12

Zonder direct grof of beledigend te zijn had Fordwych John duidelijk gemaakt dat hij hem ervan verdacht een onruststoker te zijn. Hij dacht dat John erop uit was om, waarschijnlijk uit pure kwaadaardigheid, Mark Simms het leven moeilijk te maken. John snapte er niets van. Ja, hij begreep dat Mark Simms niets met de moord op Cherry te maken had en dat hij om de een of andere reden had gelogen. Was het mogelijk dat hij ook had gelogen over haar manier van leven?

Uiteindelijk was hij toch naar zijn werk gegaan, maar hij kon zich niet concentreren. Dat gaf gelukkig niet zoveel, aangezien ze in augustus toch veel minder klanten kregen dan in de rest van het jaar. Hij liep door de rozentuin, verwijderde de uitgebloeide bloemen van roze Wendy Cussons en vuurrode Troika’s en was zich plotseling bewust van een onverwacht gevoel. Opluchting. Zijn depressie werd minder diep. Met zijn handen vol bloemen keek hij naar de betrokken lucht boven hem en voelde zich vrijer, minder gespannen en bedrukt. Het verleden was eveneens gedeeltelijk schoongeveegd, al was het nog geen schone lei. Het onmiddellijke verleden kwam hem ook niet meer zo hartverscheurend en onbegrijpelijk voor. En hij had die onvergeeflijke misdaad niet begaan, de misdaad waarvan hij zich nu nog nauwelijks kon voorstellen dat hij hem had overwogen, het ontketenen van geweld, of misschien nog erger, tegen Jennifers minnaar.

Gavin pronkte met de beo ten behoeve van het oude echtpaar met hun kleinkind die John al twee of drie keer eerder in de winkel had gezien. De beo zei gehoorzaam al zijn nieuwe zinnetjes op. Gavin beloonde hem met stukjes Mars. Het was donderdag en de winkel ging om één uur dicht, waarna Gavin de vogel die hij Grackle had gedoopt steevast mee naar huis nam. Op weg naar huis begon John te denken aan wat Jennifer tegen hem had gezegd, dat ze hem haatte en hem nooit zou vergeven voor wat hij haar over Peter Moran had verteld. Was het verkeerd geweest haar op de hoogte te brengen? Misschien wel, misschien was het verkeerd omdat hij het had gedaan met het verkeerde idee in zijn achterhoofd. Waarschijnlijk waren het spookbeelden van zijn eigen fantasie, het idee dat Peter Moran iemand zou kunnen vermoorden of zelfs weer in zijn oude voorkeur kon vervallen. Dat was allemaal het gevolg van dat gedoe op de televisie over de kindermoordenaar en verkrachter in Lancashire. Toen hij thuiskwam ging hij direct aan tafel zitten en begon, zonder de moeite te nemen om iets te eten, meteen aan een brief aan Jennifer. Hij begon met ‘liefste Jennifer’, en dacht bij zichzelf dat hij, wat er ook gebeurde, hoe ver ze ook van elkaar gescheiden zouden raken en wat voor andere levensgezellen ze ook zou vinden, altijd op deze manier aan haar zou blijven schrijven.

Liefste Jennifer,

Als je nog steeds een echtscheiding wilt als we twee jaar uit elkaar zijn, zal ik daarmee instemmen. Ik zal alles doen wat je wilt. Ik kan het niet verdragen dat je me haat en ik beken eerlijk dat ik dit schrijf in de hoop dat je me niet meer zult haten. Een soort omkoopsom opdat je me weer aardig zult vinden, als je het zo wilt stellen.

Ik zal niets meer zeggen over Peter. Mensen kunnen veranderen. Jij hebt mij veranderd, zoals je waarschijnlijk wel weet, en misschien heb je hem ook veranderd. Maar ik wil je vertellen dat ik van je houd. Daar is niets aan veranderd. Mocht je van gedachten veranderen over de echtscheiding, dan kun je bij mij terugkomen. Je zult altijd welkom zijn.

