1
Mungo zou vrijdag of zaterdag terugkomen, dat wist Charles niet precies meer. Maar dat zou volgende week zijn. Hij kon natuurlijk gewoon helemaal niets doen aan Peter Moran tot Mungo terug was. Hij kon gewoon stilzitten en wachten op nadere instructies. Charles begreep dat dit er niet echt in zat. Om te beginnen was dit duidelijk de proef die Mungo hem zou opdragen, de manier waarop Charles zijn trouw moest bewijzen, door Peter Moran te volgen en zijn gedrag te bestuderen. Ten tweede was het feit dat Rosie Whittaker of Michael Stern hem had opgedragen het onderzoek te staken voldoende om al zijn eventuele twijfel aan het belang ervan weg te nemen.
Die zaterdag en zondag deed hij niets. Op zondagen kon hij sowieso niets doen, omdat zijn ouders dan niet naar de stad gingen. Hij bracht het grootste deel van de dag door met het oefenen van kaarttrucs. Een van die trucs was de waterval, waarbij hij een spel kaarten in twee gelijke helften verdeelde, in iedere hand een stapeltje nam en de kaarten soepel één voor één in elkaar liet vloeien tot het pak van tweeënvijftig kaarten weer compleet was. Hij hoopte die dag goed genoeg te worden om na het eten een nonchalante, schijnbaar spontane demonstratie aan Sarah en zijn ouders te geven, maar besloot dat hij zo ver nog niet was. Je was nu eenmaal een perfectionist of je was het niet. Er werd gezegd dat Mungo bang was dat hij nog groter zou worden, dat hij vurig hoopte dat hij zou ophouden met groeien. Charles was maar een meter twee- of drieënvijftig lang. Hij wist dat hij uiteindelijk groter zou zijn, aangezien zijn ouders van gemiddelde lengte waren, maar hij wou dat hij nu alvast begon te groeien. Hij keek naar zichzelf in de spiegel en bedacht emotieloos wat een fantastische acteur hij zou zijn als je enkel afging op zijn uiterlijk. De mannelijke Shirley Temple van de jaren tachtig. Zijn engelengezicht keek hem aan en hij zag de bovenaardse uitdrukking die erop lag, alsof de ogen waren gericht op een ver, gelukzalig visioen zoals die van de cherubijnen en heilige baby’s van de oude schilders. Het waren natuurlijk voornamelijk de ogen, maar ook de gevoelige mond en de blanke, bijna doorschijnende huid gaven dat idee. Zelfs zijn haar was erin geslaagd die week aan te groeien tot korte kroezelige krulletjes. Goddomme, dacht Charles. Wat een puinhoop…
Wist Mungo wat voor een man Peter Moran was? Maakte dat deel uit van de proef, een beproeving die je overleefde om je trouw te bewijzen of waar je anders aan te gronde ging? Charles herinnerde zich ergens gelezen te hebben dat leerling-druïden een hele nacht in een bak met ijskoud water heldendichten moesten componeren ten einde een hogere rang te bereiken. Een dergelijke ervaring leek hem bijna te prefereren boven wat hem te wachten stond. Hij pakte het pak kaarten opnieuw op, verdeelde het in twee gelijke stapeltjes. Tegen wil en dank voelde hij bewondering voor Mungo, voor diens lef, diens nietsontziendheid. Hij had vaak gedacht dat het het Hoofdbureau Londen gewoon ontbrak aan hardheid. Mungo, en kennelijk Angus in zijn tijd ook, stond erop dat al hun activiteiten binnen de perken van de wet bleven, dus geen diefstal, geen valsheid in geschrifte, geen geweld. Charles vond dat overdreven en had zich voorgenomen bepaalde veranderingen door te voeren zodra hij Mungo opvolgde, iets wat hij vast van plan was. In zijn organisatie zou geen plaats zijn voor dat soort teergevoeligheid.
