12
Constance Goodman behoorde tot de categorie vrouwen die aardig zijn tegen de vrienden van hun kinderen, maar niet tegen hun kinderen zelf. Dat was al te merken geweest aan het vriendelijke gebaar tegen John na eerst driftig tegen de autoruit geklopt te hebben om Colin terug te roepen. Ze was over de zeventig en bekend bij drie generaties die bij haar op de lagere school hadden gezeten. John - en Cherry - hadden haar allebei als onderwijzeres gehad, maar haar eigen zoon nooit. Die vroegere leerlingen sprak ze aan met ‘lieverd’ als ze hen tegenkwam, maar voor haar zoon had ze het veel minder liefhebbende woord ‘kuiken’ gereserveerd. En Colin had ook wel iets kuikenachtigs, met zijn scherpe roze gelaatstrekken, kleine donkere ogen en krulhaar. Hij maakte een opgewonden indruk toen hij John binnenliet, een beetje als Harpo Marx als die onderdrukt gniffelde.
‘Leuk je te zien, lieverd,’ zei mevrouw Goodman, die met krakende gewrichten om de tafel liep en een maaltijd klaarzette waar John als een berg tegenop zag. ‘Ik zal jullie tien minuten alleen laten, dan kunnen jij en Colin even praten.’
Ze liet duidelijk doorschemeren dat ze wist wat Colin te vertellen had, maar discreet wilde zijn.
John wachtte tot ze de deur had dichtgetrokken en vroeg toen: ‘Wat valt er in godsnaam te vertellen?’
Dat was drie weken geleden geweest en hij had nog niets gedaan met zijn wetenschap. Hij werd verscheurd door het ergste dilemma dat hij ooit had moeten oplossen. Het was net alsof hij wachtte tot er iets zou gebeuren, iets wat hem ertoe zou brengen het geheim prijs te geven of hem duidelijk maakte dat hij het vóór zich moest houden. Hij leefde voortdurend met het verlangen geen slechte dingen te doen, maar misschien was het niet slecht om dit door te vertellen, misschien was het, behalve zijn redding, ook zijn plicht. Hij voelde amper nog voldoening over het feit dat hij, zonder het precies te weten, gelijk had gehad toen hij meende dat er iets schuilging achter Peter Morans doffe ogen.
Op weg naar Colin op de Honda die zaterdagmiddag had hij zich heel anders gevoeld. Optimistisch en hoopvol, vreemd genoeg, hoewel dat eigenlijk op niets was gebaseerd. Colin en zijn moeder woonden ver van het centrum, eigenlijk al aan de rand van Orrington, en hij had er bijna een half uur voor nodig om er te komen. De bungalow, waar hij sinds Jennifer hem had verlaten niet meer was geweest, was zo kaal en onopgesmukt dat je bijna zou denken dat hij pas gebouwd was, ware het niet vanwege de typische kenmerken - stijl kon je het niet noemen - van de bouw uit de jaren zestig. De tuin bestond geheel uit kortgemaaid gazon, volstrekt zonder bloemen en bomen en het huis was een L-vormige constructie van lichtroze baksteen met vierkante, metalen vensters en een laag dak. John had Colin een keer stekjes en doosjes zaailingen gegeven, maar wat daarvan geworden was had hij nooit ontdekt. In de tuin waren ze in elk geval niet terechtgekomen.
Toen hij en Colin alleen waren en mevrouw Goodman, een vrouw die wist wat tact was, achter nog eens twee deuren verdwenen was, vroeg Colin opnieuw of het echt waar was dat Peter Moran met Jennifer samenwoonde.
‘Dat zei ik toch,’ zei John. Hij begon in de gaten te krijgen dat mensen niet altijd aandachtig luisteren als je je hart bij hen uitstort, maar toch zei hij: ‘Dat heb ik toch wel gezegd toen Jennifer wegging?’
‘Misschien wel. Maar de naam zei me niets… toen.’
‘Ik wou dat je niet zo geheimzinnig deed.’
‘Hoeveel weet je van die figuur, die Moran?’
