8
Gloria deed haar voordeur open en bleek opnieuw oog in oog te staan met twee vrouwelijke agenten. Ze leken sterk op het tweetal van eerder op de dag, alsof ze allemaal uit dezelfde doos waren gekomen.
‘Mevrouw Hatter?’ zei een van hen, haar gezicht al aangepast aan slecht nieuws, ‘mevrouw Gloria Hatter?’
Graham hield geen crisisberaad met zijn accountants op Charlotte Square, zoals Gloria had gedacht, maar bevond zich in plaats daarvan op de afdeling spoedeisende hulp van het nieuwe Royal Infirmary, nadat hij in een kamer in een Apexhotel was ingestort na een hartaanval in het gezelschap van iemand die kennelijk naar de naam ‘Jojo’ luisterde. Jojo was volgens Gloria de naam van een clown, hoewel ze in werkelijkheid een callgirl bleek te zijn, en dat was gewoon een ander woord voor hoer.
‘Noem de dingen bij hun naam,’ verzuchtte Gloria.
De vrouwelijke agenten (‘Agente Clare Deponio en dit is agente Gemma Nash’) zagen eruit als tieners die een politie-uniform hadden gehuurd voor een gekostumeerd feest. ‘U had ook gewoon even kunnen bellen,’ zei Gloria tegen hen. Ze zette voor iedereen thee en de agenten namen plaats op het perzikkleurige damast van de bank in haar perzikkleurige woonkamer, terwijl ze hun kopje en schoteltje van Royal Doulton stijf op hun knieën in evenwicht hielden en beleefd knabbelden aan Gloria’s zelfgebakken zandgebak. Gloria wist zeker dat ze veel betere dingen te doen hadden, maar ze schenen dankbaar te zijn voor de onderbreking. ‘Het is even wat anders,’ zei een van hen (Clare). Ze hadden het erg druk, zei Gemma, want er heerste ‘zomergriep’ waar het personeel van de Lothian and Borders Police ‘bij bosjes door werd geveld’.
‘U hebt een mooi huis,’ zei Clare waarderend. Gloria keek de perzikkleurige woonkamer rond en probeerde die door de ogen van een vreemde te zien. Ze vroeg zich af wat ze zou missen als het allemaal van haar werd afgepakt. Het Moorcroftaardewerk? De Chinese tapijten? De beeldjes van Staffordshireaardewerk? Ze was gesteld op haar Staffordshireverzameling. Ze zou het schilderij boven de haard niet missen, een negentiende-eeuws werk, een variant van de hertenbok in het nauw, waarop een doodsbang hert was ingesloten door een meute honden die door het dolle heen was – een cadeau voor Grahams zestigste verjaardag van Murdo Miller. En de lelijke trofee voor de Schotse Zakenman van het Jaar die een prominente plaats innam op de schoorsteenmantel zou ze al helemaal niet missen. Hij stond naast een foto van Graham en Gloria op hun trouwdag, toevalligerwijs de enige foto die ze van die dag hadden. Als er brand uitbrak en Graham zou moeten kiezen tussen het redden van zijn trouwfoto of zijn Schotse-Zakenman-van-het-Jaartrofee, stond voor Gloria als een paal boven water dat hij het onaantrekkelijke beeld van kunsthars zou kiezen. In feite was ze er vrij zeker van dat als het zou aankomen op een keus om de trofee te redden of om Gloria te redden, hij de trofee zou nemen.
De agente die Clare heette, pakte de trouwfoto op en zei met haar hoofd meelevend een beetje scheef, alsof Graham al was afgeschreven: ‘Is dit uw man?’ Gloria vroeg zich af of het raar was dat ze thee dronk uit een teer Doultonkopje terwijl ze dramatisch naar de spoedeisende hulp had moeten vliegen om haar echtelijke plichten te vervullen. Het onvermijdelijke feit van Jojo had de dwingende noodzaak daartoe kennelijk afgeremd. Een smet op de triomfantelijke mogelijkheid van Grahams dood.
