3
Uit dit gedeelte van de stad vertrokken geen bussen die rechtstreeks naar het hoofdstation in South Hartland reden. Charles wist dat geen enkele taxichauffeur die hij op straat zou aanhouden op deze tijd van de dag bereid zou zijn hem vijfentwintig kilometer de stad uit te brengen. Hij moest naar het station zien te komen, te voet dan maar. Hij merkte dat lopen niet makkelijk was als je in een shocktoestand verkeerde. Zijn benen trilden en weigerden de bevelen van zijn hersenen op te volgen, alsof hij half verlamd was. Ze vertikten het gewoon om voort te maken. Hij moest nodig een glas cognac hebben, dacht hij. Niet dat hij ooit cognac gedronken had, en als het waar was wat men zei leek het hem wel het laatste dat je op een lege maag moest drinken. Zijn maag was erg leeg, want sinds zijn middagmaal had hij enkel de paar repen chocola en een stuk of wat bonbons van Peter Moran gegeten.
Dat licht in huis was niet afkomstig van de kaars in de hand van een wraakzuchtige Peter Moran, dat wist hij inmiddels. Waarschijnlijk was het de kaars die, zo herinnerde hij zich nu, hij had laten branden in de kamer met het meubilair. Misschien was de deur opengewaaid en was het licht daarom zichtbaar geworden. Zoiets moest het zijn. Ruxeter Road was vol verkeer. Dit was een drukke buurt met cafés en bioscopen en restaurants en het was vrijdagavond. Charles stak de straat over en liep verder richting noord, en na een poosje herkreeg hij zijn zelfbeheersing en werd zijn pas vaster en sneller. Hij had de gebeurtenissen van die avond uit zijn hoofd gebannen, of misschien had zijn bewustzijn zich automatisch afgesloten, maar nu kwam alles langzaam weer naar boven. Waarschijnlijk had hij Peter Moran vermoord. In elk geval gedood, gedood uit zelfverdediging. Wat vreemd. Wat merkwaardig dat hij zoiets had gedaan. Hij voelde zich helemaal niet anders en nam aan dat hij er ook niet anders uitzag. Het was heel wat, iemand doodmaken, als je net veertien was geworden, waarschijnlijk gebeurde dat vrijwel nooit.
In het begin lette hij nauwelijks op de sirenes. Je hoorde toch nooit of het politie of ziekenwagen of brandweer was. Gedurende een fractie van een seconde dacht hij aan de mogelijkheid dat het politiewagens waren die hem achtervolgden, maar die gedachte zette hij meteen uit zijn hoofd. Dat was onmogelijk. Toen zag hij een brandweerwagen van de brandweerkazerne in Feverton komen en met loeiende sirene voorbijrijden. De auto’s bleven staan om hem door te laten. Nu was het niet ver meer, hij was al in de lange King’s Avenue die na verloop van tijd vanzelf Station Road zou worden.
King’s Avenue ging heuvel op en vervolgens weer heuvel af naar het station en de rangeerterreinen. Na Fonthill Heights was deze heuvel het hoogste punt in de stad. Opnieuw verscheen een brandweerwagen over de heuvel en Charles draaide zich om en keek hem na toen hij met grote snelheid de heuvel af denderde. Nu zag hij waar de brand was, een kilometer of anderhalf verder naar het zuiden. Pas toen hij de volgende ochtend het plaatselijke televisiejournaal zag, realiseerde hij zich dat de brand in Pentecost Villas was, in het betrouwbare pand. Die gedachte was tot op dat moment niet één keer bij hem opgekomen. Hij had geen ogenblik rekening gehouden met de mogelijkheid dat de kaars, in wankel evenwicht op de rand van de bank gezet, naar beneden was gevallen en al dat papier in brand had gestoken. Hij had enkel belangstelling voor de brand zelf. Hij wenste dat hij er dichterbij was, of de brand dichter bij hem, dan had hij kunnen zien wat er gebeurde.
Bij het station gekomen zag hij geen enkele taxi gereedstaan. Dat betekende dat er net een trein binnen was gekomen en de taxichauffeurs de passagiers hadden meegenomen. Dat hield in dat hij misschien twintig minuten zou moeten wachten. De snoepkiosk in het station was gesloten, alle restaurants in de buurt waren dicht, alleen de cafés waren open maar daar mocht hij niet in, en bovendien zouden ook die heel binnenkort sluiten. Langzaam liep Charles naar de ingang van het station en plotseling zag hij de auto van zijn vader bij de ingang van het parkeerterrein staan. Zijn vader zat achter het stuur de avondkrant te lezen. Of te doen alsof. De helderziende, intuïtieve Charles voelde zijn bezorgdheid, zijn gespeelde nonchalance, vanaf de plek waar hij stond. Waarschijnlijk zou zijn vader hem iets voorspiegelen over iemand die hij naar het station moest brengen of iets wat hij vergeten was op kantoor en dat hij dacht, nu hij toch in de stad was, hij voor hetzelfde geld…
Hij slenterde naar de auto. Zijn vader liet de krant zakken en was zo opgelucht dat zijn gezicht er helemaal rood en zacht van werd. Hij zei: ‘O, ben je daar? Ik moest een pakje op de trein zetten voor een klant in Londen en ik dacht dat ik voor hetzelfde geld op jou kon wachten.’
Dit zou de een meter tachtig lange Mungo nooit overkomen zijn. Maar niets van wat hij vanavond had meegemaakt had Mungo kunnen overkomen, dacht Charles, toen hij naast zijn vader in de auto stapte. Heel even werd hij overspoeld door een golf van afschuw. Dat zou hem in de komende acht of negen uur nog een paar keer gebeuren en in de loop der jaren kwam dat gevoel van tijd tot tijd terug. De afschuw werd minder en hij dacht: ik heb een man gedood. Ze reden naar het zuiden, staken ongeveer een kilometer ten noorden van de brand Ruxeter Road over. De sirenes waren stilgevallen, maar de hele lucht was doortrokken van rook. Ik heb een man gedood, dacht Charles, en hij voelde het pennenmesje in zijn zak. Onder het lemmet zat nog een klein stukje vezel van het touw.