15

‘Zend ons heen, Heer, met Uw zegen,’ zong Mungo, ‘Vul ons hart met vreugd en vree, Laat ons in Uw liefde leven, Geef genâ, laudamus te…’

Als de hele school in de kapel van Rossingham zat, was die zo vol dat je je ellebogen tegen je lichaam moest drukken om niemand in zijn ribben te porren. Meestal werd de dienst in etappes gehouden, eerst de derde en de vierde, dan de vijfde en zesde, maar op de laatste dag van het trimester, de laatste schooldag, was dat anders. Men overwoog de kapel groter te maken, nu het aantal leerlingen op Rossingham zo was gegroeid, maar het was maar de vraag of dat zou lukken zonder dit monument voor het prerafaëlitisme, zoals zijn vader het noemde, onherstelbaar te beschadigen. Mungo keek om zich heen naar de blauwe en rode ramen, geldwisselaars en vogelverkopers, leliën des velds, vogels van de lucht, broden en vissen, en naar de banken in zijn buurt.

‘O, versterk ons, Dwalend door deez’ wildernis.’

Het was vreselijk heet en in de azuurblauw en vermiljoen gekleurde zonnestralen dansten duizenden stofjes. Graham O’Neill stond naast hem en bewoog onhoorbaar zijn mond, aangezien hij geen wijs kon houden en het hem daarom verboden was te zingen, terwijl zijn tweelingbroer, iets verderop, versterking in de wildernis zocht met een fraaie, zuivere bariton. De vierde stond vooraan, Patrick Crashaw en Charles Mabledene kweelden met nog niet gebroken stemmen, Robert Cook balkte in een soort tenor, Nicholas Ralston zong zoals altijd een beetje vals.

‘Laat ons bidden.’

Niet voor de eerste keer dacht Mungo dat het eigenlijk een beetje vreemd was om te vragen of ze in vrede mochten vertrekken, alsof ze allemaal dood zouden gaan. Maar waarschijnlijk had de bijbel niets geschikts voor de laatste schooldag van een kostschool. Graham zou een paar weken van zijn vakantie bij hem thuis doorbrengen en ook met het gezin Cameron naar Korfoe gaan, terwijl Keith met zijn oom en tante ging kamperen in Zweden. En als ze na de vakantie terugkwamen, zouden ze in de vijfde zitten, examens voor de boeg, eigen studievertrekken, meer vrijheid. Maar eerst zal ik Sterns code breken, nam Mungo zich voor.

Gistermiddag had hij toestemming gekregen om naar Rossingham St. Mary te gaan, maar er lag geen boodschap van Charybdis onder de paardentrog. Volgend jaar zou hij geen toestemming meer nodig hebben. Dan hoefde hij enkel te tekenen in het boek. Vreemd eigenlijk dat Angus het directeurschap had opgegeven op het moment dat hij de vrijheid kreeg die essentieel was voor de directeur van Hoofdbureau Londen. Bij het verlaten van de kapel zag Mungo zijn broer enkele meters vóór zich en heel even was hij zich bewust van iets waar hij zich zelden rekenschap van gaf, zelfs als Angus hem vermanend toesprak: het grote verschil in leeftijd tussen hen beiden. Dat was een kloof waar hij op een goede dag ook overheen moest springen, en waar hem aan de overkant een vriendin en studieaanvragen voor de medische faculteiten wachtten.

Maar nu eerst acht weken vakantie, het formele afscheid van meneer en mevrouw Lindsay, het verplichte woord van dank aan de wasvrouw, de laatste controle en opruiming van het studievertek dat volgend schooljaar zou worden verruild voor een groter vertrek op een lagere verdieping. Hij leek wel meer bagage te hebben dan de meeste anderen. De ‘Topgeheime’ archieven en de diverse boeken die te maken hadden met wat Angus koppig Griezeldam bleef noemen, vulden een hele koffer.

‘Heb jij mijn Gordeldiergroep gezien? Dat heb ik nodig voor de code.’