Er stond veel te vaak ‘veranderen’ en ‘veranderd’ in, maar dat gaf niets, zo voelde hij het. Zijn ogen waren vol tranen gesprongen en hij voelde ze langzaam over zijn wangen rollen. Tranen van zelfmedelijden, dacht hij, en hij veegde ze met een woedend gebaar weg. Denken aan hun vrijen hielp niets, de tederheid, het geleidelijk samen leren vinden van genot. Hij wilde smekende woorden schrijven, haar vragen om geruststelling, haar laten zeggen dat het van haar kant niet enkel schijn was geweest, dat ze een tijd lang werkelijke liefde en begeerte voor hem had gevoeld. Maar hij was bang dat ze, als hij dat vroeg, toch geen antwoord zou geven, en dus besloot hij de brief met ‘Je altijd toegenegen John’.

Colin en zijn moeder zouden om een uur of vier op bezoek komen, tijdens een van hun ritjes. Ze hadden een week vakantie doorgebracht in het Lake District, waar het de hele tijd had geregend. John at weer een ‘boeren- of boerinnenlunch’ en ging zijn brief posten. Het grootste deel van de middag brachten ze door met het bekijken van Colins vakantiekiekjes. Hij had ook een heleboel dia’s, die je in een door Colin meegebracht apparaatje moest steken en met één oog dichtgeknepen bekijken. Het waren allemaal vergezichten op bergen en grijze luchten, geen levend wezen te zien. Constance Goodman had meteen bij het binnenkomen de vreemde vraag gesteld: ‘Nieuws?’

‘Houd alsjeblieft op, moeder,’ zei Colin.

Het duurde even voordat John zich realiseerde - toen ze al bezig waren de kiekjes te bekijken - dat ze verwacht hadden Jennifer hier aan te treffen, dat Jennifer bij hem terug was gekomen als gevolg van de dingen die zij hem hadden verteld. Dat leek hem nu uiterst naïef toe, hoewel hij er ooit soortgelijke ideeën op na had gehouden. Moeder en zoon Goodman hadden in de krant gelezen over de arrestatie van een man op beschuldiging van de moord op Cherry. Zou John moeten getuigen? Of Mark Simms? Constance wilde weten of de politie bij hem was geweest.

‘Hij wil er niet over praten, moeder. Zie je dat niet?’

‘Niet iedereen is zo geremd als jij, kuiken.’

‘Als iemand geremd is, ligt dat hoogstwaarschijnlijk aan de ouders, met name de moeder, lijkt me.’

Ze bleven nog een poosje bekvechten. John schonk thee in, liet hun de tuin zien, pronkte met zijn fuchsia’s en de roze lavendel. Ze bewonderden zijn kas, waarvan Constance zei dat het zonde was dat hij de Honda daar moest stallen, en gingen weer naar huis met een mandje tomaten en paprika’s. Het was een ontmoedigende gedachte dat hij de rest van zijn leven het grootste deel van zijn avonden gedwongen alleen zou moeten doorbrengen. Dit was de eerste keer dat hij dat vooruitzicht onder ogen had gezien. In boeken las je altijd dat vrijgezellen zeer in trek waren bij gastvrouwen, maar daar had John nooit iets van gemerkt. Ongetwijfeld doordat hij zich niet in die kringen bewoog. Hij kon zich niet herinneren ooit uitgenodigd te zijn op de feestjes van zijn buren in Geneva Road. Een vermoorde zuster, een weggelopen vrouw, die dingen maakten je anders; de mensen voelden zich niet op hun gemak bij je, wisten nooit goed hoe ze je moesten aanspreken, welke onderwerpen ze moesten vermijden.

Hij gaf de planten in de kas water, verwijderde de geel geworden onderste bladeren van de tomatenplanten. De aubergines waren zeer gevoelig voor bladluis en hoewel het hem eigenlijk tegen de borst stuitte, bespoot hij ze, hoestend toen hij de kwalijke dampen inademde. Toen de bel ging, hoopte hij dat het Jennifer was. Zou hij dat jarenlang elke keer wanneer de bel of de telefoon ging blijven denken? Aan je eerste reactie kon je totaal niets veranderen, dacht hij, terwijl hij naar de voordeur liep. Al je goede voornemens, je vaste besluit om vrolijk te zijn, je ‘beheersing’, baatten niets tegen het opspringen van je hart, de golf van hoop, het onverwacht binnendringen van de geliefde naam in je gedachten…

De vrouw die voor de deur stond was niet Jennifer, maar agente-rechercheur Aubrey.

Ze zei: ‘Goedenavond, meneer Creevey. Mag ik even binnenkomen?’

