32
Er waren natuurlijk geen olifanten. Je zag tegenwoordig geen dieren meer in het circus. Jackson herinnerde zich slechts één circus uit zijn jeugd; in tegenstelling tot wat Julia dacht, had hij wel degelijk een jeugd gehad (in zekere zin). Het circus dat hij zich van veertig jaar geleden herinnerde (was hij echt al zo oud?) had zijn tent opgeslagen op een veld van de steenkoolmijn aan de rand van de plaats, in de schaduw van een berg mijnafval. Het had gewemeld van de dieren: olifanten, tijgers, honden, paarden en zelfs – zo meende Jackson zich te herinneren – een nummer met pinguïns, hoewel hij er op dat punt naast kon zitten. Hij herinnerde zich nog de bedwelmende lucht in de grote tent – zaagsel en urine van dieren, suikerspin en zweet – en de verlokkingen van exotische mensen die zo’n totaal ander leven leidden dan Jackson dat het hem fysiek pijn had gedaan.
Louise Monroe had zijn uitnodiging afgeslagen. Bovendien had Julia hem maar één kaartje gegeven, hoewel hij een ander zou hebben gekocht als Louise ja had gezegd.
Het circus op de Meadows vertegenwoordigde niet dezelfde beloftes en angsten als het circus van lang geleden. Het was een Russisch circus, hoewel de rondtollende borden, de trapezenummers en het koorddansen niet bijzonder Russisch aandeden. Alleen de clowns erkenden hun nationale herkomst in een nummer dat gebaseerd was op Russische poppen: ‘Matroesjka’ stond aangekondigd in het programma. Het woord van de dag. Hij dacht aan de dozen die in het kantoor van Gunsten in de gang waren opgestapeld, allemaal met het stempel ‘Matroesjka’. Hij voelde het pindagrote babypopje in zijn zak. De rokken van de ui, Chinese doosjes. Doorvertelde geruchten. Geheimen in geheimen. Poppen in poppen.
De spreekstalmeester (die Julia vermoedelijk had bedoeld met ‘die circusknakker’) zag eruit als spreekstalmeesters overal ter wereld: zwarte hoge hoed, rood jacquet, zweep – hij wekte eerder de indruk dat hij een vossenjacht ging leiden dan dat hij als ceremoniemeester een hoop met lovertjes versierde kitsch ging aankondigen. Hij was veel te lang om enige aantrekkingskracht op Julia te kunnen uitoefenen. Het circus, meldde het programma eveneens, deelde de ruimte met ‘De LadyBoys van Bangkok’. Het was een opluchting voor Jackson dat er geen LadyBoy was langsgekomen die Julia kaartjes had gegeven voor zijn/haar show.
‘Vermóórd,’ had Julia gezegd. Gisteravond had hij Richard Moat op het toneel zien staan, nu lag de arme kerel ergens in een ijskast. Jackson zou royaler met zijn applaus zijn geweest als hij had geweten dat het de laatste voorstelling van de man was. Was hij vermoord omdat hij niet grappig was? Mensen vermoorden elkaar om minder. De redenen waarom mensen anderen vermoorden hadden Jackson vaak onbeduidend geleken toen hij nog bij de politie zat, maar hij nam aan dat het van binnenuit anders was. Hij had eens de leiding gehad over een zaak van een man van tachtig die zijn vrouw met een pu-reestamper op haar hoofd had geslagen omdat ze zijn havermout die ochtend had laten aanbranden, en toen Jackson tegen de oude kerel zei dat dit vermoedelijk geen argument was dat in de rechtszaal zou standhouden, zei hij: ‘Maar ze laat de pap al achtenvijftig jaar elke ochtend aanbranden.’ (‘Daar had u eerder met haar over kunnen praten,’ zei een hoofdagent droog tegen hem, maar zo ging dat niet in een huwelijk, dat wist Jackson wel.) Als je het verhaal navertelde, leek het bijna grappig, maar het was absoluut niet komisch geweest om te zien hoe de hersenen van de oude vrouw over het versleten linoleum verspreid waren en hoe de oude man met zijn druipogen en bevende handen achter in een politieauto was gezet.