Gloria nam de foto van Clare over en bekeek hem aandachtig. ‘Negenendertig jaar geleden,’ zei Gloria. Gemma zei: ‘U mag wel een medaille voor trouwe dienst krijgen,’ en Clare zei: ‘Jezus, wat een tijd, sorry voor mijn taalgebruik. Het is een schande,’ voegde ze eraan toe, ‘wat er is gebeurd, de manier waarop hij is gevonden en zo. Niet leuk voor u.’
‘Het zijn allemaal zeikerds,’ mompelde Gemma, die geen blad voor de mond nam.
De zware zilveren lijst om de foto van hun trouwdag kon niet verhullen dat hij niet door een beroepskracht was gemaakt. Hij was vergeeld van ouderdom en leek eerder op een kiekje van een nogal onbekwaam familielid (dat klopte). Gloria verbaasde zich over het gebrek aan daadkracht van beide ouderparen, waardoor de dag niet echt was vastgelegd.
Gloria betreurde het dat ze geen witte bruiloft met alles erop en eraan had gehad, want dan was ze nu in het bezit geweest van een groot wit leren album met foto’s die ze opnieuw kon bekijken, met foto’s die lieten zien dat ze ooit familie had gehad die meer om haar had gegeven dan ze destijds had beseft, en in het album zou iedereen er eeuwig op zijn paasbest uitzien. En Gloria zou zelf het middelpunt van alles zijn, stralend en mager en zonder te beseffen dat haar leven al onder haar voeten begon weg te glijden. Het verbaasde Gloria dat Graham in een Apexhotel was geweest, dat was helemaal niet zijn stijl.
Het was in feite meer een bruine bruiloft geweest. Graham was gekleed in een zeer modern pak in een kleur die iedereen in Gloria’s kinderjaren opgewekt ‘nikkerbruin’ had genoemd. Gloria had een bontjas aan die ze bij een tweedehandswinkel op de Grassmarket had gekocht. Het was een jas in de stijl van de jaren veertig, gemaakt van Canadees beverbont in een tijd waarin mensen er nog niet over nadachten of het soms verkeerd was om bont te dragen. Hoewel Gloria niet langer de huid van een ander dier op die van haarzelf wenste te dragen, was ze nu de mening toegedaan dat de bevers allang dood waren geweest en het gelukkige, ongecompliceerde leven van Canadese bevers van voor de oorlog hadden geleid.
Als Gloria het witte leren fotoalbum had gehad, zouden haar moeder, vader en oudere zus allemaal op de bladzijden daarvan bewaard zijn gebleven. Net als Jill natuurlijk, die ‘als eerste’ zou doodgaan en die met een club schoolvriendinnen naar het noorden was gekomen en tot in de nacht had zitten drinken, nog lang nadat verder iedereen naar bed was gegaan. Gloria’s broer Jonathan zou niet op de foto’s hebben gestaan omdat hij op zijn achttiende was overleden. Gloria was pas veertien geweest toen Jonathan was overleden en het kind in haar had aangenomen dat hij uiteindelijk weer zou terugkomen. Nu ze ouder was en begreep dat hij nooit zou terugkomen, miste ze hem meer dan vlak na zijn dood.
Terwijl ze keek hoe de jonge vrouwelijke agenten weer in hun surveillancewagen stapten, dacht Gloria na over Graham die in een hotelkamer op een tweepersoonsbed met een hoofdbord van fineer lag, waar hij de televisiekanalen afwerkte en biefstuk met patat at, met een zielige kleine garnering van sla en een half flesje bordeaux, wachtend op een vrouw die professionele seks met hem zou komen hebben. Hoe vaak had hij haar op die vunze manier bedrogen terwijl zij thuis zat met geen ander gezelschap dan de Avantbreedbeeldtelevisie van Bang & Olufsen? Had ze het in zekere zin niet geweten, diep in haar hart? Onschuld was geen excuus voor onwetendheid.
Op dat ogenblik wierp Gloria toevallig een blik naar beneden en het viel haar op dat ze een kartonkleurig beige kasjmier vest van Jenners met koperen knoopjes droeg dat slechts als saai kon worden omschreven. Ze besefte dat ze de kleren droeg die haar moeder zou hebben gedragen als ze meer geld had gehad. Het degelijke kasjmier leek iets te bevestigen wat Gloria al een tijdje vermoedde: dat ze regelrecht van haar jeugd was overgegaan op de ouderdom en er op een of andere manier in was geslaagd het leuke gedeelte ertussenin over te slaan.