‘Dat zit al in het archief,’ zei Graham. ‘Ik dacht dat je hem had veranderd toen Stern erachter kwam.’

‘Enkel van Drie naar Acht. Een slimme zet, lijkt me zo.’

Ze vroegen Robert Cook om hen te helpen de koffers te dragen. In Fergus’ tijd zou hij verplicht zijn geweest om dat te doen en een pak slaag met een kleerborstel hebben gekregen als hij weigerde. In deze moderne tijd, waarin ‘knechtje’ een vies woord was, moesten ze hem voor zijn diensten betalen.

‘Dat waren nog eens tijden,’ zei Mungo.

Meneer Lindsay gaf iedereen een hand. Hij wekte de indruk dat hij niet kon wachten om naar zijn gezondheidsboerderij te gaan. ‘Stuur me een kaartje van Corcyra,’ zei hij.

Angus zat voorin, Mungo en Graham op de achterbank. Naar aanleiding van de ontdekking van James Harvill in het meer zei Fergus tegen Mungo dat hij hoopte dat Mungo zich bewust was van de gevaren voor mensen van zijn leeftijd als ze werden aangesproken door onbekende mannen.

‘Pap,’ zei Mungo geduldig, ‘ik ben langer dan u.’ En dat was hij ook - een halve centimeter. ‘Ze zouden bang van me zijn.’

De zogenaamde airconditioning werkte niet en blies hete lucht door de auto. Daarom draaiden ze de raampjes open. Fergus zei op zorgelijke toon dat garage Mabledene beloofd had de airconditioning te repareren, maar er niets aan gedaan had.

‘Verbaast me niets,’ zei Mungo, en hij wisselde een blik van verstandhouding met Graham.

Later die dag haalde Mungo een stukje karton van zes bij tien centimeter met een bericht in de onontcijferbare code uit het gewaagde contactpunt dat Stern gebruikte in het hart van Mungo ’s territorium, de smalle spleet tussen Lysander Douglas’ bronzen hand en het opengeslagen boek dat hij vasthield. Zoals altijd schreef hij de gecodeerde boodschap over en duwde het stukje karton terug tussen hand en boek.

Het was nog steeds snikheet. Mungo kon zich niet herinneren ooit deze combinatie van getallen op de CitWest-toren te hebben gezien: acht uur eenendertig en zesentwintig graden Celsius. Daar maakte hij een opmerking over tegen Graham, die op hem zat te wachten in de Lachende Burger, waar ze hadden gegeten. Ze liepen Nevin Street door en Ruxeter Road in. Op het punt waar de straat breder werd en de winkels begonnen, kreeg Mungo in de gaten dat ze werden gevolgd. Hij vertraagde zijn pas en bleef staan voor een etalage vol visspullen.

Hij zei tegen Graham: ‘Niet kijken, maar ik geloof dat Stern iemand achter ons aan heeft gestuurd. Ik denk dat ik hem ken. Hij heet Philip Perch.’

‘Jongen met peenhaar en een prothese?’

‘Zo kun je het ook zeggen. Ik noem het een beugel.’

Ze namen ieder een andere route, Mungo door Howland Road, Graham verder Ruxeter Road in, maar op het linkertrottoir. Hoe Graham van die afstand en zonder om te kijken had kunnen zien dat Philip Perch een beugel had, was Mungo een raadsel. Hij moest fantastische ogen hebben. Perch besloot hem, Mungo, te volgen. Waarschijnlijk omdat hij dacht dat het einddoel van de westerse inlichtingendienst eerder in een achterafstraat je dan in een hoofdstraat zou zijn. Mungo voerde hem door de stoffige straten naar de achterkant van Fontaine Park, een gebied waarvan hij zeker wist dat hij het veel beter kende dan Perch. De toegangspoort van het park was dicht en aan deze kant werden de groene gazons en lommerrijke lanen omsloten door een hoge muur. Mungo liep langs de muur, ervan overtuigd dat Perch hem niet zou durven volgen tot hij aan het eind ervan was gekomen, waar bomen op het trottoir stonden en de grote huizen begonnen en op deze tijd van de dag veel donkere plekken waren. De lucht was heet en het was windstil, en overal vlogen insecten. Op de plek waar de muur eindigde en de eerste tuin begon, was een nauw steegje. Maar Mungo stapte over het lage tuinhekje, een tuin in vollaurierstruiken en hulst en heesters die hij niet kende. Onder die struiken ging hij op de grond liggen, op bladaarde die krioelde van de insecten, en met de prikkels van dorre hulstbladeren tegen zijn huid.

