8
De kamer was klein maar schoon. Dat was het probleem niet. Jack had maandenlang met tien andere soldaten in een hut midden in de woestijn geslapen, waar het ofwel te koud ofwel te heet was geweest. Maar Jack had een hekel aan de geluiden hier. Mensen in de laatste dagen van hun leven maken geen aangename geluiden. Hoesten, kokhalzen, kreten van pijn – maar vooral gekreun. Het hield nooit op. En dan was er het piepen van brancardwielen wanneer het lichaam van iemand die was overleden werd weggebracht, waarna de kamer werd opgefrist voor het volgende terminale geval op de wachtlijst.
De meeste patiënten daar waren oud. Toch was Jack niet de jongste. Twee deuren verder lag een jongen met leukemie in het laatste stadium. Toen Jack in zijn rolstoel naar zijn kamer werd gebracht, had hij de kleine jongen in zijn bed zien liggen: kaal hoofd, doffe ogen, overal slangetjes, nauwelijks ademhalend, alleen nog maar wachtend tot het voorbij was. Zijn ouders kwamen elke dag; zijn moeder was er vaak de hele dag. Ze trokken een blij gezicht als ze bij hem waren en huilden zodra ze bij hem vandaan waren. Jack had dat gezien als ze langs zijn deuropening kwamen. Diep voorovergebogen, huilend in de kom van hun handen. Ook zij wachtten tot het voorbij was. En tegelijk zagen ze daartegen op.
Jack greep onder zijn kussen en haalde de kalender tevoorschijn. 11 januari. Hij kruiste de dag door. Hij was hier nu vijf dagen. De gemiddelde verblijfsduur, had hij gehoord, was drie weken. Zonder Lizzie zou het drie weken te lang zijn.
Hij greep nog eens onder zijn kussen en haalde de zes verkreukelde enveloppen met zijn brieven aan Lizzie tevoorschijn. Hij had ze door Sammy uit het huis laten halen voordat het verkocht werd. Nu hield hij ze in zijn handen. Het papier was vlekkerig van zijn tranen, want hij nam ze verscheidene keren per dag in handen en huilde dan. Wat kon hij anders doen met de tijd die hij nog overhad? Die brieven drukten als een zware last op hem. De reden daarvoor was eenvoudig: Lizzie zou ze nooit lezen, zou nooit weten wat zijn gevoelens waren geweest in de laatste dagen van zijn leven. Tegelijk waren die brieven het enige wat hem in vrede en met een zekere mate van waardigheid liet sterven. Hij stopte ze weg en lag daar maar, luisterend naar het gepiep van de laatste brancardrit voor weer een patiënt. Die brancards kwamen met schrikbarende regelmaat voorbij. Binnenkort zou zijn lichaam op die brancard liggen, wist hij.
Hij keek opzij toen de kinderen binnenkwamen, gevolgd door Fred. Tot zijn verbazing kwam Cecilia ook de kamer in. Ze liep met haar rollator en had een draagbare zuurstoftank in een bordeaux-rode draagdoek. Het was voor haar niet gemakkelijk om in dit koude weer naar buiten te gaan, maar ze had het voor Jack gedaan. Jackie klom meteen bij zijn vader op schoot, terwijl Cory op het bed ging zitten. Mikki bleef met uitdagend over elkaar geslagen armen bij de deur staan, zo ver mogelijk bij iedereen vandaan. Ze droeg een gebleekte spijkerbroek met uitgescheurde knieën, zware schoenen, een mouwloze openhangende anorak en een zwart shirt met lange mouwen waarop denk aan darfur stond. Haar haar was nu oranje. Die kleur stond in fel contrast met de wallen onder haar ogen.
Cory had iets gezegd wat nu pas tot Jack doordrong. Cory zei: ‘Maar papa, dan ben jij hier en zijn wij ver weg.’
‘Zo wil pápa het blijkbaar,’ zei Mikki op scherpe toon.
Jack keek haar aan. Vader en dochter keken elkaar recht aan, tot zij uiteindelijk haar ogen afwendde, waarbij ze er ook even mee rolde.
Cory kwam dichter naar hem toe. ‘Hé, ik denk dat we het beste hier bij jou kunnen blijven, papa. Dat is logischer.’
Jackie, die pogingen deed zindelijk te worden, liet zich van het bed af glijden en greep zijn kruis vast.
‘Opa,’ zei Mikki, ‘Jackie moet naar de wc. En ik ga deze keer niet met hem mee.’
Fred zag wat Jackie deed en bracht hem vlug naar de toiletten in de gang.
Zodra hij weg was, zei Jack: ‘Je moet gaan, Cor.’ Zonder Mikki aan te kijken voegde hij eraan toe: ‘Jullie allemaal.’
‘Maar dan zijn we niet bij elkaar, papa,’ zei Cory. ‘Dan zien we elkaar nooit meer.’
Cecilia, die naar dit alles had geluisterd, zei zachtjes: ‘Ik geef je mijn woord, Cory, dat je je broer en zus gauw en vaak zult zien.’
Mikki kwam naar voren. Ze keek niet stuurs meer, maar uitdagend. ‘Oké, maar hoe moet het dan met pa? Blijft hij hier in zijn eentje? Dat is niet eerlijk.’
Jack zei: ‘Ik zal bij jullie zijn. En jullie moeder ook. In gedachten,’ voegde hij er zwakjes aan toe.
‘Mama is dood. Ze kan niet meer bij iemand zijn,’ snauwde Mikki.
‘Mikki,’ zei Cecilia verwijtend. ‘Dat is niet nodig.’
‘Nou, het is waar. Niemand hoeft tegen ons te liegen. Het is al erg genoeg dat ik bij hén in Arizona moet gaan wonen.’
Cory kreeg tranen in zijn ogen, en hij begon zacht te snikken. Jack trok hem dicht tegen zich aan.
Jackie en Fred kwamen terug, en het bezoek duurde nog een halfuur. Cecilia was de laatste die wegging. Ze keek Jack nog even aan. ‘Je zult nooit alleen zijn, Jack. We dragen elkaar allemaal in ons hart mee.’
Dat waren mooie en oprecht gemeende woorden, wist hij, maar toch had Jack Armstrong zich nog nooit zo alleen gevoeld als op dat moment. Hij had een vraag.
‘Cecilia?’
Ze draaide zich om, misschien verrast doordat zijn stem opeens zo krachtig had geklonken. ‘Ja, Jack?’
Jack bracht zijn ademhaling op orde en zei: ‘Lizzie heeft me verteld dat ze volgende zomer met de kinderen naar het Palace wilde.’
Cecilia kwam dichter naar hem toe. ‘Heeft ze dat tegen je gezegd?’ vroeg ze. ‘Het Palace. Mijn god. Na al die tijd.’
‘Ik weet het. Maar misschien... misschien kunnen de kinderen daar eens heen gaan?’
Cecilia pakte zijn hand vast. ‘Ik zal ervoor zorgen, Jack. Dat beloof ik je.’