‘Hij is een jaar of vijfendertig. Hij komt hier ergens vandaan… althans dat geloof ik. Hij is afgestudeerd, in economie of filosofie of zoiets. Ik meen dat hij ooit leraar geweest is, maar dat weet ik niet zeker. Nu heeft hij geen werk, dat staat vast. Hij huurt een armoedig soort arbeidershuisje in Nunhouse, waarschijnlijk op kosten van de gemeente.’ John wist dat deverachting van zijn woorden droop, maar dat interesseerde hem niet. ‘O ja, hij heeft zo’n Frans autootje dat eigenlijk geen auto is, als je begrijpt wat ik bedoel.’
Colin schoot in de lach. ‘Je bent echt dol op hem, hè?’
‘Wat verwachtte je anders?’
‘Hoe heeft Jennifer hem leren kennen?’
John vond dat een vervelende vraag. ‘Ik weet niet hoe ze hem heeft leren kennen. Dat is lang geleden.’ Hij aarzelde. Hij moest zich dwingen om verder te praten. ‘Ze waren verloofd, maar hij verbrak de verloving vlak voor… de bruiloft. Dat moet ongeveer vier jaar geleden zijn.’
‘Vier jaar geleden,’ zei Colin, ‘zat ik in die jury voor de strafrechtbank in Orrington. Weet je dat nog?’
Dat wist John nog. Col in had heel moeilijk gedaan over het feit dat hij vrije dagen moest opnemen en dat juryleden zo weinig betaald kregen.
‘Toen ik Moran afgelopen donderdag in jouw huis zag, herkende ik hem direct en toen ik thuiskwam heb ik hem meteen opgezocht.’
‘Hoezo, opgezocht?’
‘Je kent me, altijd aantekeningen maken. Ik heb de namen van alle mensen die voor de rechter kwamen opgeschreven met een paar opmerkingen van mezelf erbij. Daar had ik veel profijt van toen we uitspraken moesten doen. Jouw Peter Moran was een van de mensen die moesten voorkomen. Wil je weten waarvan hij werd beschuldigd?’
‘Natuurlijk.’
‘Lastigvallen van een kind onder de dertien,’ zei Colin. Hij bevochtigde zijn lippen, voelde zich duidelijk opgelaten. ‘Ik bedoel seksueel lastigvallen.’
Mevrouw Goodman stak haar hoofd om de deur.
‘Klaar, kuiken?’
‘U weet heel goed wat ik tegen hem te zeggen had, dus het lijkt me niet dat het iets uitmaakt.’
‘Bewaar je sarcasme maar voor iemand anders, kuiken. Ik kan niet de hele avond in de keuken zitten.’ Ze zette een dienblad op de tafel, waarop onder andere een enorme bruine theepot en een al even donker en zwaar uitziende vruchtencake stonden.
‘Toe, mevrouw Goodman,’ zei John, ‘ik geef er echt niets om.’ Hij keek Colin aan. ‘Ik kan het niet geloven.’ Maar dat kon hij wel. Het verklaarde zo veel: dat Peter Moran het zo onverwacht had uitgemaakt met Jennifer, Jennifers overtuiging dat ze de enige belangrijke vrouw in zijn leven was geweest, het feit dat hij geen werk kon krijgen in zijn eigen vakgebied, en bovenal dat gevoel van afschuw dat John altijd voelde als hij hem zag. ‘Wat heeft hij gekregen?’ vroeg hij. ‘Ik bedoel wat was de’ - hij kon niet op het juiste woord komen - ‘straf?’
‘Het was zijn eerste keer. Of, wat waarschijnlijker is, de eerste keer dat hij werd betrapt. Hij kreeg een proeftijd van drie jaar op voorwaarde dat hij zes maanden naar een psychiatrische kliniek ging.’
Mevrouw Goodman schonk grote mokken donkerbruine thee in. Colin pakte de zijne en morste uit zijn boordevolle mok op zijn schoteltje.
‘Dat heb je zelf gedaan, kuiken, ik niet.’
‘Ja hoor, moeder, u hoort me toch niet klagen.’
‘En heeft hij zes maanden in een psychiatrische inrichting gezeten?’
‘Ik neem aan van wel. Dat moet wel.’
John stelde de volgende vraag niet graag waar mevrouw Goodman bij was. In haar aanwezigheid moest hij altijd denken aan hoe ze was in de klas, groot, mager, scherp van gezicht, bezig staartdelingen op het bord te schrijven of tussen de banken doorlopend en over je schouder kijkend. Met zijn blik strak op zijn dikke snee vruchtencake gericht vroeg hij: ‘Was het een jongen of een meisje?’