Een minuut of twee later hoorde hij Perch voorbij draven. Zonder te aarzelen liep hij het steegje in en zette het op een rennen. Zijn gymschoenen roffelden dof op het asfalt. Mungo verloor geen seconde. Hij stond op, veegde zijn spijkerbroek schoon en rende het laatste stukje Fontaine Road door. Een met een ketting aan een parkeermeter vastgelegde fiets maakte hem duidelijk dat Charybdis al aanwezig was. Die moest een beetje voorzichtiger zijn, dacht Mungo, en hij nam zich voor dat tegen hem te zeggen. In deze tijd van het jaar was de lange tuin van het middelste huis van Pentecost Villas net een stuk wilde savanne. Het zou hem niet verbaasd hebben als hij een wild beest tegen was gekomen in het lange gras, voortschrijdend door de metershoge distels, het manshoge gras. Maar niet Mungohoog, niet helemaal. Als een ontdekkingsreiziger uit het verleden - misschien als Mungo Park zelf - beende hij door de wildernis, met zijn hoofd juist boven de brandnetels, de zwaarden van de distels, terwijl ranken van braamstruiken aan zijn broekspijpen haakten.

Ze waren er allemaal, op de bovenste verdieping. Daar was het meeste licht; de elektriciteit in het huis was allang geleden afgesloten. Het was er ook het heetst. Omdat Mungo dacht dat het geen kwaad zou kunnen, schoof hij een paar ramen omhoog, maar dat maakte weinig verschil. De digitale klok gaf nog steeds een temperatuur van vierentwintig graden aan. Hij knipperde hoog in de saffierblauwe hemel. Charles Mabledene zat met gekruiste benen tegen de muur geleund op de grond, zijn knappe baby gezicht enigszins rood aangelopen van de hitte, zijn blonde, zijdeachtige haar in de lengte die zijn moeder graag zag. De pokdalige Patrick Crashaw, Basilisk, bracht als eerste verslag uit. In de Centrale Moskou was een machtsstrijd gaande, een strijd om de hoogste plaats tussen Ivan Stern en Rosie Whittaker, en Rosie had Guy Parker, die éminence grise aan haar kant.

‘Stern overweegt toch niet om zich terug te trekken?’ vroeg Mungo.

‘Nog niet. En misschien helemaal niet. Maar er zit een breuk aan te komen.’

Nigel Hobhouse, ofwel Charybdis, bracht verslag uit van de manier waarop hij zich van zijn opdracht had gekweten: hij had via het zusje van de vriend van zijn zusje, die tijdelijk secretaresse was van de secretaris van het Conservatief Genootschap, een leraar van Utting, toegang gekregen tot het Hoofdbureau van dat genootschap en het meisje de namen Mungo Cameron en Graham O’Neill toe laten voegen aan de lijst van genodigden voor het wijn-en-kaasfeestje. Mungo, die een cocktailparty had verwacht, was teleurgesteld. Nicholas Ralston meldde het succes van Autoprox. Zijn broer had de Whittakers een brief geschreven, hun een bezoek gebracht en de foto van Draak laten zien, waarna ze er uiteindelijk mee hadden ingestemd de eerste vierhonderd pond van de rekening te betalen. Mungo feliciteerde Draak op zijn ingehouden manier en kreeg een bescheiden knikje van het blonde hoofd ten antwoord. Vrijwel op hetzelfde moment zweefden een stuk of tien ballonnen die niemand had gezien maar al die tijd aan het plafond gehangen moesten hebben, langzaam naar beneden en stuiterden zacht op de grond. Mungo ergerde zich. Hij probeerde de ballonnen te negeren en over nieuwe projecten te praten: ontdekken wanneer de verbouwingswerkzaamheden aan dit huis zouden beginnen, de lijst van nieuwe leerlingen op Rossingham bestuderen - zou er bijvoorbeeld iemand van de lagere-schoolafdeling van Utting komen, zoals Charles Mabledene destijds? - en het breken van Sterns code, een taak die hen onvermoeibaar achtervolgde, hun onveranderlijke doel, hun delenda est Carthago, zoals meneer Lindsay misschien gezegd zou hebben.