Eerlijk gezegd verbaasde het Jackson dat er niet meer mensen waren die elkaar vermoorden. Julia loog beslist over iets tegen hem.
Eén gezicht in de zee van gezichten aan de andere kant van de piste trok zijn aandacht. Dit was niet zomaar een cliché, het was echt een zee van gezichten, waardoor hij zich bijna niet op één gezicht kon richten. Hij had het idee gehad dat de verziendheid met het ouder worden zou verbeteren en dat de bijziendheid achteruit zou gaan (of was het net andersom?), maar bij hem leek het er allebei minder op te worden. Als hij zich echter concentreerde, nee, het was eigenlijk beter als hij zich niet concentreerde, kon hij het meisje onderscheiden. Haar gezicht was naar boven gekeerd om naar de trapezeacrobaten te kijken en er lag een serene, gelukzalige uitdrukking op. Haar ogen slechts halfopen, alsof ze wel keek maar aan iets anders dacht. Ze leek zo sterk op het dode meisje dat het onmogelijk was. Zijn meisje, opgerold op de rotsen, een dromende zeemeermin die hij had gestoord in haar slaap. Hij tuurde, probeerde de gelaatstrekken van het meisje in het publiek te onderscheiden, maar hij zag haar steeds minder scherp en ze was verdwenen, zwom weg in de zee van gezichten.
Hij viel in slaap terwijl er een menselijke piramide van acrobaten werd opgebouwd en toen hij wakker werd, voelde hij zich gedesoriënteerd. Het dak van de circustent was donkerblauw, bezaaid met zilveren sterren, en het deed hem ergens aan denken maar hij kon niet zeggen waaraan, tot hij ineens besefte dat het het dak – het hemelgewelf – was in een zijkapel van de katholieke kerk waar zijn moeder hem toen hij heel klein was drie keer per zondag naartoe had gesleept, tot haar energie was opgeraakt en de duivel hem had mogen hebben.
Misschien loog Julia niet echt, maar vertelde ze gewoon niet de waarheid.
Toen Jackson met de rest van het publiek de circustent op de Meadows uit liep, werd hij begroet door een parelkleurige schemering. De avondglans. Het was hier een stuk lichter, een vergankelijk Noord-Europees licht dat zijn ziel aansprak. Hij ging op een bankje zitten en zette zijn telefoon aan. Er was een sms van Julia: ‘In de trav bar kom hierheen’ (deze keer niet eens een ‘J’ of een enkele ‘x’, viel hem op. Laat staan ‘liefs’ of interpunctie). Het klonk eerder als een uitdaging of een vossenjacht dan als een uitnodiging om wat te komen drinken. Hij vermoedde dat ‘de trav’ de Traverse was, wat zowel goed als slecht uitkwam; goed omdat het in de buurt was en hij zeker wist hoe hij er moest komen, slecht omdat hij er de eerste avond met Julia en de andere acteurs was geweest en het een rokerige ondergrondse tent vol aanstellers uit Londen was. Misschien kon hij haar overhalen daar weg te gaan, haar meenemen naar een van de vele Italiaanse restaurants in dat deel van de stad. Hij meende zich een plan te herinneren om die avond voor haar te koken. De best beraamde plannen van muizen en mensen. Op school hadden ze het boek bestudeerd, dat wil zeggen, zijn klasgenoten hadden het op school bestudeerd, Jackson had uit het raam gekeken of gespijbeld. Hij herinnerde zich de kleine gedenksteen in het Scottish War Memorial. ‘De vrienden van de tunnelgravers.’ Hij had een merkwaardig gevoel van leegte.
