3

In een restaurant kon niet veel gebeuren. Charles wist inmiddels dat hij zich aan de afspraak zou moeten houden. Hij had zich uitstekend van zijn taak gekweten en kon nu niet ophouden. En er zou niets gebeuren. Er zouden dingen worden gezegd of toespelingen worden gemaakt die hij mogelijk onaangenaam of zelfs beangstigend zou vinden, maar er zou niets plaatsvinden dat hij niet kon pareren in die koele, ontspannen stijl die hij zichzelf had aangeleerd en nu zijn tweede natuur was geworden. Het vreemde was dat hij ondanks al deze overwegingen toch bang bleef.

Als een onontkoombare rode lijn in zijn gedachten had hij een gevoel van geschokte verbazing. Het was schokkend en verbijsterend dat hij zoiets overwoog in het heersende klimaat van universele of in elk geval nationale angst voor pedofilie, aanvallen op kinderen, kinderverkrachting, kindermoord en wat dies meer zij. Een volwassene zou hebben gezegd dat hij onnozel was, dom zelfs, naïef, zich niet bewust van wat hem kon overkomen. Maar daar was Charles zich wel degelijk van bewust. Een week geleden was hij misschien nog onnozel geweest op dit gebied, maar daar had hij inmiddels iets aan gedaan en nu wist hij meer over seksueel misbruik van kinderen dan zijn ouders. De bibliotheek en toen die niet voldoende bleek de boekhandel hadden hem alles verteld wat hij wilde weten, meer zelfs. Hij begaf zich met open ogen in dit avontuur.

Hij keek naar het televisiejournaal met zijn ouders en Sarah. Een van de onderwerpen was de controverse over seksonderricht op school. Moest dit worden overgelaten aan ouders of onderwijzers? Jongens schenen zelden of nooit over dat soort dingen te praten met hun ouders. Charles moest inwendig lachen en bedacht dat ze dit alles best aan de kinderen zelf konden overlaten, die konden terecht in bibliotheken en boekhandels. Toen verscheen er een nieuw kindergezicht op het scherm, een jongetje dat recentelijk was verdwenen. Twaalf jaar oud dit keer. Jonger dan hij, maar volgens de beschrijving langer. Dit gebeurde aan de lopende band, met jongens zowel als meisjes. Deze kwam uit Nottingham. Charles was zich acuut bewust van zichzelf, van zijn geslacht en zijn grootte en jazeker, van zijn goudblonde haar en zijn engelengezicht. Hij voelde dat zijn ouders hem een angstige blik toewierpen. De moeder van het vermiste jongetje kwam in beeld, huilend, handenwringend, snikkend toen haar werd gevraagd of ze iets wilde zeggen: ‘Ik weet niet wie Roy heeft meegenomen, maar stuur hem alsjeblieft, alsjeblieft terug… ‘Ze zouden mensen niet op zo’n manier moeten gebruiken,’ zei zijn vader.

‘Ze hóéft dat niet te doen.’

‘Ik zou nog liever doodgaan,’ zei Gloria. ‘Als een van mijn kinderen zoiets overkwam, zou ik het niet overleven, dat weet ik zeker.’

Zijn arme moeder. Charles bedacht heel koeltjes hoe absurd het zou zijn als de politie haar het nieuws van zijn dood kwam vertellen en zij hen ontving in haar turquoise maillot en minirok. Hij vroeg zich af wat er met Roy was gebeurd - waarschijnlijk een van die akelige dingen in de boeken, dacht hij. De kranten stonden vol gevallen van kinderverkrachting. Charles, die de Free Press had opgepakt, legde de krant weer weg. Waarschijnlijk waren er niet meer gevallen dan normaal, alleen had hij er nu aandacht voor, net als toen hij op zijn dertiende verjaardag een stereotoren kreeg en elke krant vol artikelen over de nieuwste lp’s stond en de helft van de winkels platenspelers verkocht. Hij reed ’s morgens met zijn vader naar de stad. Het onderwerp pedofilie werd niet aangesneden. Charles deed de truc met het pakje sigaretten en het paarse lint en die werd ontvangen met geschater en complimenten, vooral omdat het pakje Silk Cut snel weer boven water kwam. Het was bijna half elf voordat ze in de stad kwamen, maar Charles had nog flink wat uurtjes te overbruggen. Boven het oppervlak van de rivier hingen nevels en in de steegjes tussen de gebouwen op de oostelijke oever kleurde de zon de laaghangende mist goud. Aan de voet van de Beckgate Steps stond iemand te vissen. Charles stak de Rostockbrug over en liep naar het grasveldje onder het viaduct. Als Centrale Moskou niet wist dat Mungo op vakantie was, hadden ze daar misschien opnieuw een boodschap achtergelaten, een boodschap die hem juist door de tegendraadsheid ervan misschien van dienst zou kunnen zijn. Maar er hing niets aan de binnenste staander.

