27
Louise staarde door de voorruit naar de regen. Dit kon een godverlaten land zijn als het regende. En ook als het niet regende.
De auto stond geparkeerd bij de haven van Cramond, keek uit op het eiland. Ze zaten met zijn drieën in de auto: zijzelf, brigadier Sandy Mathieson en uitslover Jessica Drummond. Ze hadden de binnenkant van de auto als geliefden of samenzweerders laten beslaan, hoewel ze niets opwindenders deden dan praten over de prijzen van huizen. ‘Waar in Edinburgh twee of drie mensen bijeen zijn,’ zei Louise.
‘Vraag en aanbod, baas,’ zei Sandy Mathieson. ‘Het is een stad waar de vraag groter is dan het aanbod.’ Louise had de voorkeur gegeven aan ‘mevrouw’ boven ‘baas’. Door ‘mevrouw’ zou ze als een vrouw klinken (ergens tussen een aristocrate en de directrice van een school in, allebei bijzonder aantrekkelijke ideeën), terwijl ze door ‘baas’ een van de jongens werd. Maar moest je aan de andere kant niet een van de jongens zijn om het te redden? ‘Ik heb iets in de Evening News gelezen,’ ging Sandy Mathieson verder, ‘dat er in Edinburgh niet genoeg dure huizen zijn. Er zijn miljonairs die vechten om de dure panden.’
‘De Russen komen binnen,’ zei Jessica.
‘De Russen?’ zei Louise. ‘Wat voor Russen?’
‘De rijke.’
‘De Russen zijn kennelijk de nieuwe Amerikanen,’ zei Sandy Mathieson.
‘Vorige week heeft iemand een ton betaald voor een garage,’ klaagde Jessica, ‘dat is toch krankzinnig? Ik kan me niet eens een starterswoning in Gorgie veroorloven.’
‘Het was een dubbele garage,’ zei Sandy Mathieson. Louise lachte en zette een raam op een kier om wat warme lucht naar buiten te laten stromen. Het was eb en in de vochtige atmosfeer ving ze een flauwe rioollucht op. Ze wist nooit of Sandy Mathieson een grap maakte of niet. Niet leek aannemelijker, hij leek niet scherp genoeg om geestig te kunnen zijn. Hij deed zijn naam eer aan, van zijn rossige haar tot zijn kleine baardje en zijn girafkleurige sproeten. Hij deed Louise denken aan een koekje, zandgebak of gemberkoek, misschien volkorenbiscuit. Hij was een echt doorsneetype: getrouwd, twee kinderen, makke hond, een seizoenkaart voor de Hearts, barbecues met de schoonfamilie in het weekend. Hij had haar eens verteld dat hij alles had wat hij ooit had willen hebben en dat hij zich dood zou vechten om dat te beschermen, inclusief de seizoenkaart voor zijn voetbalclub.
‘Dat moet fijn zijn,’ had Louise gezegd, zonder het echt te menen. Ze behoorde niet tot het opofferende slag. Archie was de enige voor wie ze zich dood zou vechten.
‘Waar woont u eigenlijk, baas?’ vroeg Jessica.
‘Glencrest,’ zei Louise onwillig, omdat ze er niets voor voelde met Jessica over haar privéleven te kletsen. Ze kende het type uit haar schooltijd; iemand die je intieme feiten ontfutselde om ze vervolgens tegen je te gebruiken. ‘De moeder van Louise Monroe is een zuipschuit, Louise Monroe krijgt op school gratis eten, Louise Monroe is een liegbeest.’
