30
‘Vermoord, Jackson!’ zei Julia, haar gezicht met grote ronde ogen een pantomime van afgrijzen, maar ze was niet in staat de opwinding uit haar stem te houden.
‘Vermoord?’ echode Jackson.
‘Gisteren heb ik tussen de middag nog wat met Richard Moat gegeten en vandaag is hij dood. Hij heeft de blik van de scheidsrechter opgevangen en klaar is Kees – foetsie.’ Ze had zelfs een soort Dick-Van-Dykeachtig Cockneyaccent. Ze leek ronduit euforisch vergeleken met die ochtend. ‘De politie is langs geweest om iedereen te verhoren. Vermoord, Jackson,’ zei ze nogmaals, genietend van het woord. Ze stonden bij de deur van het zweetkamertje dat op Julia’s locatie doorging voor de dameskleedkamer en waarin ook actrices van een ander toneelstuk waren gepropt, de meesten van hen in hun ondergoed. Jackson probeerde niet te kijken. Voor zijn gevoel bevond hij zich achter de schermen bij een stripshow, al was het een nogal snobistische show waar mensen zeiden: ‘Ik kan het niet geloven, hij heeft gisteren tijdens de héle voorstelling in mijn licht gestaan.’ Julia zelf had haar zak-en-askostuum al uitgetrokken maar treuzelde nog, voelde er niets voor de wereld van het toneel achter zich te laten. Voor Julia was elke dag natuurlijk een toneelvoorstelling.
‘Je zei dat je iets met hem had gedronken,’ zei Jackson, ‘je zei niet dat jullie wat hadden gegeten.’
‘Maakt dat wat uit?’ vroeg Julia met gefronste wenkbrauwen.
‘Ach, nu niet meer,’ zei Jackson.
‘Hoe bedoel je: “Nu niet meer”? Had het dan wel iets uitgemaakt als hij nog leefde?’ Julia’s omfloerste stem zwol aan tot een meer theatraal geluid. Als ze had gewild, had ze zonder enige geluidsversterking voor de hele Albert Hall kunnen spelen. ‘Ik heb een broodje kaas gegeten, hij pasta, het was bepaald geen cunnilingus.’
De actrices in ondergoed draaiden zich allemaal om en staarden hen aan. ‘Alsjeblieft,’ siste Jackson. Wanneer waren al die weerhaken tussen hen ontstaan? Had Richard Moat de lunch betaald? Een gratis lunch bestond niet, alleen voor de grootste vissen.
‘En hoe voel je je, Julia?’ zei Julia. ‘Hoe is je voorvertoning gegaan?’
‘Sorry,’ zei Jackson. ‘Hoe is je voorvertoning gegaan?’
‘Daar wil ik niet over praten.’
‘Alweer een voorvertoning? Vanavond?’ zei Jackson.
‘O, god weet dat we er nog een nodig hebben,’ zei Julia die een duchtige trek van haar sigaret nam en vervolgens in een akelige hoestbui losbarstte. Ze stonden voor de locatie op straat. Iets meer dan een etmaal geleden was Jackson er getuige van geweest dat de Hondaman geprobeerd had de Peugeotkerel op deze plek te doden.
‘Dat heb ik je vanochtend verteld,’ zei Julia vaag toen haar gehavende longen zich hadden hersteld van haar gehoest.
‘Ik heb je vanochtend niet gezien,’ zei Jackson.
‘Je luistert niet,’ zei Julia. Wat een merkwaardige opmerking voor haar doen, alsof ze zijn vrouw was.
‘Ik heb niet niet geluisterd,’ zei Jackson, ‘ik heb je niet gezien. Ik zat in de gevangenis.’
‘Maar je komt toch naar de voorvertoning, hè? Je hebt geen andere plannen?’
Hij zuchtte. ‘Nee, ik heb geen andere plannen. Wat vind je van nu? We zouden wat kunnen gaan drinken. Een high tea?’ Op die drie woorden zou ze toch wel reageren.
‘Het is al veel te laat voor een high tea,’ zei Julia kwaad. Haar linkeroog trilde en ze nam opnieuw een lange, wanhopige trek van haar sigaret. ‘En Tobias zal ons zo kanttekeningen geven.’
‘Jullie krijgen altijd kanttekeningen,’ mopperde Jackson.
