14

Gezien door het grote uitkijkraam dat een hele muur in beslag leek te nemen zag je Hartlands Gardens beneden je uitgespreid liggen, de paden, gazons, bosschages, lanen, terrassen en het grote huis zelf, nu een galerie en restaurant, dat eens het buitenverblijf van de familie Douglas was geweest. John moest bij zichzelf toegeven dat Mark Simms bij zijn terugkeer naar de stad een goede keuze had gemaakt met zijn appartement. Fonthill Court stond op een heuvel en alle balkons boden een prachtig uitzicht.

Hij had helemaal niet verwacht dat hij hier terecht zou komen. Aan de telefoon had Mark gesproken over een pilsje drinken en ze hadden afgesproken in een café. Als John een smoesje had kunnen bedenken, zou hij de uitnodiging hebben afgeslagen. Hij bleef veel liever thuis als hij de volgende dag moest werken. Het tuincentrum ging om negen uur open en hij wilde er altijd graag om half negen zijn. Maar hij had schoorvoetend ja gezegd tegen Mark, zij het wel op voorwaarde dat het niet te laat mocht worden. Ik lijk wel een oud wijf, zei hij tegen zichzelf toen hij de hoorn weer op de haak legde, en hij herinnerde zich meteen dat Jennifer een vreselijke hekel had aan die uitdrukking, dat ze had gezegd dat die seksistisch was.

‘Waarom geen ouwe vent? Waarom zouden oude vrouwen dommer zijn dan oude mannen?’

Tien minuten later ging de telefoon opnieuw. Mark weer, ditmaal om voor te stellen dat John evengoed naar zijn appartement kon komen. Als ze dan zin hadden, konden ze altijd later nog iets gaan drinken. Dat idee stond John nog minder aan, want Mark bleek zeker zes kilometer bij hem vandaan te wonen en als hij bier ging drinken, kon hij niet met de Honda.

En waarom wilde Mark hem trouwens zo snel weer zien? Die maandagavond met Colin was pas drie dagen geleden. Maar misschien wilde hij gewoon iets terugdoen. Uiteindelijk besloot hij toch op de motor te gaan, met het voornemen hoogstens één glas bier of wijn of wat er ook geschonken zou worden te drinken, wat voor hem toch niet echt een offer was. En op het laatste moment trok hij Jennifers jasje aan. Het was een warme avond voor de tijd van het jaar, maar op de motor had je nog steeds een winddichte jekker nodig. Het blauwe jasje was sjiek en zat gemakkelijk en hij herinnerde zich dat hij zich maandagavond sjofel had gevoeld vergeleken met Mark en zijn mooie kleren en goede smaak.

De weg draaide omhoog langs de muren van Hartlands Gardens en naar het topje van Fonthill Heights. Tussen de bomen door zag hij grote perken gele en witte narcissen. De heggen in het park bestonden voor een belangrijk deel uit sleedoorn of wilde pruim, nu in volle bloei, niet de dichte deken van witte bloesems zoals bij de meidoorn of de vlier, maar subtiele kanten sluiers van wit op zwarte takken. Over minder dan achtenveertig uur zou hij daar Jennifer ontmoeten. Hij dacht: ik wil daar niet als eerste aankomen, ik wil daar niet om half drie zijn en een half uur moeten wachten en ijsberen. Ik zal sterk zijn en om twee minuten voor drie door de hoofdingang komen…

Nu ze eenmaal in Marks appartement zaten, werd er geen woord meer gesproken over uitgaan. Ze zaten bij het raam en keken uit over de tuinen, naar het groeiende aantal lichtjes in de stad en het enorme stuk donker wordende hemel, met aan de horizon nog steeds een veeg rood van de ondergaande zon. John voelde zich te kijk zitten achter zo’n groot raam, hoewel niemand behalve een vliegtuigbemanning hem zou kunnen zien. Mark had wat blikjes bier gehaald, zo koud dat John bang was dat ze hard bevroren waren. Het begon hem langzaam duidelijk te worden waarom Mark hem weer had willen spreken en waarover hij het wilde hebben.

