8

John wist dat ze weinig belangstelling had voor huizen en meubelen, dat soort dingen, maar dat het huis was opgeknapt, de schone overtrekken, de nieuwe lamp, kon ze onmogelijk over het hoofd zien. En de tuin. Zelfs zij, die daar altijd zo onverschillig tegenover had gestaan, zou de tuin moeten bewonderen. De blauweregen tegen de erker voor stond in bloei, lange zachtpaarse kwasten voor de ramen, het gazonnetje was precies op twee en een halve centimeter hoogte afgemaaid en de randen afgestoken, en tussen de laatste bloemen van de steenraket kwamen de eerste viooltjes omhoog. In een opwelling had hij een grote gipsen pot uit het tuincentrum mee naar huis genomen en die, hoewel hij vroeger een hekel had aan dit soort oplichterij, gevuld met geraniums en begonia’s die al in bloei stonden. Hij had de indruk dat hij voortdurend dingen deed die hij vroeger niet zou hebben gedaan, dat zijn hele karakter aan het veranderen was.

De oude John zou voor het raam op hen hebben staan wachten, zijn blik gericht op de straat, op de apenboom van zijn overbuurman, of had rusteloos door de voorste slaapkamer geijsbeerd en na elke honderd passen langs de randen van de gordijnen links en rechts de straat in getuurd. Maar nu ging hij naar zijn kas om de diefjes uit zijn tomaten te halen en paprikaplantjes te verspenen. Hij maakte zich zelfs geen zorgen over vuil worden, want hij had geen andere kleren aangetrokken. Hij had niet gedaan wat hij vroeger zeker gedaan zou hebben, namelijk de kleren uittrekken waarin hij de hele dag had gewerkt. Ze is mijn vrouw, had hij tegen zichzelf gezegd, en je kleedt je niet extra aan voor je vrouw, dat is juist de bedoeling van het huwelijk, dat je jezelf kunt zijn, dat je net kunt doen of je alleen bent. En plotseling had hij ook een beetje spijt van het gazon en de pot met bloemen, maar het was te laat om daar iets aan te doen. Hij kweekte al jaren en jaren groene paprika’s, hoewel hij ze nooit lekker had gevonden. Hij kweekte ze voornamelijk omdat hij ze mooi vond en het leuk werk was. Als ze rijp waren plukte hij ze en gaf ze aan Colin of Sharon of zijn tante, hoewel die er ook niet erg dol op was. De enige in hun familie die ze wel lekker vond, was Cherry. Haar naam noemde hij liever niet, zelfs niet in gedachten, hij zou het liefst nooit meer aan haar denken, maar toch kwam ze voortdurend in zijn hoofd. Duizend en één dingetjes deden hem aan haar denken. Hij wilde haar vergeten, omdat ze niet was wat hij had gedacht, en hij kon haar niet vergeven voor wat ze in werkelijkheid was geweest. En het gekke was dat hij bijna meer afkeer voelde voor haar, voor de herinnering aan haar, Marks slachtoffer, dan voor Mark die haar had vermoord.

Toch was hij twee dagen geleden teruggegaan naar de plek waar ze was gestorven, had een soort pelgrimstocht ondernomen naar waar ze geworsteld had en de dood had gevonden, en naar de tijd voor haar dood, naar het gebouw waar Maitland zijn kantoor had gehad. Het aannemerskantoor was niet meer geweest dan een vertrekje aan de achterkant van een grote, witte verwaarloosde Victoriaanse villa, met een caravan tegen de zijkant geplakt om meer ruimte te scheppen. Het stond in een wildernis van brandnetels en braamstruiken waar een spoorlijn doorheen liep die zelfs in die tijd al niet meer werd gebruikt. Hij was er een paar keer geweest om Cherry van haar werk te halen. Inwendig ineenkrimpend bij de gedachte stelde hij zich voor hoe ze zich van haar beste kant liet zien voor haar preutse broer, met tegenzin een eind maakte aan het betasten en kussen van Maitland, of van welke man dan ook die daar toevallig moest zijn vanwege een dakreparatie of metselkarwei. Dat brede gezicht, die bolle wangen, stompe neus, dat mismaakte dwerggezicht, het vezelige glanzende haar, verschenen nu voor zijn ogen als een portret van kwaadaardigheid en geilheid.

