51
Jack lag op zijn rug in de kamer van de vuurtoren waar de machinerie van het licht was ondergebracht. Zijn handen waren vettig, hij was verhit en bezweet, er zat stof in zijn keel, en hij schoot niet erg op. Hij had zich tot op de letter aan het schema van de elektrische en operationele opbouw van de machinerie gehouden, maar toch klopte er nog iets niet. Hij scheen met zijn zaklantaarn in een smalle opening tussen twee metalen platen.
‘Pa?’
Hij kwam met een ruk overeind en stootte met zijn hoofd tegen een stuk metaal. Over de getroffen plek wrijvend, hees hij zich uit de kleine ruimte en keek door de opening naar beneden. Mikki, haar haar op haar hoofd geplakt, keek naar hem omhoog.
‘Mik, gaat het goed?’ Hij ging rechtop zitten.
‘Ja, pa.’
Hij keek nog eens goed naar haar. ‘Je bent nat.’
‘Het regent.’
Hij keek uit het raam. ‘O. Ik ben zeker hierheen gegaan voordat het begonnen was.’
‘Mag ik boven komen?’
Hij gaf haar een hand en trok haar in de kleine ruimte.
Toen ze dichterbij kwam, zei hij: ‘Het lijkt wel of je hebt gehuild. Liam heeft toch niet...’
‘Nee, pa. Het heeft niets met hem te maken. Liam was geweldig. We hebben een fantastische date gehad. Ik... ik mag hem heel graag. Heel graag.’
Jack ontspande. ‘Oké, maar waarom...?’
Ze pakte de hand van haar vader vast en trok hem mee naar een smalle richel die zich over de hele lengte van de ruimte uitstrekte, onder het raam. Ze gingen zitten.
‘We moeten praten.’
‘Waarover?’ zei hij behoedzaam.
‘Over wat er met mama, jou en mij is gebeurd. Eigenlijk over alles.’
‘Nu?’
‘Ja, ik denk van wel.’
Jack veegde zijn handen af aan een lap en gooide hem op de vloer.
‘Weet je, ik weet dat jullie vinden dat het gek is wat ik hier doe. En misschien is het dat ook wel.’
Ze legde haar hand op zijn arm om hem voor te zijn. ‘Nee, pa, ik vind het niet gek.’ Ze zweeg even. ‘Jenna heeft met me gepraat.’
‘Waarover?’ vroeg Jack abrupt.
‘Dat je door een hel bent gegaan, dat we je moeten ontzien en dat iedereen verdriet heeft op zijn eigen manier.’
‘O.’ Jack keek naar het lichtmechanisme en toen weer naar haar. ‘Ik probeer hierdoorheen te komen, Mikki. Echt waar. Het is alleen niet gemakkelijk. Op sommige dagen voel ik me goed, en op andere dagen weet ik me geen raad.’
Mikki’s gezicht verschrompelde. Snikkend stortte ze haar hart uit. ‘Pa, ik was zo verschrikkelijk bang toen je ziek was. Ik wist niet wat ik daarmee aan moest. En dus dacht ik dat ik ervan af zou zijn als ik ervoor wegvluchtte. Dat was egoïstisch. Het spijt me heel erg.’
Hij legde zijn hand om haar schokkende schouders en liet haar huilen. Toen ze klaar was, gaf hij haar een schone doek om haar ogen af te vegen.
‘Mikki, je bent een pienter meisje, maar je bent ook nog maar zestien. Het zou vreemd zijn als je alles al wist. Ik ben vijfendertig en ik weet ook nog niet alles. Ik denk dat mensen jou ook een beetje moeten ontzien.’
‘Maar ik had het moeten weten,’ zei ze. Ze snikte weer.
Hij streek door haar haar. ‘Ik zal je iets vertellen. Toen mijn vader doodging, deed ik ongeveer hetzelfde. Eerst was ik verdrietig, en toen was ik bang. Ik ging ’s avonds bang naar bed en werd bang wakker. Ik zag hem midden op de dag in zijn pyjama lopen. Hij wachtte alleen nog maar op zijn dood. Geen hoop. Hij was een sterke kerel en ik had altijd tegen hem opgekeken. En nu was hij zwak en hulpeloos. Zo wilde ik me mijn vader niet herinneren. En dus kropte ik het allemaal op. En ik sloot iedereen buiten. Zelfs hem. Ik was ook egoïstisch. Ik was een lafaard. Misschien ben ik daarom in het leger gegaan. Om te bewijzen dat ik toch een beetje moed had.’
Ze keek hem met grote, droge ogen aan. ‘Echt waar?’
‘Ja.’
‘Soms is het leven rottig,’ zei Mikki. Ze leunde achterover en snoot haar neus.
‘Ja, soms wel. Aan de andere kant is het soms ook heel erg mooi en vergeet je de lelijke dingen.’
Ze sloeg haar ogen neer en bewoog nerveus haar vingers.
‘Mik, moet je me nog iets anders vertellen?’
‘Beloof je dat je niet boos wordt?’
Jack zuchtte. ‘Wil je het me anders niet vertellen?’
‘Misschien toch wel, maar ik hoop dat je niet boos wordt.’
‘Je kunt me alles vertellen.’
Ze keek hem aan en haalde diep adem. ‘Ik was degene die met die roddelkrant heeft gepraat.’
Jack keek haar met grote ogen aan. ‘Jij?’
Er liepen nieuwe tranen over Mikki’s wangen. ‘Ik weet dat het stom was. En het liep helemaal uit de hand. De meeste onzin die hij schreef, heeft hij zelf verzonnen.’
‘Maar hoe wist je al die dingen?’
‘Ik hoorde jou en mama praten op de avond voordat ze doodging. En ik zag wat die klootzak van een Bill Miller deed.’
‘Maar waarom praatte je met een roddelkrant? Je weet wat die kranten doen. Ze deden het voorkomen alsof je moeder...’
‘Dat weet ik. Het spijt me zo, papa. Het was zo stom. Ik... ik weet niet waarom ik het deed. Ik was kwaad en wist me geen raad. En ik weet dat je nu wel de pest aan me zult hebben. Dat kan ik je niet kwalijk nemen. Ik heb de pest aan mezelf omdat ik dat heb gedaan.’ Dat kwam er allemaal zo snel uit dat ze buiten adem was.
Jack sloeg zijn armen om haar heen en trok haar tegen zich aan. ‘Rustig maar. Het doet er niet meer toe. Je hebt een fout gemaakt en dat heb je toegegeven. Daar was veel moed voor nodig.’
Mikki beefde. ‘Ik voel me niet moedig. Ik vind mezelf waardeloos. Ik weet dat je de pest aan me hebt. Dat heb je toch?’
‘Het is in strijd met de wet dat een vader de pest heeft aan zijn dochter.’
‘Het spijt me heel, heel erg, pa. Nu ik weer goed kan nadenken, vind ik het heel erg stom wat ik heb gedaan.’
‘Ik denk dat we allebei een tijdlang niet goed hebben nagedacht.’
‘Zul je me ooit kunnen vergeven? Me weer vertrouwen?’
‘Ja, en ja.’
‘Zomaar?’
Hij tikte tegen haar wang. ‘Zomaar.’
‘Waarom?’
‘Er bestaat zoiets als onvoorwaardelijke liefde, schatje.’