‘Godzijdank wel ja,’ snauwde Julia, ‘want we kunnen beslist alle hulp gebruiken die we kunnen krijgen.’ Ze trapte de sigaret uit onder de zool van haar laars. Ze droeg zwarte rijglaarzen met een hoge hak die in Jackson onkuise gedachten aan Victoriaanse gouvernantes opriepen.
‘Het spijt me,’ zei ze, ineens berouwvol, zich tegen hem aan drukkend. Hij voelde haar lichaam verslappen alsof haar touwtjes zojuist waren doorgesneden en hij liet zijn kin op haar hoofd rusten. Door de laarzen was ze langer dan gewoonlijk. Ze lieten allebei hun armen langs hun zij hangen, leunden alleen tegen elkaar aan als twee mensen die uit balans zijn en elkaar overeind proberen te houden. Hij rook haar parfum, iets kruidigs als kaneel dat ze nog niet eerder op had gehad. Het viel hem voor het eerst op dat haar oorbellen kleine porseleinen viooltjes waren. Hij dacht niet dat hij ze eerder had gezien. Haar haar stak als gewoonlijk alle kanten op, je kon je werkelijk voorstellen dat vogels erin nestelden. Het zou hem niet verwonderen als op een avond een zwerm roeken terugkwam om erin te roesten. (‘Zou dat niet geweldig zijn?’ zei Julia.) Een eetstokje dat het hele bouwwerk in een triomf van creativiteit over natuurkunde op zijn plaats leek te houden, prikte bijna Jacksons oog uit.
Op de muur achter hen hing een affiche voor Looking for the Equator in Greenland. Daarop was Julia te zien terwijl ze het publiek haar armen toestak op een manier die volgens Julia smekend hoorde te zijn maar die Jackson eerder zonderling voorkwam. De gezichten van de andere spelers waren in een soort piramide om haar heen opgebouwd, wat helaas deed denken aan Queen in de videoclip voor ‘Bohemian Rhapsody’. De affiche was opgeplakt naast eentje voor Richard Moats Comic Viagra for the Mind. Iemand had een viltstift gepakt en ‘geannuleerd’ over zijn gezicht geschreven.
Ze stapte bij hem vandaan en zei: ‘De voorvertoning moet omstreeks negen uur zijn afgelopen, hoewel we vanmiddag zijn uitgelopen. Daarna gaan we vermoedelijk ergens iets eten, vervolgens wat drinken. Kom naar ons toe, help ons om onze wonden te likken.’ Hij wenste dat ze in een goed toneelstuk stond, waar de recensenten lyrisch over zouden zijn, dat uiteindelijk naar het West End in Londen zou gaan.
Er kwam ineens een afschuwelijke gedachte in hem op. ‘Je zus komt toch niet voor de première naar het noorden?’
‘Amelia?’
Het was vreemd zoals ze dat zei, alsof er een keus aan zussen was, alsof Olivia en Sylvia nog leefden. Misschien leefden ze inderdaad nog voor Julia.
‘Ja, Amelia.’
‘Nee, ik heb haar gezegd dat ze later moest komen, als we een beetje zijn ingespeeld. Ze zal het toch niets vinden, het is niets voor haar. Ze houdt van Shakespeare, Ibsen, Tsjechov. Ik dacht dat ze een paar dagen kon komen logeren. Dat zou leuk zijn, hè?’
‘Ik kan niet wachten.’
‘Zo moet je niet doen, Jackson. Amelia is alles wat ik heb.’
Jackson weerhield zich ervan de voor de hand liggende opmerking ‘Je hebt mij’ te maken voor het geval dat meer ruzie zou uitlokken.
‘O, dat was ik bijna vergeten,’ zei Julia, ineens geanimeerd (sinds wanneer wisselden haar stemmingen zo snel?). Ze stak haar hand in haar grote valies en haalde er een verzameling vreemdsoortige dingen uit voor ze vond wat ze zocht. ‘Gratis kaartjes!’ zei ze met gedwongen vrolijkheid. Toen Jackson geen poging deed ze aan te pakken, drukte Julia ze in zijn hand.
‘Met wie heb je geluncht om deze te krijgen?’ zei hij. Waarom kon hij zijn mond niet houden? Hij had het als grap willen brengen (inderdaad geen beste), maar uiteindelijk klonk het agressief. Julia lachte slechts en zei: ‘O, lieverdje, ik heb twee clowns en een olifant moeten neuken om deze kaartjes te krijgen. Het círcus, Jackson, het zijn kaartjes voor het circus, ze werden gratis uitgedeeld, om toeschouwers te trekken, die circusknakker heeft ze aan me gegeven. Het zal dolle pret zijn. Ga. Herbeleef de kindertijd die je nooit hebt gehad.’