Het huis stond er nog, maar hij zou het niet hebben herkend. Hij herkende enkel de boom die ervoor stond, een tamelijk zeldzame boom voor Engeland, een lyriodendron, veel groter en hoger dan zestien jaar geleden en getooid in een dek van geelgroene, liervormige bladeren. Een bedrijf dat zich aankondigde met een geëtste stalen deurplaat, had het huis gekocht en verbouwd. De voorgevel was vlekkeloos ivoor geverfd, het dak was bedekt met donkere, zilverkleurige lei. De tuin was verdwenen onder een raamloos, hangarachtig winkelcentrum. En de kades hier waren door de gemeente omgetoverd tot wandelgebied, met geplaveide paden, decoratieve relingen, verhoogde bloemperken, fraaie heesters.

De Beckgate was open en de klanten zaten op deze zomeravond buiten op de trap. De hangende bloembak vol geraniums boven de deur had hij zelf aan de caféhouder verkocht, een gezicht trekkend toen de man zijn adres opgaf. John liep de trap op en vervolgens rechtdoor en probeerde zich Marks gevoelens na het voltrekken van de daad voor te stellen, toen hij wist dat Cherry dood achter hem lag. Maar dat bleek onmogelijk. Hij kon alleen aan zijn moeder denken, die thuis wachtte, zich steeds ongeruster maakte, naar de buren moest om op te bellen omdat ze zelf geen telefoon hadden, en aan Mark die tenslotte naar Geneva Road kwam en zo’n normále indruk maakte…

Hij had een hele tijd gewandeld zonder erg op zijn weg te letten en nu zag hij dat hij op het trottoir tegenover de poesta stond. Het was voedertijd en hoewel er geen poes te zien was stonden de pannetjes melk en de bordjes blikvoer al in het gras, dat inmiddels even hoog was als de taille van de vrouw. Een verwelkte vrouw van een jaar of vijftig met een lief gezicht - maar wat was ze in werkelijkheid? Ook zo iemand als Cherry, even wellustig en onverzadigbaar, even ongeïnteresseerd in trouwen loyaliteit, in alledaags fatsoen?

Ze zag dat hij naar haar keek. Haastig pakte ze haar melkkartonnetjes, de lege blikjes, de lege bordjes van gisteren op. Ze denkt dat ik haar lastig wil vallen, dacht John, en het idee, hoe vergezocht ook, stond hem niet helemaal tegen. Waarom hij niet net zo goed als elke andere man? Waarom zou hij anders zijn in een wereld vol afschuwelijkheden, waarom apart worden gezet? Mannen waren gevaarlijk en vrouwen op hun eigen manier eveneens. Hij stak de straat over en voelde een onmiskenbaar genot, een genot dat bijna seksueel van aard was, toen hij haar haastig weg zag lopen, veel sneller dan noodzakelijk oversteken, één keer omkijken en in een van de smalle steegjes verdwijnen.

Het gevoel van genot maakte snel plaats voor schaamte. Slechtheid is aanstekelijk, dacht hij, ik neem het over van anderen. Hij had een keer ergens gehoord of gelezen: slechte berichten maken slechte manieren. De bijbel of iets uit de Victoriaanse tijd? Erg bijbels leek het niet. Hij keek omhoog naar het rommelende, dansende viaduct en zag, aan de binnenkant van de middelste staander, ongeveer anderhalve meter van de grond, een met plakband vastgeplakt pakje in plastic.

Ze waren terug. Ze hadden hun tegenslagen overleefd, arrestatie of zelfs gevangenschap, en hadden hun handwerk weer opgenomen.