33

Louise draaide zijn nummer vanuit haar auto en voor hij zelfs maar de tijd had om iets te zeggen vroeg ze: ‘Hoe was jij toen je veertien was?’

‘Veertien?’

‘Ja, veertien,’ herhaalde ze. Het geluid van zijn stem was een kick. Hij stond nog net aan de goede kant van de foutgrens.

‘Ik weet het niet,’ zei hij ten slotte. ‘Ik was beslist geen heilig boontje. Een beetje een branieschopper, neem ik aan, als zoveel jongens op die leeftijd.’

‘Ik weet absoluut niets van jongens van veertien.’

‘Och, waarom zou je?’

‘Mijn zoon is veertien.’

‘Je zoon?’ Hij klonk verbaasd. ‘Ik besefte niet dat je…’

‘Moeder was?’ vulde ze aan. ‘Ik weet dat het moeilijk te geloven is, maar zo zie je maar, het is het oude liedje: zaadcel ontmoet eicel en wam. Het kan iedereen overkomen.’ Ze zuchtte. ‘Kinderen van veertien zijn een nachtmerrie.’ Ze besefte dat ze het stuur van de auto vastklampte alsof ze rigor mortis had.

‘Hoe heet hij?’

‘Archie.’ Hoe heet hij? Dat was een vraag die een ouder zou stellen, dacht Louise. Alle mensen die na Archies geboorte hadden gevraagd: ‘Hoeveel woog hij?’ hadden zelf een baby gehad. Mannen die geen vader waren, hadden zich niet geïnteresseerd voor Archies gewicht of hoe ze hem ging noemen. Daaruit leidde ze af dat Jackson Brodie kinderen had. Daar moest ze niets van hebben, ze was niet geïnteresseerd in tweedehands mannen met bagage. Kinderen waren bagage, iets wat je met je meezeulde. Bagage.

‘Heb jij kinderen?’ vroeg ze. Ze kon het niet laten.

‘Maar één, een meisje,’ zei Jackson. ‘Marlee. Ze is tien. Ik weet niets van meisjes van tien als dat enige troost is.’

‘Archie is geen crimineel,’ zei Louise alsof Jackson hem ergens van had beschuldigd. ‘Eigenlijk doet hij geen kwaad.’

‘Toen ik vijftien was heb ik bijna moeten voorkomen wegens diefstal.’

‘Wat is er gebeurd?’

‘Ik ben in dienst gegaan.’

Jeetje. Archie in dienst, dat was een idee.

‘Bel je daarom?’ vroeg hij. ‘Voor opvoedkundige adviezen?’

‘Nee, ik bel je om te zeggen dat ik in een woonwijk in Burdiehouse ben.’

‘Mooie naam voor een woonwijk.’ Hij klonk vermoeid.

‘Ik sta voor een winkel die is dichtgespijkerd. Ik geloof dat het een postkantoor is geweest. Aan de ene kant zit een snackbar, aan de andere kant een supermarkt. Winkelpanden van één verdieping, zonder flats erboven, niets wat ook maar in de verte aan bewoning doet denken.’

‘Waarom vertel je me dit en moet je daar wel in je eentje in het donker zijn?’

‘Dat is heel galant van je, maar ik ben een grote meid. Ik vertel je dit omdat ik dacht dat je graag zou willen weten dat dit het adres is dat Terence Smith vanmorgen in de rechtszaal heeft opgegeven.’

‘Heeft de Hondaman een vals adres opgegeven?’

‘Wat een overtreding is. Zoals je weet. Ik heb je toch gezegd dat je een idioot was om schuld te bekennen. En verder heeft niemand het kenteken gezien van de auto die betrokken was bij de verkeersruzie, dus heb je het onderzoek getraineerd door cruciale informatie achter te houden.’

‘Klaag me aan,’ zei Jackson. ‘Ik heb hem trouwens net gezien, hij probeerde iemand anders te doden.’

‘Terence Smith?’ zei ze scherp. ‘Ga me alsjeblieft niet vertellen dat je hem weer te lijf bent gegaan.’

‘Nee, hoewel de politie me graag wilde verhoren.’

‘Jezus, wat heb je toch?’

‘Ik ben bevriend met ellende.’

‘Probeerde hij iemand te vermoorden? Is dit een van je fantasieën?’

‘Ik heb geen fantasieën. In elk geval niet over mensen die elkaar vermoorden. Als ik je vertel wat er is gebeurd, zul je helemaal denken dat ik aan paranoia en waanvoorstellingen lijd.’

‘Stel me maar op de proef,’ zei ze.

‘Ik heb een meisje gezien dat op mijn dode meisje leek, ze had zelfs dezelfde oorbellen.’

‘Je lijdt nog sterker aan paranoia en waanvoorstellingen dan ik dacht.’