Gelukkig behoefde Colin geen nadere uitleg. ‘O, een jongen.’
‘Ik vraag me af waarom het niet in de krant stond.’
‘Het stond in de plaatselijke krant in Orrington, lieverd. Misschien was het niet belangrijk genoeg voor de Free Press.’
‘Hij bekende schuld, zie je,’ zei Colin. ‘Het was allemaal heel snel geregeld. Maar een half uur.’
John wist wat ze dachten. En ook hij herhaalde in stilte keer op keer haar naam, Jennifer, Jennifer… Zonder overgang vroeg hij aan mevrouw Goodman: ‘Weet u wat een zeilsteen is?’
‘Een magneet, niet?’
‘Dat is het enige dat in het woordenboek stond.’
‘Wacht eens, lieverd. Betekende dat vroeger ook niet een soort tovermagneet die… tja, een man die hem in zijn bezit had kon hem gebruiken om zijn weggelopen vrouw terug te krijgen.’
‘Heel charmant,’ zei Colin. ‘Wat is er met je beroemde tact gebeurd?’
Daarna hadden moeder en zoon op een norse maar beheerste manier ruziegemaakt. Ze werden geen van beiden ooit echt kwaad, maar mevrouw Goodman lachte soms echt gemeen en Colins ogen vonkten. Uiteindelijk zei mevrouw Goodman dat John waarschijnlijk weinig zin zou hebben om de rest van de avond in dat ongezellige huis waar voortdurend ruzie werd gemaakt door te brengen. Wat zeg je op zoiets? Het sprak vanzelf dat John geen zin had om te blijven en hij nam afscheid met allerhande soorten verzonnen smoesjes, terwijl mevrouw Goodman bedroefd haar hoofd schudde en zei, zie je wel, Colin had zijn vriend weggejaagd door zijn lompheid.
John zag wel enige overeenkomst tussen zijn gedrag nu en zijn reactie op de bekentenis van Mark Simms. Op weg naar huis op de Honda had hij zijn hoofd vol plannen voor het gebruiken van zijn nieuw verworven kennis, precies zoals bij die vorige gelegenheid, toen hij van plan was geweest naar de politie te gaan. Die avond had hij doorgebracht met koortsachtig gissen en de volgende dag besloot hij dat hij meer moest weten. Toegang krijgen tot het krantenarchief in de bibliotheek van de Orrington Onlooker was veel makkelijker dan hij had verwacht, maar het verslag over de rechtszaak was kort, want de naam en andere gegevens van het kind moesten geheim worden gehouden. De jongen had geen lichamelijk letsel opgelopen. Peter Moran had geen enkele poging tot ontkennen gedaan. De krant maakte hem eigenlijk niets wijzer dan Colin hem had gemaakt.
Maar als hij zo was, wat zag hij dan in Jennifer? Waarschijnlijk gebruikte hij haar om zichzelf te bewijzen dat hij niet zo was. Om zich tegen zichzelf te beschermen, veilig te zijn? Want Jennifer had iets heel moederlijks en zorgends. Of enkel omdat Jennifer hem wilde hebben en haar liefde een dekmantel voor zijn bezigheden verschafte? Terwijl John hierover nadacht, besefte hij hoe weinig hij wist van geestelijk gestoorden. En hij schrok terug voor de gedachte dat Jennifer haar minnaar misschien meer begeerde dan hij haar. Misschien was Peter Moran genezen in de inrichting, als hij zich daar had laten opnemen.
Maar één herinnering kwam voortdurend in zijn hoofd en één vraag bleef zich opdringen. Op de zaterdag dat hij en Jennifer elkaar in Hartlands Gardens hadden ontmoet, op 2 april was dat geweest, had Peter Moran ‘weg’ gemoeten, en op diezelfde middag was de twaalfjarige James Harvill verdwenen. Was het te ver gezocht om die twee gebeurtenissen met elkaar in verband te brengen, nu hij wist wat hij wist? De vraag die John zich voortdurend stelde en waarop hij natuurlijk geen antwoord kreeg was: weet Jennifer hiervan?
De wetenschap leek als een zware, logge massa op zijn schouders te drukken, als de zeilsteen die een magneet met bovennatuurlijke krachten was. Hij hoefde hem alleen maar op te tillen en aan het daglicht te laten zien om zijn vrouw weer naar zich terug te laten keren…