13

Mungo liep door het betrouwbare pand terwijl hij wachtte op Graham O’Neill. Er was niet veel licht, maar genoeg om te zien. Het huis was een doolhof van kleine, hoge, slecht geproportioneerde kamertjes waarin de laatste bewoners een aantal stukken meubilair hadden achtergelaten. Mungo zwierf soms door die kamertjes als hij op een van zijn agenten wachtte, genietend van de eenzaamheid en het verval, de jammerlijke bewijzen van een verloren leven, een oude chaise longue van roze zijde die op bakstenen rustte waar een poot ontbrak, een ladenkast waaruit alle laden op één na waren verdwenen, de gordijnen, door motten aangevreten lorren die door stof bijeen werden gehouden, ramen die bedekt waren door blinden van spinrag. Als je de spinnenwebben wegveegde, hield je enkel een droge grijze flard in je handen. Door het smerige glas kon je de rivier zien, een zacht golvende metalen band, boomtoppen die nog steeds kaal waren, maar al een rood waas van knoppen om zich heen hadden, en de toren met de digitale klok erop, groen, knipperend, eeuwig: zes uur tweeënveertig en elf graden.

Een smalle, uiterst steile trap voerde naar boven, naar de derde verdieping, waar je twee of drie zolderkamertjes onder het schuine dak had. Daar had het wel iets weg van zijn eigen kamer thuis, alleen leeg en troosteloos. Je kon dat dak op door een valdeur, via een ladder die door touwen tegen het plafond werd gehouden. Al diverse keren had hij het touw losgemaakt van de klamp en de ladder neergelaten en was op het dak geklommen dat voor een deel plat was en beveiligd met een gebroken metalen balustrade. Maar op een dag had iemand hem gezien en omhoog gewezen en nog een tijd lang daarna was hij bang geweest dat de eigenaars van het huis erachter zouden komen dat er gebruik van werd gemaakt en het hermetisch zouden afsluiten.

Het zou nog twee uur duren voor het donker werd. Mungo, die nu op een tafel in de keuken zat, op het vettige tafelzeil, vroeg zich af waarom Medusa of Draak de lijst met schuilnamen had meegenomen. Hij had er Fenix en Griffioen bij willen schrijven, namen voor twee nieuwe agenten uit klas vier. Misschien was het verstandiger om dat soort dingen in je hoofd te bewaren.

Hij zou Graham niet aan horen komen. Geluid maken, voetstappen die hoorbaar waren, zouden redenen tot schande zijn geweest voor alle namen op de lijst. De deur zou gewoon zacht opengaan. De achterdeur van nummer 53 was, evenals de andere in de rij, op slot geweest en nog eens extra beveiligd met twee kruiselings vastgespijkerde latten, waarvan er één had losgelaten. Dat was de reden dat ze hun keuze op nummer 53 hadden laten vallen. Ze hadden beide latten verwijderd en Charles Mabledene had het slot geopend met een van zijn betaalkaartsleutels. Terwijl Mungo wachtte en een oogje hield op de deur, vroeg hij zich af waarom hij Charles niet erg sympathiek vond. Normaal gesproken zou hij niet hebben toegegeven aan antipathie jegens mensen die jonger waren dan hij, maar hij zou de eigenschappen die hem niet aanstonden hebben vergoelijkt op grond van het feit dat het nog kinderen waren. Niet dat hij overigens zou hebben kunnen zeggen wat hem nu precies niet beviel in Charles, nog vooropgesteld dát er zoiets was. Daar stond tegenover dat je het niet in je hoofd zou halen om Charles te omschrijven als ‘nog een kind’. Op de een of andere manier wekte hij de indruk dat hij nooit een klein kind was geweest, sterker nog, dat hij nu rond de dertig was en ook zo was geboren. Hij had iets vreemds en afstandelijks, iets wat je niet direct neerbuigend kon noemen - Mungo zocht naar een woord - berekenend misschien. Graham O’Neill had hetzelfde gevoel. Hij en Graham hadden meestal dezelfde ideeën over mensen en dingen; dat was de reden dat ze het zo goed met elkaar konden vinden, waarom ze vrienden waren geworden. Zijn vader was nog steeds bevriend met mannen met wie hij op school had gezeten en dat vond Mungo een leuk idee, een idee dat hem een gevoel van geborgenheid en duurzaamheid gaf.