Hoewel er nog genoeg mensen rondliepen, begon het snel donker te worden op de Meadows en op enige afstand van de straatlantaarns langs de paden waren nu donkere plassen duisternis die gelegenheid boden voor allerlei overtredingen. Alles leek ineens donkerder en Jackson besefte dat de lichten op de circustent waren uitgegaan. Het was net of er iets in hem versomberde, of er een loden last neerdaalde, een herinnering hoe hij zo’n veertig jaar geleden van dat andere circus naar huis was gelopen, met zijn hand in die van zijn moeder – zijn moeder was nu nog slechts een schim van een herinnering – de heuvel op, want het was een plaats die op heuvels was gebouwd, en toen hij had omgekeken, had hij gezien hoe de fel verlichte circustent ineens in duisternis werd gehuld. Dat had hem uit zijn doen gebracht op een manier die hij als kleine jongen niet onder woorden had kunnen brengen. Nu wist hij dat het melancholie was. Melancholisch, cholerisch, flegmatiek – dat had Louise Monroe gisteren van hem gezegd: ‘U maakt een opvallend flegmatieke indruk, meneer Brodie.’ Wat was de vierde? Sanguinisch. Maar melancholisch, dat was zijn ware temperament. Een lamlendige zak, met andere woorden.
In heel Europa wordt het licht gedoofd, dacht hij. God, wat een ellendig citaat. Hij had de laatste tijd heel wat boeken over militaire geschiedenis gelezen, met dank aan Amazon. Hij dacht opnieuw aan het gedicht van Binyon. ‘At the going down of the sun.’ De rest van de verzen was onzin. Burggraaf Grey had in werkelijkheid gekeken hoe de straatlantaarns waren aangestoken, niet gedoofd, hoewel sommige mensen natuurlijk dachten dat het een apocrief citaat was. God, moest je hem nou toch zien zitten, een treurige mislukkeling van middelbare leeftijd die in de schemering op een bankje in het park zat na te denken over een oude oorlog waar hij nooit in had gevochten. Een blikje bier was het enige dat nog ontbrak. Wanneer was hij zichzelf in gedachten als een mislukkeling gaan beschouwen? ‘We shall not see them lit again in our lifetime.’ Hij kon het Julia niet kwalijk nemen als ze genoeg van hem had gekregen.
En toen was zijn zelfmedelijden in een oogwenk vergeten want daar was ze. Het was haar, het was zijn dode meisje. Hij had het zich in de circustent niet verbeeld, ze was er geweest en nu was ze hier, wandelde over de Meadows, liep de schaduwen van de bomen in en uit en kwam op hem af.
Ze had schoenen met hoge hakken aan en een kort zomerrokje waardoor je haar perfecte benen wel moest bewonderen. Hij kwam abrupt overeind en liep haar kant op, terwijl hij zich afvroeg wat hij moest zeggen: ‘Hé, je lijkt sprekend op een dood meisje dat ik ken’? Als trucje om een gesprek aan te knopen liet het nogal te wensen over. Hij wist dat ze niet echt zijn dode meisje was, of de doden moesten weer zijn gaan rondlopen, en hij was er vrij zeker van dat dat niet het geval was. Hij moest er niet aan denken wat voor chaos het teweeg zou brengen als dat zou gebeuren.
En wie gleed daar vervolgens – Jackson vond dat dit een tikje irritant begon te worden – uit de schaduwen? Zijn oude vijand, de Hondaman. Terence Smith sloop op zijn tenen achter het niet-dode meisje aan op een manier die Jackson aan een figuur uit een tekenfilm deed denken. De man was een mastodont en mastodonten moesten geen pogingen doen om op hun tenen te lopen. Het meisje mocht dan niet dood zijn, maar het zag ernaar uit dat Terence Smith het voornemen had haar dat wel te maken; niet met de beproefde knuppel in zijn hand maar zo te zien met een stuk nylondraad. Hond, knuppel, draad, hij was een eenmansarsenaal. ‘Hé!’ riep Jackson om de aandacht van het meisje te trekken. ‘Achter je!’ Had hij dat echt gezegd? Maar dit was geen grap uit een kerstmusical, niet iemand uit een kerstmusical die gewelddadig werd beroofd: Terence Smith had de draad al om haar hals. Door Jacksons waarschuwende kreet was ze echter op haar hoede geweest en was ze erin geslaagd de draad vast te pakken, trok er uit alle macht aan om te voorkomen dat Terence Smith hem strak trok.