‘Een daiquiri en een Glenfiddich,’ zei Jackson tegen de barkeeper. Het was een leuke ouderwetse pub, zonder muziek of speelautomaten, met heel veel gewreven hout en glas-in-lood. Hij was geen whiskydrinker van nature, maar sinds zijn aankomst leek hij heel wat van dat spul te hebben gedronken. Het moet al die tijd in zijn Schotse bloed hebben gezeten, waar het naar hem riep.
‘En je bent nooit eerder in Schotland geweest?’ zei Louise Monroe. ‘Dat is vreemd, vind je ook niet? Denk je dat je iets vermeed? Psychologisch gezien?’ Geen koetjes en kalfjes dus, dacht Jackson, niet van dat gedoe om elkaar te leren kennen, waarbij je zeer behoedzaam om elkaars verleden heen draait: ‘Ik ben in Frankrijk op vakantie geweest’ – ‘O, in welk deel?’ of: ‘Hou je van countrymuziek? Wat een toeval, ik ook.’ In plaats daarvan kwam ze meteen ter zake: Ben je psychologisch beschadigd? Zijn er dingen die je vermijdt?
‘Ik weet het niet,’ zei Jackson. ‘Doe jij dat? Dingen vermijden?’
‘Vraag en wedervraag,’ zei ze, alsof hij zojuist ergens voor was gezakt. ‘Maar de psychopathologie daarvan is interessant, hè?’
‘Dat is een groot woord,’ zei Jackson. ‘Knap én slim, hè?’
‘Je kunt je als een idioot gedragen, maar je bent niet dom.’
Jackson vroeg zich af of dit als compliment bedoeld was.
‘Proost in elk geval,’ zei ze, waarop ze een gezonde teug van haar daiquiri nam.
‘Verwarring voor koningen en tirannen,’ reageerde Jackson, die zijn glas ophief. Hij had de indruk dat een daiquiri een drankje was waarvan je hoorde te nippen. Hij vermeed cocktails voor het geval ze werden geserveerd met een parasolletje en walgelijk zoete kersen op een stokje, maar de daiquiri zag er schoon en uitnodigend uit.
‘Proef maar,’ zei ze, terwijl ze hem haar glas toestak, en hij was ontsteld over de onverwachte intimiteit van het aanbod. Hij was opgegroeid in een spaarzaam huishouden waar ze geneigd waren het eten van elkaars bord te pikken in plaats van het gewillig aan te bieden. Hij zag nog zo voor zich hoe zijn broer Francis met een knipoogje naar hem een worstje van zijn zus jatte – en als beloning voor zijn moeite van Niamh een draai om zijn oren kreeg. Julia zou haar eten daarentegen met een hond delen, ze stak doorlopend vorken en lepels in zijn mond, ‘probeer dit eens, eet dit eens’, waarbij ze met haar tong langs haar lippen streek en haar vingers aflikte, hij had nog nooit iemand ontmoet voor wie de grens tussen eten en seks zo vaag was. Wat ze al niet met een aardbei kon doen was genoeg om een volwassen man te laten blozen. Hij zag haar ineens voor zich in haar Nell Gwyn-kostuum, met haar borsten naar de fotograaf gekeerd, Sinaasappelen zijn de enige vruchten. Hij had het op televisie gezien, Julia had het boek gelezen, dat was het verschil tussen hen. Er zat een klein spleetje tussen haar voortanden waardoor ze heel flauw sliste. Dat was grappig: daar was hij zich altijd van bewust geweest en toch had hij er nog nooit echt over nagedacht.
‘Nee, het is prima zo,’ zei hij tegen Louise Monroe, met zijn glas naar haar opgeheven om te bewijzen dat hij tevreden was met zijn eigen alcoholkeus, en ze zei: ‘Ik bood niet aan dna met je uit te wisselen.’
‘Dat idee had ik ook niet.’
De pub lag in een zijstraat van de Royal Mile, dicht bij het kantoor van Gunsten.
‘Ik zie dat je de roetzwarte, van whisky doortrokken, in bloed doordrenkte metafysische kern hebt gevonden van de grote, overvolle stad die Edinburgh ooit is geweest,’ had ze gezegd toen ze hem aantrof op de met kinderhoofdjes bestrate binnenplaats.
