met een koude, niet-begrijpende blik.