Jackson spurtte over het pad naar het tweetal toe. Er waren andere mensen dichter in de buurt maar die leken zich gelukzalig onbewust te zijn van het feit dat een meisje voor hun ogen werd gewurgd. Voor Jackson bij hen was, wist het meisje een snelle en bewonderenswaardig doeltreffende manoeuvre uit te halen waar de hak van haar schoen en het kruis van de Hondaman aan te pas leken te komen, en de arme ouwe Terry zakte met een akelig geluid op de grond in elkaar. Ontmand, dacht Jackson. Het meisje bleef niet dralen, maar trapte in plaats daarvan haar schoenen uit en rende dezelfde weg terug waarlangs ze was gekomen, in de richting van het circus; en tegen de tijd dat Jackson Terence Smith bereikte, die nu kokhalsde van schrik, was het meisje niet meer te zien.
Het gekreun van de Hondaman trok enkele voorbijgangers aan, die van mening leken te zijn dat hij het slachtoffer van een geweldpleging was en dat de dader van de geweldpleging de man moest zijn die bij hem stond. Dat heb ik eerder meegemaakt, dacht Jackson. Zijn hersenen liepen enkele cruciale seconden achter, probeerden nog altijd te berekenen hoe hij, zijn ouwe gabber Terry en het meisje dat op het dode meisje in de Forth leek daar waren samengekomen. Hij had de crucifixen in haar oren gezien tijdens de worsteling met haar belager. Jij zegt toeval, dacht hij, ik zeg een verband. Een verbijsterend, ondoordringbaar complex verband, maar desondanks een verband. Jackson werd verscheurd door zijn verlangen Terence Smith te ondervragen, met de bijkomende bonus hem vervolgens tot moes te slaan, of achter de dubbelgangster van het dode meisje aan te gaan.
Het besluit werd voor hem genomen door de komst van een politieauto met twee geüniformeerde agenten, een man en een vrouw, een fokpaartje, die al snel uitstapten en over het pad aan kwamen lopen op de vastberaden manier die Jackson zich maar al te goed herinnerde: langzaam genoeg om een situatie te kunnen inschatten maar klaar om bij het minste of geringste hun tred te versnellen. Een van de omstanders wees naar Jackson en riep: ‘Die man heeft het gedaan!’ O bedankt, dacht Jackson, hartelijk bedankt. Hij was die dag al eens veroordeeld vanwege een openlijke geweldpleging jegens Terence Smith, bij een herhaling daarvan zou hij vermoedelijk regelrecht de gevangenis in draaien. Hij haalde diep adem, wat pijn deed, en zette het op een lopen.
Een van de agenten, de vrouw van het paar, bleef bij Terence Smith, die nog steeds veel drukte maakte over zijn geslacht. Jackson wilde heel graag weten wat het meisje zonet precies had gedaan om die occulte kennis door te geven aan de vrouwen in zijn leven voor wanneer zij merkten dat ze door een draad om hun nek van de grond werden getild. God verhoede het.
De andere agent kwam op een holletje over het pad achter Jackson aan. Hij was aan de zware kant en normaal gesproken had Jackson hem gemakkelijk achter zich kunnen laten, maar hij werd gehandicapt door zijn gekneusde ribben en dus schoot hij van het hoofdpad af naar de wirwar van caravans en vrachtwagens rondom de circustent. Hij struikelde en gleed uit, gooide iets om. Iemand riep hem scheldwoorden na, maar hij bleef rennen, ging slingerend om de verzameling wagens heen waaruit het circuskamp bestond.