Charles maakte poezengeluiden, niet het gemiauw dat de meeste mensen voortbrengen als ze een kat wilden imiteren, maar zorgvuldig ingestudeerde zachte janktonen. Hij had onmiddellijk succes en hij wenste dat hij niet zo overtuigend had gemiauwd, aangezien hij de zes of zeven poezen die zich tegen hem aandrukten en met hun besnorde snuitjes langs zijn spijkerbroek streken, niets lekkers kon geven. Het was te ver naar Feverton om te lopen, zelfs als tijdspassering, dus liep hij naar de bushalte en probeerde positief te denken over de op handen zijnde ontmoeting. Ik moet eracher zien te komen wat Mungo wil, dacht hij. Ik moet het doel van dit contact weten. Het kan toch niet alleen zomaar een proef zijn. En zo ja, hoe kan ik dan weten of ik gezakt of geslaagd ben? Wat ik nodig heb is een teken.

De Albright-Craven-onderneming bleek uiteindelijk een van de makkelijkste klussen waaraan Charles ooit was begonnen. Het zoveelste bewijs dat het zinloos was je zorgen te maken, dat al dat gegis vooraf enkel verkwisting van tijd en energie was. Hij probeerde zich voor te nemen zich geen zorgen meer te maken, op te houden met gissen. Want hij was nog maar amper door de opzichtige zwart-met-zilveren deuren naar binnen gegaan, was nog niet eens naar de lift gelopen of aangesproken door de portier door het raampje in zijn hokje, of hij zag de piramidevormige stellage midden in de hal waarop de wereld kond werd gedaan van het Albright-Craven Pentecost Project.

Op een van de driehoekige panelen stond een tekening van de vijf huizen in Ruxeter Road zoals die eruit zouden zien nadat Albright-Craven ze had voorzien van nieuwe ramen, nieuw pleisterwerk en balkons. Op een ander paneel werden de verbouwde interieuren getoond, compleet met bogen en split levels en keukens en badkamers. Op het derde paneel stonden alle bijzonderheden, specificaties, kosten en - meer spekkie voor Charles’ bekkie - de voorgenomen data voor aanvang en beëindiging van de werkzaamheden. ‘Te beginnen in oktober,’ stond er, ‘en klaar aan het begin van de zomer.’ Maar geïnteresseerden dienden nu al wooneenheden te reserveren, aangezien men een overweldigende belangstelling verwachtte.

De portier kwam naar hem toe. ‘Heb je iets nodig, jong?’

‘Ik zocht meneer Robinson,’ zei Charles.

‘Hier is geen meneer Robinson.’

Charles liep weer naar het zonlicht. Hij had nog zeeën van tijd, tijd genoeg om een boodschap voor Mungo over het lot van hun betrouwbare pand tegen de staander onder het viaduct te plakken. Maar misschien kon hij dat beter niet doen. Centrale Moskou beschikte over de Oktobermannencode. Angus Cameron wist van het viaduct, Angus had dat punt overgedragen aan zijn broer, had Charles gehoord. Stel je voor - was zoiets mogelijk? - dat Angus Cameron of Chimaera, het vroegere hoofd van Hoofdbureau Londen de mol in de dienst was?

De gedachte alleen al maakte hem mismoedig. Charles liep langzaam richting rivier. De nevel was opgetrokken, het water was volmaakt stil en vlak, helder zilverachtig blauw, en uit de diepe schaduw onder de Randolphbrug kwam een schare zwanen gezwommen. Aan deze kant van de rivier lagen overal wandelpaden en tuinen. Charles kocht een Cornetto met chocolade en pistache bij de ijsauto op de open plek die door een Labourgemeenteraad, een unicum in de geschiedenis van de stad, Rio Plaza was genoemd. Op de kade zat Graham O’Neills broer Keith, codenaam Scylla, steentjes in het water te gooien. Ze kenden elkaar niet goed, Charles en hij, en hun groet beperkte zich tot een opgeheven arm.