Hij knikte. Hij wist dat er een blik van verbijstering op zijn gezicht lag.

‘U hoeft zich nergens zorgen over te maken. Dit is geen officieel bezoek.’

Hij ging haar voor naar de huiskamer. Moeder en zoon Goodman hadden hun foto’s vergeten mee te nemen en het hele koffietafeltje lag vol kiekjes van Skiddaw en Ullswater.

‘Bent u weg geweest?’

‘Nee, nee, ik niet. Die zijn van mensen die ik ken.’ Waarom had hij niet ‘vrienden’ gezegd? Waarom niet ‘vrienden van me’? Hij begon de foto’s op een stapeltje te doen en deed ze terug in de gele enveloppen.

Aubrey vroeg: ‘Mag ik gaan zitten?’

Hij werd rood. ‘Neem me niet kwalijk. Ja, natuurlijk.’

Ze was gekleed in een spijkerbroek, een gestreepte bloes en een jek met ritssluiting, mannelijke kleren die een man niet misstaan zouden hebben, maar haar geen greintje minder vrouwelijk maakten. Hij had dat gezicht ergens eerder gezien, in een afbeelding, een reproduktie van een boek misschien, die fijne gelaatstrekken en blozende, doorschijnende huid, de nauwelijks zichtbare wenkbrauwen, het roodblonde haar. Ze was een lust voor het oog, zij het enkel theoretisch zolang Jennifer bestond en tussen zijn ogen en alle andere knappe gezichten zweefde.

Ze zei, op haar innemende, zachtaardige manier: ‘Ik ben gekomen om over uw zusje Cherry te praten, meneer Creevey.’

Hij knikte, achterdochtig nu.

‘Uw bezoek aan het politiebureau afgelopen maandag, uw gesprek met inspecteur Fordwych heeft zoveel vragen onbeantwoord gelaten. Wat ik eigenlijk wil zeggen is dat u waarschijnlijk van streek bent of zich zorgen maakt over wat meneer Simms tegen u heeft gezegd. Kunt u niet proberen daarover heen te komen? Valse bekentenissen afleggen is zo gewoon, dat gebeurt zo vaak.’

‘Maar waarom?’ vroeg hij. ‘Waarom zou iemand zeggen dat hij… een moord heeft begaan als dat helemaal niet zo is? Ik dacht dat jullie me niet geloofden,’ voegde hij eraan toe.

‘O, natuurlijk geloofden we u. Maar laten we zeggen dat we het een beetje vreemd vonden dat u hém geloofde. Maar ik had het idee dat u misschien op dat moment heel ontvankelijk voor dat soort dingen was. Neem me niet kwalijk als ik nieuwsgierig lijk. Was u misschien erg depressief of nerveus of zo?’

Hij keek haar aan en langzaam begon hij een heleboel dingen te begrijpen. ‘Ik geloof dat ik maandenlang op de rand van een zenuwinstorting heb gestaan, zonder er ooit echt in te vallen.’ Haastig voegde hij eraan toe: ‘Maar ik snap nog steeds niet waarom hij zo’n verhaal zou verzinnen.’

‘Daar kunnen een heleboel redenen voor zijn,’ zei ze bedachtzaam. ‘Misschien was hij kwaad op u. Misschien dacht hij bijvoorbeeld dat u niet echt belangstelling voor hem had, niet naar hem luisterde als hij tegen u praatte. Is dat mogelijk? Dat hij eenzaam was en behoefte had aan uw aandacht en het gevoel had dat hij die niet kreeg omdat… nou ja, omdat u zelf genoeg problemen aan uw hoofd had?’

‘Dat is meer dan mogelijk,’ zei John. ‘Juffrouw Aubrey… agente… neem me niet kwalijk, maar hoe moet ik u aanspreken?’

‘Zeg maar gewoon Susan.’

Op de een of andere manier kon hij zich daar niet toe brengen. Hij vond het vervelend dat ze dat had voorgesteld. Het was te intiem. Hij stelde zijn vraag opnieuw. ‘Bedoelt u dat hij bereid was alles te doen om zich te verzekeren van mijn aandacht?’