Tussen twee rijen vrachtwagens bleef hij even staan om op adem te komen. Hij hoorde de agent met iemand praten. Hij hoopte dat een zeker zwerversinstinct bij de leden van het circusgezelschap ertoe zou leiden dat ze hem hielpen en het gezag de verkeerde kant op zouden sturen (‘Hij ging daarheen’). zoveel geluk had hij niet. De agent, niet in conditie maar hardnekkig, liep langs de rijen vrachtwagens. Jackson drukte zich tegen de zijkant van een enorme generator, maar te laat, de man had hem in de gaten gekregen en riep iets onverstaanbaars van verbazing dat hij ineens op zijn prooi stuitte. De politieman in Jackson wilde hem geruststellen dat hij niet gevaarlijk was. De man had zijn partner niet bij zich, had niemand die zijn rug dekte, en hij had geen idee waartoe Jackson in staat was, dus was hij waarschijnlijk banger dan Jackson. Waartoe was hij eigenlijk in staat? vroeg hij zich af.
Hij bleef niet rondhangen om daar achter te komen maar ging er weer vandoor, kriskras door het geparkeerde konvooi heen. De achtervolging ging hem niet in de koude kleren zitten, zijn ribben deden zo’n pijn dat hij nauwelijks nog rechtop kon staan. Toen hij net dacht dat hij het moest opgeven om verstoppertje te spelen, greep iets of iemand (iemand, hoopte hij) hem bij zijn arm en trok hem het donker in.
Niet helemaal donker, net genoeg licht om hem te laten beseffen dat hij ergens in het achterland van de tent was, in de ruimte waar de artiesten wachtten tot ze op moesten. Voor hem voerde een tunnel naar de piste, wat hem even aan het Colosseum deed denken. Hij was vorig jaar met Marlee naar Rome geweest. Ze hadden heel veel ijs en pizza gegeten. Al zijn herinneringen van de laatste tijd gingen over vakanties.
Er was ook genoeg licht om een glimp op te vangen van het mes dat bij zijn keel glinsterde. Zijn eerste gedachte was dat het Terence Smith was met zijn wapenarsenaal van Cluedo, maar hij had onmogelijk zo snel hier kunnen komen. Jackson draaide zijn nek, voelde het mes gevaarlijk dicht bij een slagader krassen. De dubbelgangster van het dode meisje. Ze glimlachte. Ze had iets wilds wat niet uitnodigde om terug te lachen. Er ontbraken alleen nog een paar clowns om de nachtmerrie compleet te maken.
‘Hou je mond, oké?’ zei ze. Ze klonk buitenlands. Hij wist niet waarom hem dat verbaasde, iedereen die hij tegenkwam leek uit het buitenland te komen.
‘Oké,’ stemde hij met haar in. Ze haalde het mes een paar centimeter bij zijn hals vandaan. Hij was zo dicht bij haar dat hij de sigarettenrook op haar kon ruiken, vermengd met parfum, waardoor hij naar een sigaret verlangde. Waardoor hij naar seks verlangde. Een idee dat hem verbaasde, gezien de omstandigheden. Hij vroeg zich af of de oorhangers een teken van een sekte waren, iets van wedergeboren christenen of zo. Ze zag er niet uit als de christenen die hij kende, maar je wist maar nooit. Had ze hem van de politie gered om hem te doden? Dat was niet logisch, maar aan de andere kant was niets logisch.
‘Je lijkt op iemand die dood is,’ fluisterde hij. Ja, hij was tot de conclusie gekomen dat het moordend was voor een gesprek maar hij zei het desalniettemin.
‘Dat weet ik,’ zei ze. Dat was een onverwacht antwoord. Ze liet het mes nog iets zakken.
‘Je zus?’ gokte hij.