‘Die nieuwe wijk van Hatter Homes bij de Braids?’ zei Sandy Mathieson. ‘Daar hebben we ook gekeken. Te duur, vonden we.’ Het ‘we’ klonk nadrukkelijk, viel Louise op, onderstreepte zijn wereldje: ‘mijn vrouw, de twee kinderen, de makke hond en ik’. Geen alleenstaande vrouw met een kind wiens vader altijd stof voor speculaties had gegeven. Sandy was een ploeteraar, had te weinig verbeeldingskracht om zijn vrouw ontrouw te zijn, was te massief om boven de rang uit te stijgen die hij nu had. Maar hij zou altijd correct handelen ten opzichte van zijn kinderen en hij gebruikte de waarheid niet om dingen te ontwijken en ergens onderuit te komen, handelde niet in gunsten – hier een oogje dichtknijpen, daar iets niet horen. Hij zou geen adjudant neuken op de achterbank van een politieauto, te dronken om zich te herinneren dat seks een biologisch bevel met slechts één doel was. (‘Ik maak misbruik van mijn hogere rang, Louise.’ Om te gieren, wat hadden ze gelachen. Jezus.)
‘Het is een heel klein huisje,’ zei Louise verdedigend.
‘Maar toch…’ zei Sandy, alsof hij iets bewees.
‘Bleken er achteraf geen problemen te zijn met Glencrest?’ vroeg Jessica.
‘Problemen?’ zei Louise.
‘Verzakkingen of zo.’
‘Wat?’
‘“Echte huizen voor echte mensen”,’ zei Jessica. ‘Het gerucht gaat dat Graham Hatter weldra de bak in zal draaien.’
‘“De bak in zal draaien”? Je klinkt als een figurant in The Bill.’ Ja, dat tekende Jessica, Louise zag voor zich hoe ze ’s avonds naar huis ging, haar logge voeten op tafel legde en een afhaalmaaltijd opat terwijl ze naar The Bill keek. ‘Waarom zal hij “de bak in draaien”?’
‘Nou, een vogeltje zegt dat ze achter hem aan zitten vanwege witwaspraktijken, onder andere. Maar het is kennelijk iets heel groots, corruptie op hoog niveau en zo.’
‘Een vogeltje?’ zei Louise.
‘Ik heb een vriendje bij de fraudebestrijding.’
‘Heus? Heb je een vriendje?’
‘Noem eens een beroemde vrouw die is verdronken,’ zei Louise. Jessica keek haar ongerust aan, alsof ze vermoedde dat dit deel uitmaakte van een intellectuele ontgroening, een soort geheimzinnige kennis die je nodig had om bij de recherche te mogen werken. Er verschenen rimpels in haar mollige gezicht door de inspanning om zich iets te herinneren wat ze nooit had geweten.
‘Zie je wel,’ zei Louise, toen er geen antwoord kwam, ‘vrouwen staan er niet om bekend dat ze verdrinken.’
‘Ik geloof dat ik liever “ik zie, ik zie wat jij niet ziet” speel,’ zei Sandy Mathieson.
Tijdens Louises optreden voor de rechtbank was haar kleine, door griep gekrompen team de hele ochtend druk bezig geweest. Het was voornamelijk bij de deuren langsgegaan. Had iemand iets ongewoons gezien, had iemand een vrouw te water zien gaan, had iemand een vrouw op het strand gezien, had iemand een vrouw gezien, had iemand iets gezien? Alles was ontkennend beantwoord. De duikers hadden niets gevonden. Louise had hen uit het water zien komen. Kikvorsmannen werden ze vroeger genoemd, dat hoorde je niet vaak meer. Ze deden haar denken aan The Man from Atlantis.
Ze jaagden een hopeloze zaak na, een lichtspiegeling op het water.
‘Ik zie dode mensen,’ zei Jessica op een dreun.
De afgelopen paar dagen was er alleen enige opschudding in Cramond ontstaan door een autoalarm waar niemand op had gereageerd en een hond die was aangereden. De hond was kennelijk aan de beterende hand. Een geweldig laag misdaadcijfer – dat kreeg je als je een klein fortuin neertelde om in een van de mooiste stukken van Edinburgh te wonen.
Ze had het roze kaartje dat ze uit het mortuarium had meegenomen aan het team laten zien, maar had niet gemeld hoe ze eraan was gekomen, had alleen gezegd dat er moest worden rondgevraagd of iemand van Gunsten had gehoord. Maar de brave burgers van Cramond verkeerden kennelijk niet in de kringen waarin meisjes roze kaartjes met een telefoonnummer uitdeelden.