‘Heb jij ooit iets aan encountergroepen gedaan?’ was hij begonnen.

‘Ik? Nee hoor. Ik weet amper wat dat inhoudt. Waarom zou ik daar iets aan gedaan hebben?’

‘Dat doen veel zakenmensen. Het moet goed zijn voor intermenselijke betrekkingen.’

‘Niet de zakenmensen in mijn branche,’ zei John.

‘De reden dat ik je dit vraag is dat ze gebaseerd zijn op het principe dat het gezond is om over je gevoelens te praten en te horen hoe andere mensen echt over je denken en zo.’

John wist inmiddels totaal niet meer waar Mark heen wilde. Het bier was koud genoeg om je hoofdpijn te bezorgen en hij voelde een zeurende pijn aan zijn slapen.

‘Ik had gewoon het idee dat het misschien goed voor ons zou zijn als we over onze gevoelens praatten, dat we daar echt iets aan zouden hebben. Jij en ik, bedoel ik. Dat speelt al een hele tijd door mijn hoofd. Jaren eigenlijk al. Dat we… tja, zoveel dingen met elkaar gemeen hebben eigenlijk. Ik dacht dus gewoon dat het ons goed zou doen als we eerlijk uitkwamen voor onze gevoelens ten opzichte van elkaar en eigenlijk al onze gevoelens. Op die manier zou er een heleboel naar boven kunnen komen.’

De lichten op de rondweg vormden een dubbele gele streep, die langs de autoweg een witte, die van de verbindingsweg die uitliep in Ruxeter Road een ouderwets zacht oranje. De CitWestklok en zijn groene geknipper was nog juist zichtbaar, een groene ster die te ver verwijderd was om te zien hoe laat en hoe warm het was. Hij wendde zich weer naar Mark. Welke dingen wilden ze naar boven brengen, welke diep verborgen pijn?

‘Hebben wij een heleboel met elkaar gemeen?’ vroeg hij, en hij was meteen bang dat hij een lompe opmerking had gemaakt.

‘We hebben Cherry,’ zei Mark.

John voelde dat hij bloosde. Zijn gezicht gloeide. Het was niet waar dat je alleen bloosde van schaamte of verlegenheid. Alle sterke gevoelens deden je bloed naar je hoofd stijgen. Plotseling was hij diep ontroerd. Maar dat wilde hij niet, hij wilde niet nog meer complicaties in zijn leven, zeker niet nu.

‘Zou je niet met me willen praten over Cherry?’ vroeg Mark. ‘Zijn er geen dingen die je kwijt wilt? Ik weet zeker van wel. Je moet je niet geremd voelen, John. Je kunt alles tegen me zeggen.’ Hoe kwam hij tot het besef dat Mark het in werkelijkheid helemaal niet over hem had? Mark bedoelde zichzelf, hij bedoelde dat hij met John wilde praten.

‘We hebben het nooit over haar gehad, John. We hebben het hele onderwerp begraven en net gedaan alsof er nooit iets is gebeurd.’

John wilde zeggen: jíj misschien! Maar hij gaf hem enkel een knikje. Hij voelde instinctmatig aan dat hij nu zou moeten luisteren, graag of niet. Over een uurtje zou hij kunnen ontsnappen. Gelukkig scheen Mark vergeten te hebben meer ijskoud bier in te schenken. Zonder John aan te kijken, met zijn handen op de vensterbank geleund en naar buiten kijkend alsof hij probeerde een van de lichtjes beneden hem thuis te brengen, begon Mark over Cherry te praten. Hij vertelde John niets nieuws. Hij wist heel goed wat Mark voor haar had gevoeld, hoeveel hij van Cherry had gehouden, zelfs dat hij - ongelooflijk maar waar - vond dat ze knap was. Mark ging zitten, leunde achteruit in zijn stoel, zijn gezicht nog steeds afgewend, en praatte over de eerste keer dat hij Cherry mee uit had genomen, de leuke dingen die ze had gezegd, praatte over de verlovingsring die ze zes maanden daarna gingen kopen en het feit dat zij een opaalsteen wilde. Opaal brengt ongeluk, zelfs de verkoper in de juwelierszaak had haar die ring afgeraden, maar Cherry wilde hem per se en zei dat bijgeloof onzin was. Hoe kon een steen ongeluk brengen? Die ring had ze aan haar vinger toen ze werd gevonden…

Hij zweeg. Toen zei hij: ‘Zeg iets.’