‘Dat heb ik je gezegd.’

‘Je ziet overal dode meisjes.’

‘Nee, ik zie overal hetzelfde dode meisje.’

Hij was officieel krankzinnig, besloot ze. Merkwaardig genoeg werd hij daardoor niet minder aantrekkelijk. Ze zuchtte en zei: ‘Maar goed, doei. Ik ga naar huis. Welterusten.’

Er waren regels. Regels die zeiden dat je niet rotzooit met getuigen, dat je niet rotzooit met verdachten, dat je niet rotzooit met veroordeelde misdadigers. En het was Jackson Brodie gelukt dat alle drie tegelijk te zijn. Ja, Louise, je weet ze er wel uit te pikken. En je rotzooit natuurlijk niet met een man die al een vrouw heeft.

Dat verklaarde in elk geval waarom hij in Edinburgh was. ‘Voor het Festival,’ had hij gezegd toen ze hem voor het eerst had verhoord, maar hij had niet het type voor het Festival geleken. Nog steeds niet. Maar ‘Julia’ zat in een toneelstuk.

‘Wat is Julia voor iemand?’ Toen haar naam was gevallen, had Louise een onverwachte, inwendige steek van jaloezie gevoeld. Hou je mond, bijt op je lip.

‘Ze is actrice.’ Dat had haar verbaasd. Hij had gefronst toen hij haar naam had uitgesproken.

Wees eerlijk. Het was soms moeilijk om eerlijk te zijn, zelfs tegenover zichzelf. Ze veinsde van nature. Zelfs het woord ‘veinzen’ was een vorm van veinzen, van niet ‘liegen’ zeggen. Wees eerlijk, Louise, je valt op Jackson. Wat een onnozele term voor tieners, ‘op iemand vallen’. ‘Louise Monroe valt op Grant Niven’ had in de vierde in de wc op school gestaan. Agente Louise Monroe en adjudant Michael Pirie op de achterbank van een ongemarkeerde politieauto in de kleine uurtjes van zijn afscheidsfeestje. ‘Jezus, ik val al jaren enorm op je, Louise,’ de doffe glinstering van zijn trouwring in het donker, het geduw en gestoot van ongebreidelde wellust waardoor Archie in een vloek en een zucht was ontstaan. Wat vreemd dat baby’s, de absolute onschuldigen aan de top van de morele berg, op zo’n vulgaire manier werden geschapen. Het beest met twee ruggen. Misschien was het niet zozeer dat ze op Jackson viel, misschien zag ze in hem gewoon iemand die de wereld had doorstaan en toch nog iets te geven had. ‘Je kunt het niet allebei hebben,’ had een van haar vriendinnen gezegd. ‘Taai en zacht. Mannen zijn net biefstuk, het is het een of het ander.’ Taai en zacht, een contradictio in terminis, een hegeliaanse synthese. Dualisme, de ziekte van Edinburgh. Het was mogelijk, dat wist Louise zeker, maar misschien alleen in een uithoek van de Melkweg. Of bij Jackson Brodie. Misschien.

Onder zijn wenkbrauw was haar een litteken van een waterpok opgevallen. Archie had er ook een op vrijwel dezelfde plek, een minieme, schildvormige holte in de huid die vermoedelijk eeuwig zou blijven bestaan.

Er zat wat leigrijs in zijn donkere haar. Hij had in elk geval niet als zoveel mannen van middelbare leeftijd een baard laten staan om een onderkin te verbergen, niet dat hij een onderkin had. Hij zou er waarschijnlijk lang niet slecht uitzien met een baard. Toen ze jonger was kon ze zich niet voorstellen dat ze mannen van middelbare leeftijd met grijzend haar of een baard ook maar in de verte aantrekkelijk zou kunnen vinden. Zo zag je maar. Laten we ‘Julia’ echter niet vergeten. Maar goed, ze was actrice én hij fronste als hij haar naam noemde. Dat waren twee punten in Julia’s nadeel.

Het was vreemd dat de simpelste dingen je zo in iemand konden aantrekken, de manier waarop hij je een drankje gaf en ‘alsjeblieft’ zei. Het putje van een waterpoklitteken, de wanhoop op zijn gezicht toen hij ‘Julia’ zei.

Louise zette haar auto in de garage. Ze herinnerde zich Sandy Mathiesons opmerking dat er zojuist een garage was verkocht voor honderdduizend pond. Het punt met Edinburgh was dat zelfs enkele van de beste adressen in de stad geen garage hadden, waardoor de rijke hoge omes met het afschuwelijke probleem bleven zitten dat ze op straat moesten parkeren, terwijl Louise in haar moderne, karakterloze (maar desondanks onthutsend dure) nieuwbouwhuis een dubbele garage had. Bedankt, Graham Hatter. De urn met haar moeder stond nu op een plank in de garage, tussen een halfleeg blik verf van twee liter en een pot spijkers. Ze groette de urn spottend toen ze uit de auto stapte. ‘Dag, mam.’