Het was geen onbekend gevoel. Gloria had vaak de indruk dat haar leven bestond uit een reeks kamers waaruit alle anderen net waren verdwenen als zij naar binnen liep. De oorlog was net een jaar voorbij toen zij was geboren en was nog nadrukkelijk aanwezig geweest in het huiselijk leven. Haar vader had ‘met Monty’ gevochten – alsof ze zij aan zij hadden gestreden – en haar moeder was op het thuisfront actief geweest door heldhaftig groente te verbouwen en kippen te houden. Gloria groeide op met het gevoel dat ze net iets indrukwekkends had gemist dat nooit meer zou terugkomen (wat uiteraard klopte) en dat haar leven daardoor minder voorstelde. Ze had hetzelfde gevoel over de jaren zestig. Haar vormende jaren hadden plaatsgevonden in een soort niemandsland tussen twee revolutionaire periodes in. Toen de jaren zestig op volle toeren draaiden, was Gloria getrouwd en schreef ze boodschappenlijstjes op afneembare ‘memoborden’.
Als Gloria had kunnen teruggaan, zou ze niet van die barkruk in de pub op de George iv Bridge zijn gegleden om achter Graham aan te gaan. In plaats daarvan zou ze haar studie hebben afgemaakt, naar Londen zijn verhuisd en hoge hakken en kleine zakelijke mantelpakjes hebben gedragen (haar figuur hebben gehouden), in het weekend veel hebben gedronken en met zoveel verschillende mannen naar bed zijn gegaan dat ze zich hun namen, laat staan hun gezichten, nooit zou kunnen herinneren. Ze zag hoe laat het was en besefte dat de veiling op eBay was afgelopen. Ze vroeg zich af of er iemand meer had geboden dan zij op de windhonden van Staffordshireaardewerk. Je kon ervan op aan dat Graham een spaak in het wiel zou steken, zelfs als hij op sterven na dood was.
Tijdens de rit naar het nieuwe ziekenhuis bij Little France repeteerde Gloria het gesprek dat ze met Graham zou voeren. Hoewel Gemma en Clare haar hadden verteld dat hij bewusteloos was, had Gloria niet echt voorzien dat dit een belemmering voor hem zou zijn om te praten. Graham práátte, daardoor was hij Graham, en toen ze hem op de spoedeisende hulp zag, verbonden met een batterij knipperende, piepende monitoren, verwachtte ze dus nog steeds dat hij zijn ogen zou opendoen en een typische Graham-opmerking zou maken (‘Je hebt er verdomme wel de tijd voor genomen, Gloria’). Daardoor was zijn volstrekte passiviteit raadselachtig.
De seh-arts legde uit dat Grahams hart ‘overbelast’ was geraakt en ermee was opgehouden. Zijn ‘systeem’ was heel lang ‘buiten werking’ geweest, wat tot zijn huidige schijndode toestand had geleid, waaruit hij al dan niet zou kunnen ontwaken. ‘We geloven,’ zei de arts tegen Gloria, ‘dat grofweg een op de honderd mannen overlijdt tijdens de geslachtsgemeenschap. De hartslag van een man die met zijn vrouw vrijt is negentig slagen per minuut, met een maîtresse gaat dat tempo omhoog tot honderdzestig.’
‘En met een callgirl?’ vroeg Gloria.
‘O, dan is er geen houden meer aan, denk ik,’ zei de arts opgewekt. ‘Hij had natuurlijk sneller gereanimeerd kunnen worden als hij niet vastgebonden was geweest.’
‘Vastgebonden?’
‘Het meisje dat bij hem was heeft geprobeerd hem te reanimeren; ze is kennelijk een vindingrijk type.’
‘Vastgebonden?’
Gloria ontdekte de vindingrijke callgirl in kwestie, met de clowneske bijnaam Jojo, in de wachtkamer van de spoedeisende hulp, waar ze nog zat te wachten. Ze bleek eigenlijk Tatiana te heten.
‘Ik ben Gloria,’ zei Gloria.
‘Hallo, Gloria,’ zei Tatiana en door haar overrijpe l’en klonk de begroeting een tikje onheilspellend, als van een vrouwelijke schurk uit een James Bond-film.