Louise had een stel agenten in uniform op een speurtocht langs de goedkope juwelierswinkels in de stad gestuurd om gouden oorbellen in de vorm van een kruis te zoeken. ‘Je houdt niet voor mogelijk hoeveel rommel van negen karaat er is,’ had een van hen na afloop gemeld. Meer oorbellen in de vorm van een crucifix dan je had gedacht, zo bleek, maar niemand herinnerde zich een blond meisje van een meter vijfenzestig en vijfenvijftig kilo dat een paar had gekocht.
‘Het meisje met de crucifixoorbel’, als een zoekgeraakt schilderij van Vermeer. Louise had Girl with a Pearl Earring in het Filmhouse gezien, in het gezelschap van vriendinnen, twee andere ongetrouwde vrouwen. Het was een film voor ongetrouwde vrouwen van een bepaalde leeftijd: gedempt, schrijnend, vol kunst, uitermate deprimerend. Daardoor had ze (kortstondig) in het Holland van de zeventiende eeuw willen leven. In haar jeugd had ze er vaak over gefantaseerd dat ze in het verleden leefde, voornamelijk omdat het heden zo vreselijk was geweest.
‘Wie doet die moord in Merchiston?’ vroeg ze.
‘Robert Campbell, Colin Sutherland,’ zei Jessica onmiddellijk. ‘Een opvallende moord op een beroemdheid krijgt de grote vissen uit de hoge regionen van de voedselketen.’
‘Beroemdheid?’
‘Richard Moat,’ zei Sandy Mathieson geringschattend. ‘Komiek uit de jaren tachtig. Hebt u gehoord wat er is gebeurd?’
‘Nee, wat?’ zei Louise. De naam kwam haar vaag bekend voor.
‘Ze hebben de verkeerde persoon geïdentificeerd,’ zei Jessica.
‘Dat meen je niet.’
Sandy lachte. ‘Hij woonde samen met een andere kerel, een schrijver geloof ik?’ controleerde hij bij Jessica (jezus, ze waren net een duo), die knikte en het verhaal overnam. ‘En hij had het horloge van zijn vriendje om,’ zei ze.
‘Wie?’ Louise kon er geen wijs meer uit worden.
‘Richard Moat,’ zei Jessica met theatraal geduld, ‘had het horloge om van die andere kerel. Zijn vriendje. En, hou u vast, het vriendje schrijft misdaadromans.’
‘Het leven dat de kunst imiteert,’ zei Sandy alsof hij de zin zojuist had bedacht. ‘Alex Blake. Ooit van hem gehoord?’
‘Nee,’ zei Louise. ‘Hebben ze hem geïdentificeerd aan de hand van zijn horloge?’
‘Ach, van zijn gezicht was kennelijk niets meer over,’ zei Jessica op de nonchalante manier waarop je zou kunnen zeggen: ‘Wil je mayonaise op je patat?’
Louise had honger als een paard, ze had niets meer gehad sinds het ontbijt. ‘Heb je iets te eten bij je?’ zei ze tegen Jessica.
‘Nee, sorry baas.’ De brutale meid. Louise geloofde haar niet, je kon niet zo dik worden zonder doorlopend voedsel bij de hand te hebben. Louise veronderstelde dat ze warme, wazige gevoelens moest koesteren voor haar vrouwelijke collega’s, ze vormden per slot van rekening maar een kwart van het personeel, ze zouden elkaar moeten steunen, blablabla, maar eerlijk gezegd zou ze Jessica graag in het nauw drijven om haar net als op het schoolplein een paar keer gemeen te knijpen.
Er weerklonk een doorlopende onderstroom van gesprekken op de politieradio. Veel gevallen van winkeldiefstal. Wat zou er gebeuren als Archies uitstapje naar het dievengilde niet iets eenmaligs was? Wat zou ze doen als hij opnieuw werd betrapt? Louise keek op haar horloge, hij zou inmiddels uit school moeten zijn.