‘Zoiets. Sommige mensen lijden aan ondraaglijke gevoelens van afwijzing, eenzaamheid, het idee tussen glazen wanden te leven, onder een stolp te zitten, weet u. En misschien voelt hij zich ook wel schuldig aan de dood van uw zusje. Daarmee bedoel ik niet dat het mogelijk is dat hij haar heeft vermoord, maar misschien voelt hij zich op een andere manier schuldig. Bijvoorbeeld over het feit dat hij haar niet op de afgesproken tijd van haar werk haalde, maar bijna een uur later kwam. Wist u dat niet? Dat staat allemaal in de verklaring die hij zestien jaar geleden aflegde. Hij was van plan de verloving met haar te verbreken. Dat wilde hij die avond tegen haar zeggen, maar hij was te laat en ze was al vertrokken… met de man die er nu van wordt beschuldigd haar te hebben vermoord, zoals we nu weten.’

John keek haar verbluft aan. ‘Dus hij voelde zich verantwoordelijk voor haar dood?’

‘In zekere zin. Hoeveel weet u van uw zusje, meneer… eh, John?’ Dus het was waar. Daarover had Mark niet gelogen. ‘Alles, geloof ik.’

‘Mark Simms had ontdekt dat ze er nog meer minnaars op nahield. Hij had dikwijls het gevoel dat hij haar zou willen vermoorden. Begint u het nu een beetje te begrijpen?’

‘Bent u psychologe?’ vroeg John.

‘Vroeger. Ik heb psychologie gestudeerd.’

Hij vroeg of ze een kopje koffie wilde en dat aanbod nam ze graag aan. Terwijl ze dronk praatte hij over Cherry, maar niet over haar vele onverklaarbare liefdesverhoudingen en niet over haar en Mark. Hij vroeg waarom ze vermoord was. Had ze - en hij probeerde het zo delicaat mogelijk in te kleden - zich op zo’n manier tegenover Rodney Maitland gedragen dat ze haar eigen dood over zich had afgeroepen? Susan Aubrey antwoordde dat ze dacht van niet. Cherry kende hem tenslotte, waarschijnlijk was ze in goed vertrouwen met hem meegegaan toen hij haar aanbood haar naar de bushalte te brengen. Maitland, die in Londen woonde, was die middag pas naar zijn geboortestad gekomen en onmiddellijk na de moord weer vertrokken. Dat was de reden dat er nooit een onderzoek naar hem was ingesteld, waarom hij nooit was verdacht, terwijl honderden stadgenoten vingerafdrukken hadden moeten laten maken en een bloedonderzoek moeten ondergaan. Hij was kennelijk het soort man dat seksuele bevrediging vindt in het vennoorden van een vrouw, haar onverwacht aanvallen en wurgen voordat ze een kreet kan uitbrengen. Cherry had zich verzet, ze had zich feller verdedigd dan de andere meisjes, had zich niet gelaten in haar lot geschikt…

Susan Aubrey’s medelevende manier van doen bracht John in de verleiding zijn hart bij haar uit te storten over Jennifer, haar te vertellen wat hem op de rand van die zenuwinstorting had gebracht. Maar hij verzette zich tegen de aanvechting. Hij had het idee dat afgestudeerde psychologen dergelijke ontboezemingen op strikt wetenschappelijke wijze aanhoorden, ernaar luisterden met klinische afstandelijkheid. Pas toen ze weer vertrokken was, na hem bedankt te hebben voor de koffie en hem opnieuw te hebben aangesproken met John, bedacht hij dat als hij haar op de hoogte had gebracht van zijn geestelijke toestand, hij haar ook had moeten vertellen over zijn therapie, de mini-mafia en hun code die hij had gebroken. Misschien had hij haar dat moeten vertellen. Het volstrekt nieuwe idee kwam bij hem op dat het zijn burgerplicht was de politie in te lichten over de activiteiten van die bende en het soort opdrachten als ‘verwijderen en elimineren’. Nu hij zich zonder kleerscheuren uit hun affaires had teruggetrokken, zou hij de politie op zijn minst op de hoogte moeten brengen van dat contactpunt onder het viaduct. Dat zou hij meteen morgen doen.

Toen hij de volgende morgen naar zijn werk ging, besloot hij tijdens de lunchpauze naar het politiebureau te gaan. Hij kon niet nog meer vrij nemen.

Maar minder dan een uur nadat hij op het tuincentrum was aangekomen, gebeurde er iets wat al het andere uit zijn hoofd verdreef.