Wat dat betreft zou hij blij moeten zijn dat Mungo zijn scrupules kennelijk had laten varen. Alleen had hij liever gehad dat iemand anders de gelukkige was geweest. De angst gleed even soepel over zijn ruggengraat als de kaarten in elkaar schoven. Het was weer warm, maar zijn handen bleven de hele dag koud. Maar goed, de truc had hij geleerd, die zou nooit meer misgaan, hij hád hem, beheerste hem, had hem voorgoed onder de knie. Hij ging naar beneden voor een demonstratie: dat wil zeggen, om te wachten op een geschikt moment, als ze hem allemaal goed konden zien, een even nonchalant gebaar als van iemand die een boek pakt en het openslaat.
‘Godnogantoe,’ zei zijn vader. ‘Fantastisch. Doe het nog eens.’
Charles gaf hem het flauwe glimlachje met gesloten lippen dat ze allemaal van Guy Parker hadden geleerd, jaren geleden, leek het wel. Opnieuw kwam onweerstaanbaar de gedachte bij hem op hoe anders de reactie van zijn vader zou zijn, hoe bang en woedend hij zou worden als hij wist dat zijn zoon overwoog een verstandhouding op te bouwen met een pederast.
Maar hij had besloten een tweede ontmoeting uit te stellen. Toen Charles die maandagmorgen tamelijk laat met zijn moeder naar de stad reed, in haar Escort, had hij geen plannen om naar Nunhouse te gaan. Toen hij dacht aan de mogelijkheid dat Peter Moran het lege huis van het gezin Cameron had gebeld, voelde hij opnieuw die koude rilling en gingen zijn nekhaartjes overeind staan. Maar vandaag zou hij al die gedachten uit zijn hoofd zetten, het was zinloos zich daar op dit moment zorgen over te maken. Hij was op weg naar aannemersbedrijf Albright-Craven, want hij was er eindelijk achter gekomen dat dit in de arm was genomen om Pentecost Villas te verbouwen. Hoe hij daar binnen zou dringen en inlichtingen in zou winnen, had hij nog niet beslist. Dat hij zo klein was en er zo jong uitzag, was alweer een ernstig nadeel.
Maar hij zou die dag het gebouw van het aannemersbedrijf niet binnengaan, aangezien hij Peter Moran opnieuw tegen het lijf liep. Dat was tegen een uur of twee. Iemand had de vaste parkeerplaats van zijn moeder in beslag genomen en ze moesten helemaal naar de ondergrondse parkeergarage in Alexandra Bridge Street. Daarna wilde Gloria een trainingspak voor Charles kopen dat ze in een etalage zag liggen, maar Charles wilde het niet en zou het niet gedragen hebben. Ook weigerde hij samen met haar iets te eten in het dakrestaurant van het warenhuis, omdat hij bang was dat Albright-Craven tijdens het middaguur gesloten zou zijn. Hij zou er zeker een half uur over doen om ernaartoe te lopen.
Het was één uur geweest toen hij op Feverton Square aankwam. Dat lag net buiten de oude stadswal. Op de CitWest-toren had hij gezien dat het twaalf uur zevenenvijftig en vijfentwintig graden Celsius was en toen hij even later door de Fevergate liep hoorde hij de klok van de kathedraal één uur slaan. Die liep altijd iets voor. Het was een hete zomerdag en het plein was vol mensen op banken of liggend op het gras of bezig hun middagboterham op te eten. Het gekke was dat, hoewel Peter Moran niet ver uit zijn gedachten was, maar als het ware schuilging vlak achter de deur van zijn onbewuste, hij hem niet zag zitten op een laag zuiltje aan de voet van het trapje bij de voordeur van Albright-Craven. Charles zag vrijwel alles, maar Peter Moran kreeg hij pas op het allerlaatste moment in het oog. De man zat met zijn rug naar het trottoir en keek naar de grote, barokke zwart-met-zilveren zwaaideuren. Hij droeg een heel oud wit T-shirt met korte mouwen waar bleke harige armen uitstaken. Hij had zijn hoofd enigszins achterover, zodat zijn tamelijk lange, vettige blonde haar op de rand van zijn T-shirt rustte.