Sandy wendde zich tot haar en vroeg onverwacht, als ouders onder elkaar: ‘Hoe gaat het met uw zoon?’
‘Prima,’ zei Louise, ‘het gaat prima met Archie. Fantastisch,’ voegde ze eraan toe, terwijl ze een vrolijker toon probeerde aan te slaan, ‘het gaat fantastisch met hem.’ Sandy had een zoon, maar die was pas zes of zeven, die deed nog geen kwaad.
Ze stapte uit de auto, zwaaiend met haar mobieltje naar Sandy en Jessica in een gebaar dat maar al te duidelijk zei: ik ga bellen en ik wil niet dat jullie het horen. Ze vroeg zich af wat het tweetal over haar zei als ze er niet was. Dat kon haar eigenlijk niet echt schelen, zolang Sandy en Jessica haar maar goed in haar werk vonden.
Ze liep de dam op; maar één signaalblokje op haar telefoon. Jackson Brodie had gezegd dat hij op het eiland geen ontvangst had, dat hij daarom de politie niet vanaf het eiland had gebeld.
Ze liep terug en kreeg ontvangst. Nadat de telefoon een paar keer was overgegaan, klikte haar antwoordapparaat aan en ze hoorde hoe een assertieve mannenstem haar ervan in kennis stelde dat er op dat moment niemand kon opnemen, maar dat ze een bericht kon achterlaten. Mooi neutraal, geen ‘alsjeblieft’ of ‘dankjewel’ (ik ben een beleefde vrouw die om een belediging vraagt), geen ‘er is helaas niemand thuis’ (een open uitnodiging aan inbrekers), geen belofte dat iemand werkelijk zou terugbellen. De mannenstem was afkomstig van de man van een vriendin, die was opgeroepen om de boodschap op te nemen nadat Louise was lastiggevallen door vervelende telefoontjes, hoewel ze een geheim nummer had. Sommige mannen draaiden gewoon nummers tot er een vrouw opnam. Er waren er duizenden die de kleine uurtjes doorkwamen door sos-hulpdiensten en de kindertelefoon en nietsvermoedende vrouwen te bellen. Zakken, dat leed geen twijfel. Ze had het onaangename gevoel dat de figuur achter de vervelende telefoontjes Archies vriendje Hamish was.
‘Als je er bent, Archie, wil je dan even opnemen?’ Als de kalveren op het ijs dansten. Louise wist niet waarom ze het nog probeerde, hij nam nooit de telefoon op, alleen als hij dacht dat het een vriendje van hem was. Ze probeerde zijn mobiele nummer, maar dat ging regelrecht naar zijn antwoordapparaat. Als het mogelijk was geweest, had ze graag een volgapparaatje in zijn nekvel geïmplanteerd.
Ten slotte bezweek ze en sms’te ze hem, de enige lingua franca die jongens van veertien begrepen: ‘Ben je thuis? Eet iets uit de ijskast. Kan laat worden. Liefs mam x.’ Het was raar om zichzelf die benaming te geven, om die op schrift te stellen; ze dacht nooit aan zichzelf als ‘mam’. Misschien was het op dat punt misgegaan. Was het misgegaan? Waarschijnlijk wel.
Archie was net min of meer in staat een pizza of hamburger uit de diepvries te halen en in de magnetron te leggen. Het had geen zin hem iets ingewikkelders te laten klaarmaken (‘Een gebakken ei, je kunt toch wel een ei bakken?’).
Haar telefoon ging, niet Archie maar Jim Tucker. ‘Mijn meisje is overleden aan een overdosis heroïne,’ zei hij zonder enige inleiding, ‘nog geen identiteit. Volgens de forensische tandarts zat haar mond, en ik citeer, “vol rotzooi”, waarmee hij buitenlandse vullingen bedoelde. Oost-Europees, zo te zien.’
‘Dus geen gebitsgegevens,’ zei Louise.
‘Nee, en ik weet niet of het aannemelijk is, maar iemand zei dat Gunsten voor zover hij wist een schoonmaakbedrijf was.’