Mungo praatte en praatte, zijn blik langer gericht op het uitdrukkingsloze gezicht van Charles Mabledene dan op de andere. Was hij Sterns mol? Mungo’s overtuiging dat hij dat inderdaad was, had een schok gekregen door de foto’s. De boeken over zeiljachten stelden niets voor, die waren een zoethoudertje geweest, maar die foto’s, vooral die van de kamer van de broer van Philip Perch, hoe vaag en donker ook, met al die boeken en de affiches op de muren en de telescoop op de vensterbank: zou een mol van Stern die hebben genomen? Maar het andere argument was natuurlijk dat zo’n mol toegang zou hebben tot vrijwel alle hoeken van Utting en daarom juist de meest aangewezen persoon zou zijn om ze te hebben genomen…

Basilisk, Eenhoorn, Charybdis, die aandachtig naar hem luisterden - een van die drie kon het ook zijn. Of misschien Empusa, die in Cornwall woonde, maar tijdens schooltijd wel degelijk actief kon zjin. Het zou zelfs - een onaangename gedachte! - Keith O’Neill alias Scylla kunnen zijn, die op dit moment waarschijnlijk op de Noordzee zat, op weg naar Gothenburg. Hij zou Charles Mabledene aan een proef onderwerpen, een karwei voor hem bedenken dat een mol van Stern niet echt tot een goed einde zou kunnen brengen. Alleen had hij op dat moment geen idee wat voor een soort karwei. Hij kon Draak, samen met Basilisk, alleen maar opdragen een onderzoek in te stellen naar de bouwplannen voor Ruxeter Road 53. En ondertussen het contactpunt onder het viaduct blijven gebruiken voor betrekkelijk onschuldige berichten om te zien hoe snel Stern doorkreeg dat de nieuwe code op een ander verhaal in De Gordeldiergroep was gebaseerd.

Het begon al te schemeren. Als ze nog langer bleven, zouden ze de kaarsen moeten halen die ze in een la in de kelder hadden liggen. Mungo sloot het raam en ze gingen één voor één weg. Ze hielden rekening met Philip Perch, die niet naar huis gegaan zou zijn, die ergens zou staan wachten in de hoop geluk te hebben, bang voor Sterns woede. Alleen Mungo en Graham vertrokken samen, als laatsten. Op de overloop merkte Graham op dat het touw waarmee de ladder tegen het plafond was gebonden erg gerafeld was waar het om de lamp was gewikkeld.

‘Dat zou een klap van jewelste geven, als die ladder naar beneden kwam,’ zei Graham.

‘We zullen zien of de aannemer komt. Als ze er over, pak weg, zes maanden nog niet zijn, zullen we het touw vernieuwen.’

Ze daalden voorzichtig de trap af, die hierboven erg steil was. Het was plotseling stikdonker geworden.

Tweeëntwintig steile treden voerden naar de overloop waar de beter begaanbare trap begon. Mungo telde ze. Licht van de lantaarnpalen buiten Fontaine Park dat door een langwerpig raam naast de trap naar binnen viel, wierp oranje geometrische patronen op de stoffige, kapotte vloer. En boven het licht, dat als een heldere nevel boven de aarde zweefde, was de hemel een mysterieus donkerblauw, bespikkeld met sterren.