Jellybean zat aan de andere kant van de voordeur te wachten om haar te begroeten. Er dreunde een lage bonkende bas uit Archies slaapkamer. Jellybean volgde haar naar boven. Hij moest alle vier zijn poten op een tree zetten voor hij op de volgende kon komen. Het was nog maar kortgeleden dat hij in een flits de trap op en af was gegaan. De kurkentrekker in haar hart draaide een kwartslag om.

‘Ik was een beetje een branieschopper, neem ik aan.’

‘Branieschopper’ was een mooi woord, dat kon ze gebruiken als Archie weer in moeilijkheden raakte. ‘Archie is een beetje een branieschopper, maar het is een goeie jongen.’ Ze zag steeds vaker het verontrustende visioen voor zich dat ze in een rechtszaal zat, met Archie in de beklaagdenbank, terwijl ze toekeek hoe het bergafwaarts ging met zijn leven en met dat van haar erbij. ‘U hebt hem in een crèche gestopt toen hij drie maanden was en bent weer aan het werk gegaan, mevrouw Monroe? U hebt uw carrière altijd laten voorgaan, hè? U weet niet wie zijn vader is?’ Natuurlijk wist ze dat wel, ze ging het alleen niet vertellen. Hij deed geen kwaad, aan mijn reet, dacht ze. Hij was een ettertje, dat was hij.

Ze klopte op de deur van Archies kamer en ging vlug naar binnen zonder op antwoord te wachten. Probeer verdachten altijd te overvallen. Archie en Hamish (verdomme, ze was Hamish vergeten) zaten vlak naast elkaar voor Archies computer. Ze hoorde Hamish’ gedempte waarschuwing: ‘Bezoek, Arch.’ Archie zette de monitor uit toen ze de kamer in kwam. Porno waarschijnlijk. Ze zette de muziek uit. Dat had ze eigenlijk niet moeten doen, hij had per slot van rekening ook rechten. Nee, die had hij niet.

‘Alles in orde, jongens?’ zei ze. Ze hoorde dat ze als een wetsdienaar klonk, niet als een moeder.

‘Het gaat prima, Louise,’ zei Hamish, met een waardeloze grijns van oor tot oor. Die verdomde kleine Harry Potter. Archie zei niets, keek haar alleen woedend aan, wachtte tot ze weer zou vertrekken. Als ze een dochter had gehad, zouden ze nu allerlei gesprekjes voeren, over kleren, jongens, school. Een meisje zou op haar bed liggen en haar make-up bekijken. Een meisje zou haar geheimen, verlangens en dromen met haar delen, alles wat Louise nooit met haar eigen moeder had gedaan.

‘Jullie moeten morgen naar school, jullie horen te slapen.’

‘Je hebt volkomen gelijk, Louise,’ zei Hamish. ‘Vooruit Archie, bedje toe.’

De kleine lul, dacht ze terwijl ze de kamer verliet. Ze liep weg en sloop terug om aan de deur te luisteren. De muziek bleef uit en ze leken uit een boek te lezen, eerst de ene stem, dan de andere. In elk geval geen porno, hoewel ze allebei gniffelden alsof het dat wel was. Hamish’ zelfverzekerde stem, mannelijker zonder zijn lichaam, verklaarde: ‘“Weet je, Bertie, volgens mij zit er meer achter,” zei Nina. “Maud Elphinstone mag dan even rein lijken als de spreekwoordelijke sneeuw, maar me dunkt dat mevrouw wat al te veel protesteert.”’ En Archies op en neer schietende, overslaande stem zei: ‘“Nee maar, Bertie, ik geloof warempel dat je bloost.”’

Waren ze homoseksueel? Hoe zou ze het vinden als haar zoon homo was? Eigenlijk zou het een hele opluchting zijn, dan zou ze in de toekomst geen last krijgen van dat machogezeik. Iemand met wie je kon gaan winkelen, dat zeiden ze toch altijd, moeders van homoseksuele zonen? Ze hield niet van winkelen, dus dat zou enigszins een probleem kunnen zijn.

‘“Ik geloof warempel dat je gek bent op de mooie Maud, Bertie.”’

Toen ze afscheid hadden genomen, had ze even gedacht dat Jackson haar een zoen zou geven. Wat zou ze hebben gedaan? Hem hebben teruggezoend, ter plekke, midden op straat, als een tiener. ‘Louise Monroe is gek op Jackson Brodie’. Want Louise Monroe was onmiskenbaar een idioot.