‘Juist,’ zei hij. Ze kon heel breedsprakig zijn als ze eenmaal op dreef was. Net als Julia. Het was hem eindelijk gelukt Louise Monroe telefonisch te pakken te krijgen en ze zei alleen: ‘Je had me moeten bellen voor je hier kwam. O nee, wacht even, je zit niet bij de politie, hè? Je had hier helemaal niet moeten komen.’
‘Ik kon je niet te pakken krijgen, je hebt me je mobiele nummer niet gegeven.’
‘Maar ik ben er nu en wat zoek ik hier precies? Ik zie een ogenschijnlijk louche sauna die onderdak biedt aan een tot mislukking gedoemde productie van The Caucasian Chalk Circle.’
‘Shit,’ zei Jackson, starend naar de ingang. Er was geen bordje meer met ‘Gunsten – Import en Export’, er was helemaal geen bordje meer. Geen bel, geen camera. De deur was er nog wel, zag Jackson tot zijn opluchting, dus hij was niet een of ander parallel universum binnengegaan, en toen Louise Monroe ertegen duwde, ging hij open met een soort theatraal gekraak dat een geluidsman met trots zou hebben vervuld. Ze liepen de trap op. Als ze Amerikanen waren geweest, hadden ze intussen hun vuurwapens getrokken, dacht Jackson, maar onder de huidige omstandigheden, aangezien ze Schots en half-Schots waren, hadden ze niets anders dan hun hersenen om zich mee te verdedigen.
‘Eerste verdieping,’ fluisterde Jackson.
‘Waarom fluister je?’ vroeg Louise met een harde stem die door het trappenhuis weergalmde. ‘Ik dacht dat het volgens jou om een schoonmaakbedrijf ging.’
‘Dat klopt,’ zei hij. ‘Min of meer.’
‘Min of meer?’
‘Nee, het is een schoonmaakbedrijf, absoluut,’ zei Jackson. ‘Ik bedoel dat ik hen heb zien schoonmaken: boenen, stofzuigen en dergelijke. Ze droegen een roze uniform.’ Hij zag een beeld voor zich van Marijuts billen die ritmisch bewogen en zette dat ogenblikkelijk van zich af. ‘Er is alleen iets… vreemds aan de hand. Ik weet het niet. Veel van die schoonmaakbedrijven voor het bedrijfsleven nemen voormalige oplichters in dienst, weet je, misschien bestaat er een connectie. De meisjes die ik in Morningside heb gezien, waren ontegenzeglijk legale werksters. Ik geloof dat ik de foto van het dode meisje in hun databank heb gezien.’
De ruimte was verlaten, geen computer, geen archiefkast of bureau. De huishoudster en de receptioniste hadden de boel ingepakt en waren vertrokken. Het leek of er helemaal nooit iemand was geweest. Het goedkope tapijt een beetje plakkerig onder hun voeten, afbladderende verf en vuile ramen, niets duidde erop dat er een paar uur tevoren een zaak was gevestigd. Er hing een muffe en enigszins ranzige lucht.
‘En welke databank mag dat dan wel wezen?’ mompelde Louise Monroe, rondkijkend door de lege ruimte. ‘Die op die onzichtbare computer daar?’
‘Ik begrijp het niet,’ prevelde Jackson. Hij zag iets op het tapijt liggen, een klein geverfd houten poppetje, niet groter dan een pinda. Hij pakte het op en tuurde ernaar en Louise Monroe zei: ‘Je hebt een bril nodig, je moet niet zo ijdel zijn.’
Jackson negeerde het commentaar. ‘Wat is dit?’ vroeg hij en hield het poppetje ter inspectie op.
‘Het komt uit zo’n set Russische poppen,’ zei ze, ‘die in elkaar passen. Matri-nog wat.’
‘Matroesjka?’
‘Ja.’
‘Deze gaat niet open,’ zei Jackson.
‘Dat komt doordat het de laatste is. De baby.’
Jackson stak het poppetje in zijn zak. Hij was hier nog geen twee uur geleden geweest: hoe was het mogelijk dat ze domweg hun biezen hadden gepakt en waren weggeglipt zonder een spoor achter te laten? Nee, ze hadden toch iets achtergelaten: hij zag wat op een vensterbank liggen. Een roze kaartje. ‘Gunsten – wij doen wat u wilt dat we doen!’ Hij vloog erop af en hield het op om het aan Louise Monroe te laten zien. ‘Zie je wel,’ zei hij triomfantelijk. ‘Ik heb het niet verzonnen.’
