7

Mark Simms, ze hadden Mark Simms gearresteerd. John keek hen verbluft aan. Hij probeerde iets te zeggen, maar het enige resultaat was dat zijn lippen trilden.

‘Dat komt als een schok voor u,’ zei de agente.

Fordwych was minder zachtaardig. Op de toon die eens enthousiast was geweest maar nu karakterloos en werktuiglijk was geworden, zei hij: ‘Het is iemand die hier tot een jaar of zestien geleden gewoond heeft. Hij heeft geen strafblad, heeft zelfs een vaste baan gehad in een van de fabrieken in Ruxeter. Toen hij hier wegging, heeft hij verscheidene jaren als vrijwillig patiënt in een krankzinnigengesticht gezeten.’

John vroeg met schorre stem: ‘Hoe heet hij?’

‘Dat mag ik u, geloof ik, wel vertellen. Morgen staat het toch in de krant. Hij heet Maitland. Rodney George Maitland, de zoon van de man bij wie uw zuster werkte.’

Ze hadden de verkeerde beschuldigd. De kracht om naar de naam te vragen had John opgediept uit onvermoede energiereserves, maar nu was hij zijn stem weer kwijt. Als hij nu iets zei, zou dat uit zijn mond komen als schor gekras. Fordwych legde uit wat het doel van hun bezoek was: hem, als enig nog levende familielid van Cherry op de hoogte brengen van wat er te gebeuren stond. Hem waarschuwen dat hij mogelijk meer inlichtingen zou moeten geven en ook dat hij misschien zou worden opgeroepen als getuige. John zag dat het meisje hem medelijdend aankeek. Zij dacht natuurlijk dat hij zo van zijn stuk was gebracht door het oprakelen van de moord op zijn zuster. En dat was ook zo, dat was ook zo. Maar de voornaamste reden voor zijn totale verbijstering was zijn geheime besef dat deze Rodney Maitland - een man die hij meende ooit ontmoet te hebben, in elk geval gezien - onschuldig moest zijn, in ieder geval waar het de moord op Cherry betrof, want die was gepleegd door Mark Simms. Hij slaagde erin stamelend een vraag te stellen. ‘Wanneer zei u… wanneer… moet hij vandaag vóórkomen?’

‘Voor de politierechter, ja. Maar zoals ik al zei, is het waarschijnlijk dat hij weer terug moet komen om beschuldigd te worden van de moord op uw zuster.’

‘En denkt u dat ze hier zullen komen om… met me te praten?’

‘Gewoon routine, meneer Creevey. Het spreekt vanzelf dat we uw oorspronkelijke verklaring en die van uw ouders in ons archief hebben. Ik neem aan dat ze u alleen maar zullen vragen om een en ander nog eens te bevestigen.’

Wat wisten ze van Cherry’s ware aard? Alles, natuurlijk. Deze flegmatieke, fantasieloze man moest alles over haar weten, en dit lief uitziende meisje ook. Ik moet hun de waarheid vertellen, dacht John. Ik heb geen keus. Maar misschien niet meteen, ik kan een paar dagen wachten, nadenken over wat ik zeggen zal, mijn woorden afwegen. De man die ze hebben beschuldigd is per slot van rekening waarschijnlijk de dader van die andere moorden en hij zal niet in voorlopige hechtenis worden gehouden voor een moord die hij niet heeft begaan.

‘Het spijt me dat we u zo’n schok hebben bezorgd, meneer Creevey,’ zei Fordwych, terwijl hij opstond om weg te gaan. De woorden getuigden van medegevoel, maar er lag een spottende uitdrukking op zijn gezicht. Hij vond duidelijk dat John maar een sukkel was, geen echte man. Die gevoelens werden duidelijk in zijn laatste opmerking: ‘Ik neem aan dat u er anders tegenover zult staan zodra u uw positieven weer een beetje bij elkaar hebt en inziet dat dit een kwestie is van eindelijk gerechtigheid.’ Maar agente Aubrey gaf hem een lieve glimlach en rimpelde bemoedigend haar neus, alsof ze wilde zeggen: let maar niet op hem, of zelfs: het zal heus wel weer goed komen, echt waar.