Het gezin O’Neill woonde niet in de stad, maar ergens in Norfolk. Graham en Keith zouden morgen naar hun ouders gaan, die pas uit Saoedi-Arabië waren gekomen. Nu logeerde hij bij een tante in Hartlands. Misschien lukte het Graham niet goed om weg te komen, dacht Mungo; hij had geen idee van de situatie bij die tante thuis.

Overal heerste stilte. Ver weg van het halfdonker waar hij zat klonk het gillen van een politiesirene. De deur ging open en Graham kwam binnen en deed de deur achter zich dicht. Graham was lang - niet zo lang als hij, maar wie was dat wel? - en hij had dof zwart haar en een bleek glimmend gezicht, een lange, enigszins hoekige neus en kin, ogen met de kleur van kruisbessen, net kattenogen. Alle twee de O’Neills zagen er zo uit, hoewel je ze moeiteloos uit elkaar kon houden. Een ander voordeel van de vakantie was dat je spijkerbroeken kon dragen, die op Rossingham verboden waren. Op Utting kon je aandoen wat je wilde - dat wil zeggen, tot op zekere hoogte. Graham had een spijkerbroek aan die er nieuw en stijf uitzag omdat hij zo weinig kans kreeg om hem te dragen. Op de voorkant van zijn T-shirt stond een octopus met kronkelende rode en zwarte tentakels.

‘Dit leek nog het meest op een kwal,’ zei Graham. Zijn schuilnaam was Medusa.

Mungo grinnikte. ‘Denk je dat je hier nog terugkomt voor we weer naar school moeten?’

‘Uitgesloten. We moeten een hele week naar Guemsey.’ Graham hief zijn ogen ten hemel. ‘Uitgesloten dat ik terugkom.’

‘Dan zien we elkaar dus weer in Pitt op de tiende.’

‘Ik heb iets voor je.’ Graham gaf hem een klein stukje papier, een bladzijde uit een gelinieerd notitieboekje.

‘Minotaurus aan Medusa. Draak bericht bouwvergunning verleend. Honderd procent zeker, herhaal, honderd procent zeker,’ stond erop. De familie van Minotaurus woonde buiten de stad, niet ver van die van Draak, wat de nogal ingewikkelde weg die de mededeling had afgelegd verklaarde.

Mungo keek op van het papier en schudde zijn hoofd op de manier van iemand die voor raadsels staat, maar vol bewondering is. ‘Hoe heeft hij ’m dat gelapt?’

‘Geen idee.’ Graham haalde een verfrommeld en smerig pakje sigaretten uit zijn zak en bood Mungo er een aan.

Mungo schudde zijn hoofd. ‘Móet je nou roken in het betrouwbare pand?’

‘Al dat gedoe over passief roken is lulkoek, weet je dat? Mijn sigaretten zouden je nog geen kanker geven als ik hier mijn hele verdere leven met jou zou zitten paffen. Maar eigenlijk zou jij ook moeten roken. Wie weet houd je dan op met groeien. Je zegt toch altijd dat je wou dat je ophield met groeien?’

‘Hoe denk je dat Charles Mabledene het voor elkaar heeft gekregen?’

‘Ik zei toch al, geen idee. Niet het flauwste benul. Waarom noemen we die jongen eigenlijk altijd Charles Mabledene in plaats van gewoon Charles? Heb je daar wel eens over nagedacht? Waarom?’

‘Ik weet het niet, maar ik weet wat je bedoelt.’

Graham blies een straal rook uit door zijn neus. ‘Heb jij geld?’

‘Niet wat je noemt echt geld,’ zei Mungo.

‘Ik bedoel geen echt geld. Ik bedoel genoeg voor een hartige hap. Ik heb zin in een hartige hap.’

‘Oké. Alles om van jouw sigaretten verlost te zijn. Je weet wat voor dag het vandaag is, hè? De eenendertigste. Nieuwe code begint morgen. “De Bruce-Partington plannen”.’ Graham keek hem niet-begrijpend aan. ‘Waarom zijn al mijn agenten analfabeet? Ik wed dat Stern niet met dit soort dingen te kampen heeft.’