‘Zijn vrouw,’ voegde Gloria er voor de duidelijkheid aan toe.
‘Dat weet ik. Graham praat over je.’
Gloria was nieuwsgierig op welk moment van de transactie tussen Graham en de callgirl haar naam zou opduiken. Ervoor, erna – tijdens?
‘Niet tijdens,’ zei Tatiana. ‘Tijdens kan hij niet praten.’ Ze trok veelzeggende wenkbrauwen op in reactie op Gloria’s onuitgesproken vraag. ‘Mondprop,’ zei ze ten slotte.
‘Mondprop?’ mompelde Gloria bij een kop koffie en een bolus in het café van het ziekenhuis. Ze was voor het eerst in het nieuwe Royal en voelde zich enigszins gedesoriënteerd doordat het net een winkelcentrum was.
‘Maakt een eind aan het geschreeuw,’ zei Tatiana nuchter, die het molentje van haar pain au raisins uitrolde alvorens er vaardig op te kauwen op een manier die Gloria aan de eekhoorns in haar tuin deed denken. Gloria fronste haar voorhoofd, probeerde zich voor te stellen hoe je kon worden vastgebonden aan een Apexbed. Toch zeker onmogelijk? (Geen bedstijlen.) ‘Wat zegt hij?’ vroeg ze. ‘Als hij kan praten.’
Tatiana haalde haar schouders op. ‘Van alles.’
Gloria zei: ‘Waar kom je vandaan?’ en Tatiana zei: ‘Tollcross’, en Gloria zei: ‘Nee, oorspronkelijk bedoel ik,’ en het meisje keek haar met haar groene kattenogen aan en zei: ‘Uit Rusland, ik ben Russisch,’ en Gloria zag even eindeloze bossen van slanke berkenbomen en de rokerige interieurs van buitenlandse koffiehuizen voor zich, hoewel ze aannam dat het meisje waarschijnlijk eerder was opgegroeid in een betonnen flatgebouw in een afschuwelijk naargeestige voorstad.
Ze droeg een spijkerbroek en een topje, beslist geen werkkleding. ‘Nee,’ zei ze, ‘hier is kostuum,’ wijzend naar de inhoud van de grote tas die ze bij zich had. Gloria ving een glimp op van gespen en leer en een soort korset dat gedurende een surrealistisch ogenblik voor Gloria’s geestesoog een beeld opriep van haar moeders vleeskleurige orthopedische Campkorset. ‘Hij is graag onderdanig.’ Tatiana gaapte. ‘Machtige mannen, ze zijn allemaal hetzelfde. Graham en zijn vrienden. Idyots.’
Zijn vrienden? ‘O heer.’ Ze dacht aan Murdo, Pams man. Ze dacht aan Pam, die in haar spiksplinternieuwe Audi 8 door de stad toerde, op weg naar haar bridgeclub, haar fitnessclub, Plaisir du Chocolat om thee te drinken. Terwijl Murdo bezig was met – wat? Gloria huiverde bij het idee alleen al.
Gloria zuchtte. Was dat wat Graham echt had gewild, geen Windsmoor en Country Casuals, geen saaie koperen knoopjes, maar een vrouw die jong genoeg was om zijn dochter te zijn en die hem als een kalkoen vastbond? Het was vreemd dat iets wat je niet verwachtte je desondanks absoluut niet bleek te verbazen.
Het viel Gloria op dat Tatiana in elk oor een klein gouden crucifixje had. Was ze godsdienstig? Waren de Russen godsdienstig nu ze geen communisten meer waren? Dat kon je niet vragen, dat deed geen mens. Niet in Groot-Brittannië. Op vakantie op Mauritius had de chauffeur die hen van het vliegveld naar het hotel had gebracht aan Gloria gevraagd: ‘Bidt u?’ Zomaar, vijf minuten nadat hij hen had opgepikt en hun koffers in de kofferbak had geladen. ‘Soms,’ had ze geantwoord, wat eigenlijk niet waar was, maar ze voelde dat hij teleurgesteld zou zijn als hij hoorde dat ze ongelovig was.