‘Het is al een hele tijd geleden, Mark. Je bent inmiddels al getrouwd geweest.’

‘Een vreselijke afgang. Een relatie die nooit van de grond is gekomen.’

‘Je bent nog jong. Je vindt wel weer iemand anders.’

‘Wat weet jij daarvan? Hoe kun jij dat weten? Ik heb de pest aan dat soort waardeloze goeie raad. Verdomde loze kletspraat.’

Ik ben ook getrouwd geweest, wilde John zeggen. Ik ben nog steeds getrouwd. Maar dat scheen Mark vergeten te zijn, hij scheen zelfs vergeten te zijn dat John zelf ook een leven leidde, dat hij meer was dan een ontvanger of opnameapparaat. Hij praatte verder. Hij scheen zich elk woord dat Cherry ooit tegen hem had gezegd te herinneren. Dat was natuurlijk onmogelijk, maar zijn geheugen was fenomenaal. Hij herinnerde zich zelfs haar kleren en wat ze op bepaalde dagen gedragen had. John voelde zich steeds minder op zijn gemak, want dit begon op geobsedeerdheid te lijken. Tenslotte was het zeventien of achttien jaar geleden. Hij keek stiekem op zijn horloge, maar niet stiekem genoeg.

‘Je wilt naar huis. Ik verveel je. Je bent wel een heel erg conventioneel persoon, hè, John? Om niet te zeggen een sleurmens. Je bent bereid het echte leven op te offeren om op tijd naar bed te kunnen en op tijd op te kunnen staan. Het leven zal je altijd voorbij blijven gaan, omdat je kleinzielige ritueeltjes belangrijker voor je zijn dan je eigen pijn of geluk of die van andere mensen. Ik zeg nu precies wat ik denk. Dat hadden we toch afgesproken, hè, dat we echt uit zouden komen voor onze gevoelens ten opzichte van elkaar?’

John dacht niet dat dit precies de afspraak was. Hij probeerde zich niet gekwetst te voelen. Het was bijna middernacht en een groot aantal van de lichtjes in de stad was alweer uit.

‘Welterusten, Mark,’ zei hij. ‘Bedankt voor het bier.’ En omdat Mark het duidelijk moeilijk had, voegde hij eraan toe: ‘Tot binnenkort.’

Maar Mark binnenkort opnieuw zien was wel het laatste dat hij wilde, dacht hij onderweg naar huis. De klok van de St. Stephen sloeg twaalf uur. Het is één april, dacht John. En hij herinnerde zich zijn en Cherry’s jeugd, de tijd waarin ze vaak heel geslaagde aprilgrappen met elkaar hadden uitgehaald, en dat hun moeder vertelde dat één april om twaalf uur Staartprikdag werd, waarop je geacht werd mensen stiekem een staart op te prikken. Cherry had een staart aan hun moeders jas gespeld en zij was gaan winkelen en had zich afgevraagd waarom de mensen bij de kruidenier zo naar haar keken. Het was een prachtige staart, net die van een leeuw, gemaakt van gele breiwol en met een kwastje aan het eind. De dingen die je bijblijven, dacht John.

Hij sliep slecht. Hij sliep altijd slecht als hij laat thuiskwam. Waarschijnlijk allemaal het gevolg van het feit dat hij een conventioneel sleurmens was. Hij werd de volgende morgen vroeg wakker en arriveerde nog vroeger op de zaak dan normaal. Er moest een lading bomen en heesters worden afgeleverd bij een huis in de buurt van Jennifer. John had de chauffeur beloofd met hem mee te gaan om de koper plantadviezen te geven. Het was een flinke bestelling en hij had zich verplicht gevoeld dit te doen. En hoe graag hij Jennifer ook zou zien, hij hoopte toch dat de chauffeur niet voorbij haar en Peter Morans huisje zou rijden. Hij wilde haar niet zien als er iemand anders bij was, vooral niet als het iemand was die van niets wist, hoewel hij niet zou hebben kunnen zeggen waarom.