‘Dat weet ik,’ zei ze, terwijl ze een identiek kaartje uit haar zak haalde. Alsof ze memory speelden.
‘Hoe kom je daaraan?’
‘Van het lichaam van een dode prostituee.’
‘Dood? Als in vermoord dood?’
‘Nee, overdosis. Geen boze opzet, afgezien natuurlijk van handel in verdovende middelen, prostitutie, economische uitbuiting en illegale immigratie. Het is mijn zaak niet,’ zei ze schouderophalend, alsof het haar niet kon schelen. Jackson was er vrij zeker van dat dit bezijden de waarheid was.
‘Twee dode meisjes die binnen vierentwintig uur na elkaar opduiken,’ zei Jackson, ‘allebei met deze kaartjes bij zich? Wat zegt je dat?’
‘De kaartjes vormen de enige verbinding.’
‘Maar dat is genoeg,’ hield Jackson vol. ‘Ik durf te wedden dat het schoonmaakbedrijf een dekmantel is; misschien is het een manier om meisjes het land in te krijgen, misschien halen ze er de kwetsbare types uit, nemen hun paspoort in, bedreigen mensen die zijn achtergebleven. Je wéét goddorie hoe dat in zijn werk gaat. Er bestaat een connectie tussen die twee meisjes, die moet er zijn. Die voert terug naar deze plek.’
‘Het zou gewoon toeval kunnen zijn.’
‘Je speelt voor advocaat van de duivel. En ik geloof niet in toeval,’ zei Jackson. ‘Toeval is gewoon een verklaring die elk moment kan worden gevonden.’
‘Zoveel wijsheid van zo’n grote dwaas en ik wil je er graag nogmaals aan herinneren dat je niet bij de politie zit en dat dit jouw zaak niet is.’
‘Nee, het is die van jóú.’ Frustratie begon de overhand te krijgen. Hij wenste dat hij de ‘huishoudster’ in de handboeien had geslagen en haar had vastgemaakt aan het dichtstbijzijnde zware voorwerp. Of dat hij zijn dode meisje aan een boei had verankerd, de roze bestelbus van die middag een wielklem had gegeven, Marijut had aangehouden, iets had gedaan wat onverplaatsbaar bewijs had opgeleverd in plaats van deze beweeglijke fata morgana. Hij had het gevoel dat hij water probeerde vast te houden. ‘Het zou helpen als je me geloofde,’ zei hij, wat pathetischer klonk dan de bedoeling was.
Hij dacht dat ze (weer) tegen hem zou uitvallen, maar ze liep naar een van de vuile ramen en staarde naar het uitzicht – een stenen muur aan de overkant. Vervolgens zuchtte ze en ze zei: ‘Nou, de dag zit erop en ik ben niet meer in dienst. En ik verlang naar een borrel.’
‘Hou je van cóúntrymuziek?’ zei Louise Monroe vol twijfel. ‘Vrouwen met een goed hart en mannen met een slecht leven en al dat gedoe meer?’
‘Och, daar gaat het niet altijd om.’
‘En je woont in Frankrijk?’ Dit leek meer op een verhoor dan op een gesprek. Hij dacht dat hij het prettiger vond als ze twijfelde aan zijn ‘psychopathologie’ en hem een idioot noemde.
‘Ik ben nog nooit in Frankrijk geweest,’ zei Louise.
‘Zelfs niet in Parijs?’
‘Nee, zelfs niet in Parijs.’
‘Zelfs niet in Disneyland?’
‘Jezus, ik ben nog nooit in Frankrijk geweest. Oké?’
‘Oké. Wil je er nog een?’ vroeg hij.
‘Nee, dank je, ik rij. Ik had helemaal niet moeten drinken.’
‘En je doet het toch.’ Hun gesprek was beperkt gebleven tot een bijna mannelijke neutraliteit, hoewel Jackson een echtscheiding had bekend en zij schouderophalend had gezegd: ‘Ben nooit getrouwd, heb er nooit het nut van ingezien.’ Hij was te weten gekomen dat ze van Saabs hield, dat ze snel adjudant was geworden, ‘over de lijken naar boven was geklommen’, en dat ze contactlenzen droeg (‘Moet je ook eens proberen’). Maar toen zei ze ineens: ‘Heb jij iemand?’ en hij zei: ‘Julia. Ze is actrice.’ Hij hoorde hoe verontschuldigend hij klonk, alsof een actrice iemand was voor wie je je moest schamen (wat regelmatig het geval was). Als Louise er niet naar had gevraagd, zou Jackson Julia dan uit zichzelf hebben genoemd? Het treurige, mannelijke antwoord luidde nee. ‘Ze zit in een toneelstuk in het Festival.’