Gloria had nooit begrepen waarom je een martelwerktuig om iemand te doden als sieraad zou willen dragen. Je kon net zo goed een strop of een guillotine dragen. Tatiana’s oorbellen waren in elk geval simpel, zonder dat de twee lichamen van Christus zich in doodsnood kronkelden. Stootten de crucifixen wel eens mensen af? Joden, moslims, atheïsten, vampiers, wat vonden zij daarvan?
Haar vader, bracht Tatiana ineens uit zichzelf te berde, was een ‘grote clown’ geweest. (Misschien verklaarde dat dus in zekere zin haar schuilnaam.) In het Westen, legde ze uit, dachten de mensen dat clowns ‘idiote slapstickfiguren’ waren, maar in Rusland waren het ‘existentiële kunstenaars’. Ze liet ineens met Slavische melancholie haar hoofd hangen en bood Gloria een kauwgumpje aan, dat Gloria afsloeg.
‘Dus niet grappig?’ zei Gloria, die vijfhonderd pond uit een pinautomaat in de ziekenhuisgang haalde. Gloria had de afgelopen zes maanden dagelijks vijfhonderd pond uit een geldautomaat gehaald. Ze bewaarde het geld in een zwarte plastic vuilniszak in haar klerenkast. Tweeënzeventigduizend pond tot nu toe, in briefjes van twintig. Het nam verbazend weinig ruimte in. Gloria vroeg zich af hoeveel ruimte een miljoen zou innemen. Gloria hield van contant geld, dat was tastbaar, deed niet of het iets anders was. Graham hield ook van contant geld. Graham hield iets te veel van contant geld, daarvan stroomden grote hoeveelheden door de rekeningen van Hatter Homes en het kwam er weer even schoon als nieuw wit linnengoed uit. Graham schuwde de ouderwetse manier – wasserettes en zonnestudio’s – die zijn vriend Murdo nog steeds aanhing. Pam verkeerde kennelijk in gelukzalige onwetendheid over het feit dat de Jean Muir- en Ballantynekasjmier die haar kleedden, waren gekocht met geld waar een luchtje aan zat. Onwetendheid was geen onschuld.
Gloria verdeelde het geld uit de pinautomaat tussen haarzelf en Tatiana. Ze hadden Grahams geld per slot van rekening elk op hun eigen manier verdiend. In de jaren zeventig hadden vrouwen gedemonstreerd voor ‘betaling voor huishoudelijk werk’. Betaling voor seks leek logischer. Huishoudelijk werk moest gedaan worden, of je dat nu leuk vond of niet, maar seks was optioneel.
‘O nee, ik ga niet met hen naar bed,’ zei Tatiana. Ze lachte alsof ze nog nooit zoiets belachelijks had gehoord. ‘Ik ben geen idyot, Gloria.’
‘Maar je vraagt er geld voor?’
‘Tuurlijk. Het zijn zaken. Alles is zaken.’ Tatiana wreef haar duim en wijsvinger over elkaar in de universele taal van het geld.
‘Waar betalen ze je dan voor… precies?’
‘Wat tikken her en der. Vastgebonden worden. Slaan. Bevelen geven, dingen laten doen.’
‘Wat voor dingen?’
‘Je weet wel.’
‘Nee, ik heb werkelijk geen flauw idee.’
‘Mijn laarzen likken, over grond kruipen, als hond eten.’
‘Dus niet iets nuttigs, zoals stofzuigen?’
Wie had dat gedacht – al die jaren, en ondertussen had Gloria Graham gewoon op zijn billen kunnen slaan en hem als een hond kunnen laten eten? En er nog voor worden betaald ook!
‘In Rusland werkte ik op bank,’ zei Tatiana duister, alsof het nergens op aarde zo gevaarlijk was om te werken als op een bank. ‘In Rusland had ik honger.’ Ze had zeer beweeglijke gelaatstrekken viel Gloria op, en ze vroeg zich af of het iets te maken had met haar vader, de clown.