Zoals zo vaak het geval is met angst (hoewel dit besef weinig hielp als het weer gebeurde, bedacht Charles) verdween die onmiddellijk toen de bron ervan nabij was. Waarschijnlijk zou hij dat trapje helemaal, of bijna helemaal, kunnen beklimmen voordat Peter Moran hem zag, maar deze kans mocht hij niet voorbij laten gaan. En overal waren mensen. Hij liep geen enkel gevaar.
‘Hallo,’ zei hij.
Peter Moran draaide zich om. Charles verwachtte opgetogen verbazing, maar tot zijn verrassing scheen hij helemaal niet zo blij te zijn hem te zien.
‘O, hallo. Hoi.’ Een snelle blik op de deur en daarna keerden de kiezelsteenachtige ogen weer terug naar Charles’ gezicht. De uitdrukking werd vriendelijker. ‘Wat doe jij hier?’
‘Oh, niets,’ zei Charles. Zijn moed was vrijwel in zijn geheel teruggekeerd, en die was aanzienlijk. ‘Neem me niet kwalijk dat ik niet thuis was, als u misschien hebt gebeld.’
‘Dat heb ik inderdaad, nuje het zegt. Er werd niet opgenomen.’ Hij was maar een man, een van zijn medemensen, ongetwijfeld niet buitengewoon intelligent. Niet zo’n licht. Charles had de gewoonte mensen op zo’n kille manier in te schatten. Hij was ook niet erg lang, tenger van bouw, een ietwat ongezond uiterlijk, niet langer dan - pak weg, één drieënzeventig, één vijfenzeventig? Die gulzige blik die zijn gezicht plotseling vervormde, misschien betekende die enkel dat de man honger had. Dat wil zeggen naar eten, dacht Charles.
‘U had iets gezegd over koffiedrinken.’
De blik ging opnieuw naar de deur. ‘Niet nu. Nu kan ik niet.’
De toon was afwijzend, alsof niet hijzelf maar Charles het eerste contact had gezocht en hij van gedachten was veranderd. En Charles besloot weg te gaan, naar binnen of weer de stad in om later terug te keren, besloot opnieuw na te denken over de noodzaak deze man te volgen en te observeren - of misschien was dat het enige dat hij hoefde te doen. Maar plotseling kwam Peter Moran overeind, zette zijn voet op het trapje en fluisterde, nee, siste leek er meer op: ‘Woensdag om deze tijd. Fevergate Café. Waar ze de tafeltjes buiten hebben staan.’
Charles antwoordde niet. Een groepje mensen dat voorbijkwam, met verscheidene kinderen van zijn leeftijd, onttrok hem aan het oog. Misschien kon je dat geluk noemen, want hierdoor kon de vrouw op wie Peter Moran had zitten wachten, de vrouw die de deur had opengedaan toen hij aanklopte bij het huisje in Nunhouse, hem niet herkennen. Ze kwamen samen het trapje af, keken elkaar niet aan, hielden elkaars hand niet vast, deden niets bijzonders, maar hoorden toch duidelijk bij elkaar. Charles liep mee met zijn nieuwe metgezellen. Het waren buitenlanders, toeristen met kaarten in de hand. Nu begreep hij waarom Peter Moran zo koel was geweest. Het was duidelijk dat hij niet wilde dat andere mensen - zuster? Huishoudster? Echtgenote toch niet? - wisten wat hij in gedachten had. En bij het idee van wat Peter Moran in gedachten kon hebben voelde Charles opnieuw een koude rilling.
Hij hoefde woensdag niet naar het Fevergate Café te gaan, hij had geen ja en geen nee gezegd. En zelfs als hij ja had gezegd, betekende dat nog steeds niet dat hij ook moest gaan.