Misschien kan ik beter naar Hillbury Place gaan, dacht hij, en me door mammie op een maaltijd laten trakteren, Chinees misschien. Met een opgelaten gevoel realiseerde hij zich dat hij in zijn gedachten de naam voor zijn moeder had gebruikt die hij twee jaar geleden had afgedankt. Mammie, godnogantoe! Waar moest dat naartoe? Hij leek wel een kind… Hij liep de straat in en de Fevergate door. Daar hing een plaat waarop werd beweerd dat de stadswallen uit de tijd van de Romeinen stamden. Charles bleef staan om de plaat te lezen, hoewel hij die al kende uit de tijd dat hij leerde lezen. Het was pas twintig voor een, maar hij wilde niet vóór Peter Moran in het restaurant aankomen. Hij wilde Peter Moran zien arriveren vanaf afstand.

Vanaf deze plek kon hij het Fevergate Café met zijn markies en de met roze kleedjes bedekte tafels eronder, zien liggen. Peter Moran zou hem ook kunnen zien. Hij verdween in een van de uitsparingen in de muur, die op deze tijd van het jaar een massa stoffige hang- en klimplanten herbergde. Hij ging op zijn hurken zitten, likte de laatste druppel ijs uit zijn Cornetto en gaf het puntje van de wafel aan een zwerm mussen.

Hier vandaan kon hij de CitWest-toren niet zien en hij had zijn horloge niet om, maar hij had de indruk dat Peter Moran nogal aan de vroege kant was. Hij had ervoor gezorgd dat hij eerder was dan zijn gast. Hij liep tussen de tafeltjes door en verdween in het betrekkelijke duister van het restaurant. Charles kwam overeind. Met een onpasselijk gevoel maakte hij zich een voorstelling van hem en Peter Moran in een donker hoekje daarbinnen, maar de man kwam weer naar buiten en ging aan een van de tafeltjes onder de markies zitten. Wat een opluchting. Charles wachtte tot hij één enkele bronzen dreun van de klok van de St. Stephen hoorde en slenterde daarna het brede, met plavuizen betegelde voor auto’s verboden voetgangersgebied over.

Peter Moran keek op en glimlachte. Charles bedacht dat er lelijke mensen bestonden die als ze glimlachten een heel aardig gezicht kregen. Peter Moran droeg een open overhemd dat er heel schoon uitzag, iets wat Charles om de een of andere reden geruststelde, hoewel het zilveren kettinkje dat tegen het blonde haar op zijn borst hing het tegenovergestelde effect had.

‘Hallo, Ian.’

Een ogenblik lang had Charles er geen idee van waar de man het over had, maar toen herinnerde hij zich dat hij zich had voorgesteld als Ian Cameron, toen ze elkaar hadden ontmoet in het huisje in Nunhouse. Hij ging zitten zonder iets te zeggen, maar trok zijn Guy Parker-gezicht, de raadselachtige glimlach die, zo ging het gerucht, het resultaat was van Guy’s bestudering van een reproductie van de Mona Lisa. Toen gebeurde er iets afschuwelijks, althans in eerste instantie leek het afschuwelijk. Charles griezelde van angst. Peter Moran leunde naar voren en stak zijn hand uit en raakte zijn gezicht aan, met één vinger althans, bij zijn mondhoek.

‘Je had ijs op je kin.’ Op de opgeheven vinger zag hij een bruin en groen streepje.

Charles knikte, met stomheid geslagen.

‘Wat wil je eten, Ian? Ik wil maar zeggen, op dat ijs zul je niet lang kunnen leven. Op dat bord staat het menu.’

Dus het eenvoudige koffie-idee was vergeten.

‘Maar liever niet de spécialités de la maison, zoals ze heten, oké? Ik ben een arm man, uwe majesteit. Eerlijk gezegd heb ik meestal geen cent te makken. Je hebt er toch geen bezwaar tegen dat ik eerlijk ben, hè?’

Charles schudde zijn hoofd. Hij wist dat hij beter iets kon zeggen, en wel nu meteen.

‘Hoe moet ik u noemen?’

‘Peter. We zullen Peter en Ian voor elkaar zijn. Weet je, het is geen moment bij me opgekomen om je meneer Cameron te noemen.’