Maar de chauffeur nam een andere weg, zowel heen als terug, en bleef op de rondweg. Op de terugweg nam hij het viaduct boven de poesta, dat op dit uur van de dag open was voor verkeer naar de stad. Toen ze over de staanders reden bedacht John dat er misschien een nieuwe mededeling zou hangen, onder de wielen van de bestelwagen, en hij vroeg de chauffeur hem daar uit te laten stappen. Het was etenstijd en hij kon net zo goed iets eten in deze buurt als in het café bij het tuincentrum. De bus die hij naar zijn werk nam als hij niet op de Honda ging, vertrok van de garage een kleine kilometer verderop, en om twintig voor twee zou er een vertrekken.

Misschien hing de oude mededeling er nog steeds, dacht hij, toen hij de straat overstak naar het grasveld. Het bericht over Bruce-Partington had hij tenslotte pas gisteren gevonden en gelezen. Hij maakte de envelop los. Een nieuwe mededeling. Dat zag hij meteen. Hij schreef die over in zijn boekje, plakte de envelop terug en ging op weg om een café te zoeken om iets te eten.

Het dichtstbijzijnde was het café bij de trap. Het idee om daar te gaan eten! Het idee om precies op de plek te staan waar… John liep naar Albatross Street, voorbij Ahman-Suleiman, naar de plek waar de straat breder werd, en op een kruispunt van vier straten vond hij een klein maar proper uitziend arbeiderscafé. Op de tafeltjes binnen lag zowaar een kleedje, roodgeruit katoen, en aan de muren hingen vakantieaffiches. In het kleine zelfbedieningsgedeelte kon je hamburgers met kaas, boterhammen met ham en samosa’s krijgen, die laatste mogelijk voor de mensen die bij Ahman-Suleiman werkten. Hij nam de boterhammen. Het minst avontuurlijk, dacht hij. Het oordeel van Mark Simms over zijn karakter stak hem nog steeds. Maar het was waar. Als er in een quiz gevraagd werd: wat zou een conventioneel persoon kiezen voor zijn lunch, een boterham, een hamburger met kaas of een samosa, zou de boterham het juiste antwoord zijn.

Hij nam ook een kop koffie en een stuk appelgebak. Ook zonder De keerzijde van verraad kon hij het bericht ontcijferen, want hij had de beginregels in zijn boekje geschreven. Het boek zou tenslotte binnenkort terug moeten naar de bibliotheek. Het eerste woord was negen letters lang, het tweede drie, het derde vijf. John vergeleek ze met zijn code-alfabet. VCHIFUAFG FFG LWFFZ. Was het mogelijk dat hij een fout had gemaakt bij het overschrijven van de beginregels? Dit was de eerste keer dat hij het boek zelf niet had gebruikt.

Maar hij wist zeker dat hij geen fout had gemaakt. Hij begon al aardig vertrouwd te raken met de code. Als het bericht, wat heel waarschijnlijk was, begon met ‘Leviathan aan Draak’, zou de TH van Leviathan ZG moeten zijn, niet UA, en de N van ‘aan’ zou P moeten zijn in plaats van G. John begreep er niets van. Wat was er verkeerd gegaan? Hij legde het papier op de tafel tussen zijn bord en zijn kopje, alsof hij door het glad te strijken alle antwoorden zou vinden. Langzamer deze keer, met meer concentratie, probeerde hij het opnieuw. VCHIFU… En toen snapte hij het. Hij wist precies wat er was gebeurd. Een nieuwe maand was begonnen en ze hadden de code veranderd.

Ze hadden een aprilgrap met hem uitgehaald.