‘Een schoonmaakbedrijf?’
Zodra ze afscheid had genomen van Jim Tucker ging haar telefoon opnieuw. ‘Ik probeer je al steeds te bellen,’ klaagde Archie.
‘Ik probeer jou voortdurend te bellen en je neemt nooit op.’
‘Mag Hamish blijven slapen?’
‘Het is een doordeweekse avond.’
‘We hebben een aardrijkskundeproject dat we samen moeten doen.’
‘Wat voor project?’ Er volgde een kort gedempt gesprek – waarbij Hamish Archie ongetwijfeld instructies gaf – voor hij weer aan de lijn kwam en zelfvoldaan zei: ‘“Bespreek hoe transportfactoren de vestigingsplaats van een industrie beïnvloeden”.’
Het was plausibel, Hamish was goed. ‘Mag het van zijn moeder?’
‘Natúúrlijk.’
‘Goed.’
‘En mogen we eten halen?’
‘Goed. Heb je geld?’
‘Ja.’
‘Vergeet je niet de kat eten te geven?’
‘Wat je maar wilt.’
‘Dat is niet het antwoord waar ik op wacht.’
‘Jaháá. Goed? Jezus.’
Louise zuchtte. Ze verlangde echt enorm naar een borrel. Een daiquiri. Koud genoeg om haar hersenen te bevriezen. En daarna zou ze graag heel veel seks willen hebben. Losse emotievrije seks zonder gezicht en zonder erbij na te denken. Je zou denken dat losse seks geen punt was, maar nee. Ze had nauwelijks meer met iemand gevrijd sinds Archie de pubertijd had bereikt. Je kon niet zomaar een kerel mee naar huis nemen om met hem te wippen terwijl je tienerzoon aan de andere kant van een flinterdunne muur van gipsplaat Grand Theft Auto aan het spelen was. Elk jaar wachtte je een nieuwe verrassing, iets wat je nog niet wist over het hebben van een kind. Misschien ging het zo eeuwig door; als Archie zestig en zij in de tachtig was, zou ze misschien denken: hé, ik heb nooit beseft dat mannen van zestig dát deden.
Ze zag hoe een agent in uniform op Jessica’s raampje tikte en haar iets gaf.
‘Wat wilde die agent?’ vroeg ze toen ze weer instapte.
‘Bracht dit,’ zei Jessica, die haar een nummer van de Evening News overhandigde, behulpzaam opengeslagen bij een binnenpagina waar ze op de kleine kop wees: ‘Politie vraagt publiek om hulp bij onderzoek.’
‘Het is niet erg duidelijk, hè?’ zei Sandy. ‘“De politie vraagt of iemand een vrouw te water heeft zien gaan” – “Te water heeft zien gaan”? Dat is heel vaag.’
‘Ach, het is ook heel vaag,’ zei Louise. ‘Ze is in het water gevonden en ze moet er op een of andere manier in zijn gekomen.’
‘Als ze bestaat,’ zei Jessica. Ze nieste en Sandy zei: ‘Hoop dat je geen griep krijgt.’ Het kon Louise niet schelen als Jessica griep kreeg.
Louise voelde zich ineens ongelooflijk moe. ‘Dat vervloekte soldaatje spelen. Ze zenden morgen iets uit op Radio Forth, maar in werkelijkheid is dit het wel voorlopig. Als er een lijk is, zal het te zijner tijd vermoedelijk weer aanspoelen. Ik zie niet in wat we nog meer kunnen doen.’
‘Ik geloof niet dat er ooit een lijk is geweest,’ zei Jessica. ‘Volgens mij heeft Brodie alles verzonnen. Ik weet waar de gek is en die zit niet achter slot en grendel.’
‘Ik mocht die kerel niet,’ zei Sandy met de zekerheid van iemand die zijn eigen ethische oordeel als onaantastbaar beschouwde. ‘Ik ben er helemaal voor om ermee te kappen.’ Hij draaide zich naar Jessica en zei: ‘Naar huis, James.’