Hier kan niets gebeuren met al die mensen in de buurt, dacht Charles. Het gekke was dat hij zich tijdens het wachten in de uitsparing in de muur had afgevraagd of hij zich misschien in Peter Moran had vergist en de man helemaal geen pederast was, enkel eenzaam, of iemand die graag kinderen van zichzelf had gehad. Maar de vinger tegen zijn kin had snel een eind gemaakt aan deze vrome gedachte. Hij trok opnieuw een Guy Parker-Mona Lisa-glimlach, dwong zichzelf het bord te lezen en zei tegen Peter Moran dat hij graag spaghetti bolognese en patat wilde.

Dat leek niet te duur en Peter Moran nam hetzelfde. Hij bestelde ook wijn, goedkope wijn misschien, want hij kwam in een glazen karaf, maar een heleboel, misschien wel een hele liter. Voor Charles bracht het dienstertje een blikje Cola. Peter Moran begon over eten te praten, voornamelijk Italiaans eten, over pasta in Italië, tortellini met koffiesmaak en gevuld met slagroom en stukken chocola en oranje of lichtgroen geverfd, en marsepeingebakjes in de vorm van maïskolven of erwtenpeulen. Hij dacht duidelijk dat Charles een zoetekauw was, misschien vanwege het ijsje. Bij Charles bracht het herinneringen omhoog uit zijn kindertijd, verhalen over mannen die kinderen meelokten met zakken snoep.

‘Da’s genoeg onzin geweest,’ zei Peter Moran plotseling. ‘Vertel me nu eens iets over jezelf. Vertel me eens over Ian Cameron.’

Verzin zo weinig mogelijk leugens, dacht Charles, die de wetenschap van het liegen goed onder de knie had. Hij woonde in Church Bar, zei hij, met zijn ouders en broers. Hoewel het hem tegen de borst stuitte, hij het bijna als pijnlijk ervoer, trok hij toch twee jaar van zijn leeftijd af. Peter Moran scheen er geen enkele moeite mee te hebben om te geloven dat hij pas twaalf was.

‘Naar welke school ga je?’

‘Rossingham,’ zei Charles. ‘Na de vakantie ga ik naar Rossingham.’

De spaghetti kwam. Charles had geen honger, maar wist dat hij zichzelf zou moeten dwingen alles op te eten. Peter Moran schonk zichzelf zijn derde glas wijn in. Hij zei: ‘Ik heb ook op Rossingham gezeten.’

Charles keek naar hem. Na één jaar op school waren de voorschriften op het gebied van netheid en hygiëne een tweede natuur voor hem geworden. Het was niet ongebruikelijk om twee keer per dag een douche te nemen en heel normaal om twee keer een schoon overhemd aan te trekken. Charles had die gewoonte al gehad, maar sommige nieuwkomers vonden dit op het absurde af. Maar toch pasten ze zich aan, maakten zich de gewoonte eigen. Peter Moran was misschien niet echt vuil, maar maakte wel een sjofele indruk. Tot nu toe had zijn haar elke keer dat Charles hem had gezien een wasbeurt nodig gehad. Dus het was mogelijk om na Rossingham weer in je oude gewoontes terug te vallen, je kon weer in de fout gaan. Hij had het juiste accent, besefte Charles plotseling, het accent dat hem al zo vaag bekend was voorgekomen. Peter Moran had de Rossinghamstem, de stem die hij op zekere dag ook zou hebben, als hij hem nu al niet had…

Terwijl hij dit overdacht was Peter Moran van onderwerp veranderd en had het nu over liefhebberijen, hobby’s. Wat deed Charles graag? Was hij goed in sport? Verzamelde hij dingen? Hield hij van toneel? Van films? Met tegenzin gaf Charles toe dat hij graag naar de bioscoop ging. Toen hij zijn bord leeg had, pakte hij zijn pak kaarten uit zijn zak en deed een waterval, zij het niet zo volmaakt als die waarop hij zijn ouders en zusje had vergast. Maar het kon ermee door. Peter Moran was onder de indruk. Hij vroeg of Charles het nog een keer kon doen. Toen de kaarten voor de tweede keer vielen, soepel en ononderbroken van links en rechts en links in elkaar schoven, bedacht Charles dat hij het gesprek weer terug moest brengen op Rossingham. Hij was zich bewust van een akelig koud gevoel, ondanks de warme dag.