‘Nee, vriendin,’ zei ze schouderophalend, ‘we lijken op elkaar, meer niet.’
‘De Hondaman – Terence Smith – waarom viel hij je aan?’ Ze kneep haar groene ogen iets samen en lachte. ‘Die droplul?’ zei ze minachtend. ‘Hij is idioot.’
‘Ja, ik weet dat hij idioot is, maar hij probeerde je desondanks te doden.’
Ze maakte een gebaar dat vermoedelijk obsceen was in het land waar ze vandaan kwam. Rusland, zo te horen. ‘Da,’ stemde ze met hem in. Het leek haar bewonderenswaardig weinig te doen dat iemand zojuist een poging had gedaan haar te doden. Hij vroeg zich af of haar dat regelmatig overkwam.
‘Ik heb je in het circus gezien,’ zei hij.
‘Is circus nu illegaal?’ zei ze. Ze was niet goed in een kletspraatje.
‘Hoe heet je?’ waagde hij. ‘Ik ben Jackson Brodie.’ Ik heb vroeger bij de politie gezeten.
‘Ik heb geen naam, ik besta niet,’ siste ze, ‘en jij ook niet als je je mond niet houdt.’ Ronduit slecht in een kletspraatje.
‘We staan aan dezelfde kant,’ zei Jackson. Het leek onaannemelijk, maar was de vijand van zijn vijand niet zijn vriend?
‘Ik sta niet aan kant. Moet je horen…’ Een kleine prik met het mes in zijn ribben om zijn aandacht te krijgen.
‘Dat doet pijn.’
‘Nou en?’
Hij had geen idee waarom hij zich zorgen over haar had gemaakt omdat ze werd aangevallen. Opnieuw een kleine steek met het mes in zijn ribben.
‘Goed, goed, ik luister al,’ zei hij.
‘Steek je neus niet in zaken, ik regel het.’
‘Regel wat?’
Ze duwde de punt van het mes verder in zijn ribben, de gekneusde, pijnlijke ribben, en zei: ‘We kunnen nu gaan’, op een resolute manier die geen tegenspraak duldde. Ze dreef hem de piste over, griezelig donker en ontdaan van illusies, en liet hem onder het zeil aan de andere kant door kruipen, achter de rijen lege stoeltjes. Buiten op het gras, in de koele avondlucht, waren Terence Smith en de politie nergens te bekennen.
‘Ik red je huid,’ zei ze en lachte, kennelijk voldaan over haar beheersing van de Engelse metafoor. ‘Donder nou op.’ Ze liep bij hem vandaan. Ze was op blote voeten, maar dat leek ze niet te merken. Hij volgde haar, hinkte als een lamme hond mee. ‘Lazer op,’ zei ze zonder naar hem om te kijken.
‘Vertel me over je vriendin, het dode meisje in het water,’ hield hij vol. ‘Wie was ze?’ Ze bleef doorlopen maar hief het mes op zodat hij het kon zien. Het was kleiner dan hij had gedacht, maar het zag er scherp uit en ze gedroeg zich beslist als iemand die het zonder enige scrupules zou gebruiken. Hij respecteerde messen, hij had in zijn leven heel wat slachtoffers van steekpartijen gezien en de meeste konden hun ervaring niet meer navertellen.
‘Heeft Terence Smith je vriendin gedood?’ Ze passeerden een kluitje mensen dat niet naar hen op- of omkeek: het meisje op blote voeten, het mes, de hinkende man, de dubieuze dialoog. Jackson nam aan dat ze voor acteurs van het Fringe Festival werden gehouden.
‘Je bent heel vervelend, Jackson Brodie,’ riep het meisje. Ze kwamen bij een grote doorgaande weg en ineens had je overal verkeer en mensen. Jackson herkende de straat vaag, het was in de buurt van het museum in Chambers Street, in de buurt van de rechtbank, het toneel van zijn schande die ochtend. Moeilijk te geloven dat het nog dezelfde dag was.
