11
Er gingen twee weken voorbij, en Jack vierde de week van zijn vijfendertigste verjaardag door twee kilo aan te komen en geen zuurstofapparaat meer nodig te hebben. Wonder of niet, hij had nog een lange weg te gaan, want zijn lichaam was in de loop van de maanden totaal verzwakt en verschrompeld. Hij moest zijn krachten weer opbouwen en op gewicht komen. Uren achtereen zat hij rechtop in zijn stoel. Met een rollator liep hij regelmatig in zijn eentje naar de badkamer. Er verstreek weer een week en hij kreeg er nog twee kilo bij.
Dingen die Jack en de meeste mensen altijd voor vanzelfsprekend hadden aangenomen, vormden nu kleine maar belangrijke overwinningen in de strijd om zijn onwaarschijnlijke herstel. Dat hij een vork kon vasthouden en hem kon gebruiken om echt voedsel in zijn mond te stoppen. Dat hij zijn gezicht kon wassen en naar het toilet kon gaan in plaats van een ondersteek te gebruiken. Dat hij zijn tenen kon aanraken; dat hij zijn gezicht in een spiegel kon zien.
Sinds duidelijk was geworden dat Jack vooruitging, had het personeel van het hospice hem veel steun gegeven. Misschien hadden ze er gewoon genoeg van dat mensen het gebouw alleen maar met een laken over zich heen op een brancard verlieten.
Jack gebruikte zijn oude mobieltje om met zijn kinderen te praten wanneer hij maar de gelegenheid had. Jackie praatte zo druk dat er meestal geen touw aan vast te knopen was. De twee oudere kinderen vroegen zich af wat er aan de hand was; dat kon Jack merken.
Cory zei: ‘Pa, kun je niet bij ons komen wonen?’
‘We zullen zien, jongen. Laten we het rustig aan doen.’
Met hulp van de mensen in het hospice kon Jack gebruikmaken van Skype om zijn kinderen te zien op een laptop die iemand van het technisch personeel hem had gebracht. Cory en Jackie vonden het fantastisch dat hun vader er zo goed uitzag.
Mikki was terughoudender en voorzichtiger dan haar broers, maar Jack kon merken dat ze nieuwsgierig was. En hoopvol.
‘Je klinkt sterker, pa.’
‘Ik voel me beter.’
‘Betekent dit...?’ Ze zweeg even. ‘Ik bedoel, zul je...’
Hoewel Jack geloofde dat hij een wonder onderging, was het toch zijn grote angst dat zijn herstel maar tijdelijk zou zijn. Hij wilde niet dat zijn kinderen die nachtmerrie opnieuw doormaakten. Maar dat betekende niet dat hij niet met hen kon praten. Of hen niet kon zien.
‘Ik weet het niet, meisje. Daar probeer ik achter te komen. Ik doe mijn best.’
‘Nou, blijf doen wat je doet,’ antwoordde ze. En toen glimlachte ze naar hem. Het was alsof door die ene blik alle spieren in Jacks lichaam nog steviger werden.
Op een dag was Bonnie op het computerscherm verschenen nadat Mikki de kamer had verlaten. Ze keek naar Jack, die rechtop in bed zat, en draaide er niet omheen. ‘Wat is er aan de hand?’
‘Ik ben er nog.’
‘De arts van je hospice wil niet met me praten. Beroepsgeheim, zei hij.’
‘Dat weet ik,’ zei Jack. ‘Maar ik kan je op de hoogte stellen. Ik voel me beter. Ik word sterker. Hoe gaat het met Mikki?’
‘Goed. Ze is hier nu gewend, maar we moeten iets aan jóúw situatie doen.’
‘Ik doe er iets aan. Elke dag.’
En zo was het gegaan, dag na dag, week na week. Jack gebruikte Skype en de telefoon en gaf antwoord op alle vragen van de kinderen. Hij zag dat zelfs Mikki steeds meer accepteerde wat er gebeurde. Elke keer als hij haar zag glimlachen of om een grappige opmerking van hem hoorde lachen, voelde hij zich weer een beetje sterker.
Op een koude, winderige maandagochtend in februari liep Jack op eigen kracht door de gang. Hij was nog eens twee kilo aangekomen, zijn gezicht was voller geworden en zijn haar kwam terug. Over zijn eetlust had hij beslist niet meer te klagen. Ze gaven hem ook geen pijnmedicatie meer, want hij had geen pijn.
Aan het eind van de week kwam de arts van het hospice bij hem zitten. ‘Ik weet niet wat er aan de hand is, Jack, maar ik laat nieuw bloedonderzoek en andere tests doen om te kijken hoe het zit. Toch wil ik niet dat je te veel hoop koestert.’
Jack keek hem alleen maar aan. Een lepel soep was voor zijn lippen blijven hangen.
De dokter ging verder. ‘Weet je, als dit doorgaat, is het geweldig. Niemand zal daar blijer mee zijn dan ik – nou ja, behalve natuurlijk jijzelf. Al mijn patiënten gaan dood, Jack, om het maar eens botweg te zeggen. Het enige wat we hier doen, is proberen hen op een waardige manier te laten sterven.’
‘Maar...’ zei Jack.
‘Maar jouw ziekte is ingewikkeld. En altijd dodelijk. Dit zou een valse remissie kunnen zijn.’
‘Het zou kunnen.’
‘Nou, ik wil je hoop niet de bodem inslaan, maar waarschijnlijk is het dat ook.’
‘Hebben anderen die hetzelfde hadden ook een remissie gehad?’
De dokter keek terneergeslagen. ‘Nee, niet voor zover ik weet.’
‘Meer hoef ik niet te weten.’
De dokter keek verbaasd. ‘Waar hoef je niet meer over te weten?’
‘Ik weet dat ik stervende was, maar nu ben ik dat niet.’
‘Hoe kun je daar zo zeker van zijn?’
‘Soms weet je zoiets gewoon.’
‘Jack, ik moet je vertellen dat het medisch onmogelijk is wat er met jou gebeurt.’
‘De medische wetenschap is niet alles.’
De dokter bekeek hem nog eens goed en zag de dikkere spieren, het vollere gezicht, de ogen die helder en intens brandden.
‘Waarom denk je dat dit met je gebeurt, Jack?’ vroeg hij ten slotte.
‘U bent arts. U zou het niet begrijpen.’
‘Ik ben ook een mens, en ik zou het erg graag willen weten.’
Jack greep in een la en haalde een foto tevoorschijn. Hij liet hem aan de dokter zien.
Het was een foto van Lizzie en de kinderen.
‘Het komt door hen,’ zei Jack.
‘Maar je vrouw is toch overleden.’
Jack schudde zijn hoofd. ‘Dat doet er niet toe.’
‘Wat?’
‘Als je van mensen houdt, hou je voorgoed van ze.’