Peter Moran vroeg of Charles zin had met hem naar de film te gaan.

Charles knikte, zijn glimlach strak. Hij borg de kaarten op.

‘Heb je het vrijdag druk?’

‘Vrijdagavond?’ vroeg Charles.

‘Tja, misschien de voorstelling van half zes als je niet te laat thuis wilt komen.’ De dikke glazen ontnamen soms alle leven aan de ogen, als ze op een bepaalde manier tegen het licht werden gehouden. Soms waren het enkel dikke glazen die de fletse ogen onnatuurlijk groot maakten, soms spiegels die Charles’ eigen wanhopige engelengezicht weerkaatsten, en soms ondoorzichtige vlakken als plaatjes van dof metaal, tin misschien, of lood. Er stonden zweetdruppels op zijn gezicht die Charles deden denken aan de vochtdruppels op oud geworden kaas. Hij waagde het een suggestie te doen. Een balletje op te gooien. Als Peter Moran ermee instemde, wist hij niet precies wat hij zou doen, maar hij wist zeker dat de man er niet mee zou instemmen.

‘Wilt u me thuis komen ophalen?’

De glazen werden van lood toen Peter Moran een scherp rukje met zijn hoofd gaf. ‘Ik geloof niet dat dat een erg goed idee zou zijn, jij wel?’

Dat was nog eens duidelijk zijn, dacht Charles. Dat was, zoals zijn vader wel eens zei, het verdomde beest bij zijn voor- en achternaam noemen. Peter Moran suggereerde een film. Het was iets Japans en obscuurs en draaide in de Fontaine in Ruxeter Road. Ze konden buiten op elkaar wachten, zei hij. Hij glimlachte breed en ditmaal maakte de glimlach hem niet aardig of aantrekkelijk, maar gaf hem iets - Charles zocht naar een woord en vond er een dat hem niet aanstond - wolfachtigs. Hij hoefde niet naar die bioscoop te gaan, hoefde er niet eens in de buurt te komen. Had hij niet genoeg gedaan, veel meer dan van hem verwacht kon worden?

‘Wanneer was u in Rossingham?’ vroeg hij opeens.

‘O jee. Wil je dat echt weten? Straks vraag je nog hoe oud ik ben. Daar geef ik altijd hetzelfde antwoord op: ergens tussen de dertig en de dood.’ Hij schonk het laatste restje wijn in zijn glas, draaide zich om en knipte met zijn vingers naar het dienstertje. ‘Nu moet hiervoor betaald worden, Ian. Zoals voor alles wat je in dit leven krijgt, of het nu liefde is of deegdraden in tomatensaus. Ik ging naar Rossingham in het jaar onzes Heren negentienhonderdvijfenzestig. Je kunt mijn naam vinden op de lijst van oudleerlingen in de kapel, nauwelijks een erelijst. Ik zat in Pitt House en tijdens mijn laatste jaar kregen we een nieuwe huismeester, een stoffige eunuch van een classicus met de naam Lindsay.’

Charles keek hem verbluft aan. Langzaam begon hij een idee te krijgen van Mungo’s bedoelingen.

‘Geloof je me niet? De lijst in de kapel is het bewijs. En als je meer wilt, als je werkelijk je hand in mijn zij wilt steken om de wond te voelen…’ De grijns was opnieuw breed en humorloos, hij schuimbekte niet maar op de een of andere manier leek het alsof dat er eigenlijk bij hoorde. ‘Als je naar Rossingham gaat moet je maar eens gaan kijken in studeervertrek zeven in Pitt House, het oude gedeelte, niet de aanbouw, daar zul je onder het onderste bed iets zien… niet zozeer iets waar je veel aan hebt maar het onomstotelijke bewijs.’

Dit was het teken, dacht Charles. Hier had hij op gewacht. Had hij nog meer bewijs nodig dat Peter Moran iets had of iets wist dat Mungo wilde hebben? Was studeervertrek zeven niet de kamer die Mungo met Graham O’Neill en twee andere leerlingen deelde? Hij keek naar de man, de man die op Rossingham had gezeten, de wijndrinker en pederast die de rekening betaalde met een handvol munten, diep in zijn zakken zocht naar het laatste tien-pence stuk, en hij moest een beroep doen op al zijn kracht om het niet op een lopen te zetten.