Hij deed wanhopig zijn best de dingen op een rijtje te zetten voor ze ontsnapte. Terence Smith had geprobeerd het gekke Russische meisje te doden. Het gekke Russische meisje was een vriendin van zijn dode meisje. Terence Smith had hem aangevallen en gezegd dat hij moest vergeten wat hij had gezien. Jackson had gedacht dat hij het over de verkeersruzie had gehad, maar stel nu eens dat hij had verwezen naar wat er op Cramond Island was gebeurd? Omdat Jackson naast het gekke Russische meisje de enige getuige was die wist dat het meisje dood was? En Terence Smith had zojuist geprobeerd haar te vermoorden. Sinds zijn onwelkome duik in de rivier zag hij voor het eerst iets wat logisch was. Een concreet verband, niet louter toeval.
Het Russische meisje wachtte tot ze de weg kon oversteken, stond op de rand van de stoep naar een gat tussen de auto’s te zoeken, als een windhond die hunkert naar het moment dat het starthok opengaat. Het verkeer kwam net langzamerhand voor het rode licht tot stilstand toen hij haar had ingehaald, en hij greep haar arm om haar tegen te houden. Hij verwachtte half dat ze zou steken of bijten maar ze keek hem slechts woedend aan. Het groene mannetje van het stoplicht knipperde en piepte achter hen. Het werd weer rood en ze keek hem nog steeds woedend aan. Hij vroeg zich af of hij in steen zou veranderen.
Een onverwachte harde klap liet Jackson schrikken. Hij had eens gezien hoe zijn eigen huis explodeerde en was geneigd op zijn hoede te zijn voor harde geluiden.
‘Het is vuurwerk,’ zei het meisje, ‘voor taptoe.’ In de verte bloeide boven het kasteel inderdaad een gigantische bloem van glinsterende vonken op en viel langzaam naar de aarde. Vervolgens leunde ze zonder enige waarschuwing naar hem toe en bracht haar lippen dicht bij zijn oor alsof ze hem een zoen ging geven, maar in plaats daarvan zei ze: ‘Echte huizen voor echte mensen,’ waarna ze lachte alsof ze een ongelooflijk geestige grap had gemaakt.
‘Wat?’ Ze draaide zich om, wilde weggaan en trok haar arm los, en hij zei: ‘Stop, ga niet weg, wacht. Hoe kan ik weer met je in contact komen?’
Ze lachte en zei: ‘Vraag naar Jojo.’ En daarop stak ze voor het rode mannetje de straat over door de auto’s met een gebiedende groet tegen te houden. Ze had werkelijk perfecte benen.
Tegen de tijd dat hij de Traverse in schoot, waren Julia en de rest van het gezelschap allang verdwenen. Hij nam aan dat Julia thuis zou zijn, maar toen hij eindelijk terugkwam in de flat was ze nergens te bekennen, hoewel het al na middernacht was. Hij probeerde haar te bellen, maar haar telefoon was uitgeschakeld. Hij was zo moe dat hij het nauwelijks merkte toen ze naast hem in bed kroop.
‘Waar was je?’ zei ze.
‘Waar was jij?’ zei hij. Vraag en wedervraag. Het leek een oude oorlog, die hij al diverse keren had uitgevochten. Zijn telefoon ging voor de vijandelijkheden escaleerden. Louise Monroe vroeg hem hoe hij was geweest toen hij veertien was. Ze bleek een zoon te hebben. Hij had nooit gedacht dat ze moeder was.
‘Waarom bellen vrouwen je midden in de nacht om naar je tienertijd te vragen?’ vroeg Julia slaperig.
‘Misschien vinden ze me interessant.’
Julia grinnikte, laag en schor. Dat veroorzaakte een hoestbui, en tegen de tijd dat ze zich had hersteld was het te laat om haar te vragen waarom ze dat zo grappig vond.