‘Wat is Julia voor iemand?’
‘Ze is actrice.’
‘Dat heb je al gezegd.’
‘Dat weet ik, maar dat verklaart haar op een of andere manier. Ik weet het niet, ze is klein van stuk, ze is optimistisch van aard. Over het algemeen,’ voegde hij eraan toe.
‘Je hebt een lijk beter voor me beschreven,’ zei Louise.
‘Julia is moeilijk uit te leggen,’ zei hij, starend naar zijn restje whisky alsof daar de sleutel in lag. Julia was onmogelijk te beschrijven, je moest haar kennen om haar te begrijpen. ‘Ze is… zichzelf.’
‘Nou, dat is toch mooi?’ zei Louise.
‘Ja, dat zal wel,’ zei hij. En toch voelde het niet zo. Dat was de ellende natuurlijk. Het begon ermee dat je iemand aardig vond om wie ze was, en ten slotte wilde je dat ze anders was.
Hij mocht Louise omdat ze recalcitrant en cynisch en zeker van zichzelf was, maar geef die dingen een paar maanden en daar zou hij juist gek van worden. ‘Geef die dingen een paar maanden’, wat haalde hij zich in zijn hoofd?
‘Nou, bedankt voor de borrel,’ zei Louise Monroe abrupt, waarop ze opstond en haar jasje aantrok. ‘Ik moet gaan.’
Hij had haar graag aangeboden haar in haar jasje te helpen, maar hij wist niet of ze dat op prijs zou stellen. Hij hield echter wel de deur voor haar open. Zijn moeder had hem manieren bijgebracht, voornamelijk door hem een tik tegen zijn. hoofd te geven. ‘Altijd een deur openhouden, altijd opstaan. Geen enkele heer laat een dame aan de buitenkant van de stoep lopen.’ Ze was opgegroeid in een achtergebleven deel van Ierland waar ze niet eens een stoep hadden gehad, maar ze wilde niet dat haar zonen opgroeiden zoals hun vader. Dat van de buitenkant van de stoep had hij nooit echt begrepen. (‘Zodat jij als eerste kunt sterven als er een paard en wagen op hol slaat natuurlijk,’ had Julia uitgelegd.)
Hij liep met Louise de High Street door. Naarmate ze verder kwamen, stuitten ze op meer boemelaars en alle gebruikelijke verdachten: vuurvreters, jongleurs, mensen op eenwielers en elke combinatie van die drie. Waarbij een man op een eenwieler die jongleerde met brandende fakkels werkelijk alles sloeg. Er was een vrouw die deed of ze een soort levend standbeeld van Marie-Antoinette was. Was dat nou wel een geschikte baan voor een vrouw? Voor wie dan ook, als we het er toch over hebben? Hoe zou hij het vinden als Marlee wanneer ze groot was meedeelde dat ze dat voor de kost wilde gaan doen?
‘Och, ik weet het niet,’ zei Louise Monroe, ‘de hele dag helemaal niets doen, daar zou ik wel wat van kunnen gebruiken.’
‘Het is niet zo geweldig als wordt beweerd, neem dat maar van mij aan.’
Bij een kruispunt aarzelden ze een paar seconden opgelaten op de stoep, alsof ze geen van beiden wisten wat de correcte manier was om afscheid te nemen. Gedurende een bedrieglijk moment dacht Jackson dat ze hem een zoen op zijn wang zou geven; de ene helft van hem hoopte dat ze dat zou doen, de andere helft was er als de dood voor; de goede en de slechte Jackson die even overhooplagen. Maar ze zei alleen: ‘Goed, ik zal het je laten weten als er iets opduikt.’
‘Iets?’
‘Jouw meisje.’
‘Zijn’ dode meisje, overpeinsde hij. Ze was inderdaad zijn meisje, in voor- en tegenspoed, want niemand anders wilde haar opeisen of zelfs maar haar bestaan erkennen.
‘Nou, nog een goede avond dan,’ zei ze.
‘Je hebt zeker geen zin om naar het circus te gaan?’