41

Dit was nou wat je een moordonderzoek noemde. Mensen die druk, druk, druk waren. Mensen met een echt lijk en opgeprikte foto’s van het plaats delict om dat te bewijzen. Een ruimte die door een sterfgeval gonsde van het leven. Louise bestudeerde de kleurenfoto’s van Richard Moats lijk die waren opgeprikt in het voornaamste crisiscentrum van St Leonard’s. Het politiebureau in Howdenhall was te klein om zo’n grote zaak te kunnen herbergen. Louise had St Leonard’s als basis gehad toen ze nog een uniform had gedragen. Het was zoiets als teruggaan naar je oude school. Het deed tegelijkertijd vertrouwd en vreemd aan.

‘Akelige dreun op het hoofd,’ zei iemand achter haar, waardoor ze schrok. Toen ze zich omdraaide, bleek Colin Sutherland achter haar te staan, die lachte als de kampioen van Schotland. Als hij in The Bill had gezeten, had hij bekendgestaan als ‘de lachende Sutherland’ of zoiets dergelijks, maar aangezien dit het echte leven was, werd er meestal naar hem verwezen als ‘die zeikerd van een Sutherland’.

‘Zocht je mij?’ vroeg hij met een hoopvolle uitdrukking op zijn gezicht.

Louise glimlachte terug en zei ongedwongen: ‘Wat is die Canning voor iemand? Is hij een verdachte?’

‘Nee,’ zei Sutherland. ‘Hij is een raar ventje, een beetje een oud wijf als je het mij vraagt, maar ik betwijfel of hij een moordzuchtig type is.’

‘Denken jullie dan aan diefstal?’ zei Louise achteloos. ‘Is er iets weg?’

‘Zijn telefoon geloven we.’

‘Verder niets?’

‘Niet dat we weten.’

Ze kon moeilijk onverbloemd zeggen: ‘Geen computerdisks of zo?’ Zouden ze het merken als er een cd ontbrak? Waarschijnlijk niet, maar Martin Canning zou het toch weten?

‘Waar is hij? Canning?’

‘In een hotel, de Four Clans, geloof ik.’

Ze wilde zeggen: ‘Dus jullie denken niet dat twee jongens van veertien misschien hebben ingebroken en het slachtoffer hebben doodgeslagen?’ Ze staarde naar een foto van Richard Moat, hij was een bijzonder smerig lijk. Kon haar zoon daarvoor verantwoordelijk zijn? Nee, beslist niet. Hamish misschien, maar haar kind niet.

‘Je hebt veel belangstelling voor deze zaak, Louise. Wil je dat ik plaats voor je maak in het team? We zijn een stel mensen kwijt door de griep. We zouden je kunnen laten overplaatsen van Corstorphine als je het daar niet al te druk hebt.’ Hij kwam een stap dichter naar haar toe en zij zette een stap achteruit. Perfect ritme, ze zouden voor je het wist de foxtrot dansen.

‘Nee, nee, gewoon loze nieuwsgierigheid, baas.’ Liegen was gemakkelijker dan de waarheid spreken. Ze dook een naam op uit het verleden. ‘Eigenlijk zocht ik Bob Carstairs.’

‘Is een paar maanden geleden naar boven gegaan, Louise, heb je dat niet gehoord?’

‘Naar boven?’

‘Naar de grote baas.’ De man was een wandelend raadsel. ‘Dood. Hartaanval,’ zei Sutherland met een brede grijns. ‘De ene minuut hier, de volgende verdwenen.’ Hij knipte als een goochelaar met zijn vingers. ‘Zomaar.’

Weer op Corstorphine ging ze op zoek naar Jeff Lennon en ze vond hem weggedoken in een hoekje van het open kantoor, waar hij aan zijn bureau een reep chocola at. Louise stelde zich hem voor als hij met pensioen was, vetgemest en verveeld. Of, wat aannemelijker was, op weg naar ‘de grote baas’ boven.

‘Heb je de eigenaar van die Honda nagetrokken, Jeff?’

Jeff haalde diep adem door zijn neus, alsof hij op yoga zat. Louise had yoga geprobeerd, maar ze had steeds tegen de leerkracht willen roepen dat ze eens moest opschieten. Nu wilde ze dat tegen Jeff Lennon roepen. ‘Zeker,’ zei hij ten slotte. ‘Ik wou je net gaan zoeken.’

Hij leek niet iemand die van plan was iets haastig te gaan zoeken.

‘Het is een bedrijf dat Providence Holdings heet.’

‘Dus niet Terence Smith?’ Wat betekende dat, had Jackson Brodie ongelijk gehad (of gelogen) toen hij had gezegd dat de Hondaman betrokken was geweest bij de verkeersruzie? Of reed de Hondaman in de auto van een ander, iemand voor wie hij werkte? Providence Holdings. ‘Nog nooit van gehoord,’ zei ze. ‘Zegt het jou iets?’

‘Nee, maar ik ben je ter wille geweest en heb het opgezocht in het Handelsregister.’

‘En?’

‘De directeur is een zekere Graham Hatter.’

‘Dé Graham Hatter?’

‘In eigen persoon,’ zei Jeff.

‘Dus de Hondaman – ik bedoel Terence Smith – werkt voor Graham Hatter?’ En Jackson had haar die ochtend naar ‘Echte huizen voor echte mensen’ gevraagd. Was overal die rottige ‘verbanden’ van hem aan het leggen. Wat wist hij wat hij haar niet vertelde? Hij hield bewijs achter, dat was verdorie een misdaad. Wat mankeerde die man?

‘Ik heb de informatie doorgegeven aan het team dat de verkeersruzie onderzoekt,’ zei Jeff Lennon.

‘Is het een team?’

‘Ach nee, twee meidjes.’ O, seksisme, uw naam is Jeff Lennon.

‘Je bent een kanjer, Jeff. Ik sta bij je in het krijt.’

‘Ja, inderdaad,’ zei hij monter. ‘Hoe gaat het met die zoon van je? Andy?’

‘Archie. Hij maakt het prima, bedankt.’