Ze waren nog jong genoeg om elkaar speels te lijf te gaan, maar te oud om het vol te houden. Een jaar geleden zouden ze nog tot een echt handgemeen zijn gekomen en over de grond hebben gerold. Nu haalde Graham nog één keer uit naar Mungo, die wegdook en de deur openmaakte.

‘Heb jij de lijst van de muur gepakt?’

‘Ik niet. Nee hoor.’

‘Dan moet het Charles Mabledene geweest zijn,’ zei Mungo en toen het tot hem doordrong dat hij het weer had gedaan, schoten ze allebei in de lach.

De patatzaak waar ze naartoe gingen lag in oost, in een zijstraat van een winkelstraat tussen de Randolphbrug en de Shot Tower. Sommige mensen beweerden dat het de beste zaak in de stad was. Die onderscheidde zich verder door het feit dat je er ook kon eten als er geen plaats was. Er waren vier kleine marmeren tafeltjes, elk met maar twee stoelen. Alle tafeltjes waren bezet. Aan het tafeltje dat het dichtst bij de deur stond zaten Guy Parker en een meisje scampi te eten.

‘Goeienavond,’ zei Mungo opgewekt.

Guy Parker zei hallo en schonk hun een van zijn flauwe glimlachjes waarbij je geen tanden kon zien. Het meisje in zijn gezelschap was aan de mollige kant en donker van uiterlijk, een bruine huid en zwart haar met vóór een paar oranje lokken. Mungo deed zijn bestelling aan de toonbank: twee porties patat, twee stukken gebakken vleet en twee zure bommen.

‘Wie is dat bij Guy Parker?’ vroeg hij aan Graham.

‘Weet je dat niet?’

‘Als ik het wist, zou ik het niet vragen.’

‘Dat is Rosie Whittaker. Ik heb gehoord dat hij tegenwoordig met haar scharrelt.’

‘Hm,’ zei Mungo.

Hij bedacht dat hij alleen maar van mooie vrouwen hield. Dat wil zeggen, daar zou hij van houden zodra de tijd kwam dat hij zou gaan denken aan uitgaan met vrouwen. Een lange slanke blondine met een zwanehals en haar tot op haar middel en grote groene ogen, dacht Mungo. Rosie Whittaker was bepaald niet zijn smaak. Hij en Graham pakten hun zakjes vis en patat. Een tafeltje aan de andere kant van de zaak kwam vrij toen een tweetal klanten opstond.

Toen ze gingen zitten zei Graham zacht: ‘Draak praat nooit met hen, wist je dat?’

‘Hoezo?’

‘Nou, als hij ze ergens tegenkwam, zoals wij nu, zou hij niets gezegd hebben en gewoon doorgelopen zijn.’

‘Onbeschoft,’ zei Mungo.

‘Charles Mabledene heeft wel iets onbeschofts, vind je ook niet?’

‘Ik weet het niet. Maar dat zou ik niet zo gauw zeggen. Eerder dat hij gewoon raar is.’ Mungo wilde er nog iets bij zeggen, uiting geven aan een indruk die hij al een poosje van Charles Mabledene had, namelijk dat het hem scheen te ontbreken aan normale menselijke gevoelens. Maar dat zei hij liever niet tegen Graham. En al evenmin hoe het hem - tegen alle logica en redelijkheid in, dat wist hij - stak dat Charles Mabledene op zo’n manier verraad had gepleegd aan Stern. Een grotere verrader was niet te vinden. Kim Philby kon niet bij hem in de schaduw staan, want Philby was waarschijnlijk gemotiveerd geweest door idealisme, terwijl Charles Mabledene Stern had verraden uit pure hang naar macht en roem. Natuurlijk had hij, Mungo, voor honderd procent gebruikgemaakt van Charles Mabledenes verraad, en het Westen had er veel voordeel van gehad. Hij was wel de laatste die het zich kon veroorloven het gedrag van de agent die de schuilnaam Draak had aangenomen, te veroordelen.

‘Beste stuk vleet dat ze hier in lange tijd gehad hebben,’ zei hij tegen Graham, en Graham knikte instemmend.