In ruil voor het geld haalde Tatiana ergens vanuit haar beha een roze kaartje tevoorschijn en schreef op de achterkant een mobiel nummer en ‘Vraag naar Jojo’. Ze gaf het kaartje aan Gloria. Op de voorkant was er met zwarte letters in gegraveerd: ‘Gunsten: wij doen wat u wilt dat we doen!’ Het uitroepteken wekte de indruk dat Gunsten artiesten en ballonnen leverde voor kinderfeestjes. Alweer die clowns, dacht Gloria. Ze had dat logo toch zeker ergens gezien, was Gunsten geen schoonmaakbedrijf? Gloria had hun roze busjes door haar buurt zien rijden en Pam had er gebruik van gemaakt toen haar eigen werkster het afgelopen jaar een blaasverzakking had gehad. Gloria had altijd zelf schoongemaakt, ze vond het leuk om schoon te maken. Dat vulde de uren op een nuttige manier.
‘Ja, tuurlijk.’ Tatiana haalde haar schouders op. ‘Ze maken schoon als je dat wilt.’
‘Schoonmaken’ leek door Tatiana’s lugubere accent een totaal nieuwe betekenis te krijgen, alsof het, paradoxaal genoeg, een smerige (zo niet enigszins macabere) bezigheid was.
Het kaartje was nog warm doordat het tegen Tatiana’s borsten aan had genesteld. Gloria moest denken aan de eieren die ze onder haar moeders kippen in de achtertuin vandaan had gehaald, lang nadat er een eind was gekomen aan de oorlog en enige vorm van gebrek. Tatiana stopte het geld in haar beha. Gloria droeg ook vaak kostbaarheden binnen het pantser van haar ondergoed in de overtuiging dat zelfs de stoutmoedigste straatrover waarschijnlijk niet de borstwering van haar Triumph ‘Doreen’ in maat 110e/f van na de menopauze zou trotseren.
Ze liepen samen naar de ingang van het winkelcentrum/ziekenhuis en onderweg kocht Gloria in een winkel een halve liter melk, een postzegelboekje en een tijdschrift. Ze zou er niet van hebben opgekeken als ze ergens achteraan een wasstraat had aangetroffen.
De ingang was een enorme luchtsluis aan de voorkant van het gebouw waar mensen rondhingen die hun mobieltje gebruikten, op een taxi of een lift wachtten, of even een pauze inlasten in de geboorte, het sterfgeval of de routinebehandeling waarvoor ze daar waren. Een stel patiënten in kamerjassen en op pantoffels staarde mismoedig door de beregende ramen naar de buitenwereld. Aan de andere kant van het glas staarden de rokers naar binnen, even mismoedig.
Het voelde buiten koud aan na de broeikassfeer van het ziekenhuis. Tatiana rilde en Gloria bood het meisje haar drie kwart lange, groene Dannimac aan. Daarin zag Gloria eruit als een kloon van elke andere vrouw van middelbare leeftijd, maar om Tatiana heen verwierf de jas een eigenaardige glamour die Dannimac vreemd was. Ze liet haar kauwgum knappen en rookte een sigaret terwijl ze belde met haar mobieltje, waarbij ze heel snel Russisch praatte. Gloria voelde een kleine steek van bewondering. Tatiana was zo’n stuk interessanter dan haar eigen dochter.
‘Dit was een verrassing voor je,’ zei Tatiana toen ze was uitgebeld.
‘Ach, ja,’ stemde Gloria met haar in, ‘dat kun je wel zeggen. Ik stelde me altijd voor dat hij er op de golfbaan in zou blijven. Al is hij er natuurlijk nog steeds.’
Tatiana gaf haar een klopje op haar schouder en zei: ‘Maak je geen zorgen, Gloria, binnenkort is hij er niet meer.’
‘Denk je dat?’
Tatiana staarde als een waarzegster in de verte en zei: ‘Neem dat maar van mij aan.’ Vervolgens huiverde ze opnieuw even, wat niets met het weer te maken scheen te hebben, en zei: ‘Nu moet ik gaan.’ Ze gleed op een elegante, zij het enigszins theatrale manier uit Gloria’s Dannimac, waardoor Gloria benieuwd was of ze bij het ballet had gezeten, maar ze schudde haar hoofd en zei bij het overhandigen van de jas: ‘Trapeze.’
Het laatste dat Gloria van Tatiana zag, was dat ze in een auto met geblindeerde ramen stapte die ongemerkt bij de stoep was gestopt. Gloria dacht even dat het Grahams auto was, maar toen herinnerde ze zich waar hij was.